ECLI:NL:RBROT:2021:6373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
21-107 FT RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring ongegrond; beoordeling van de toestand van de verzoeker en de vereisten voor faillietverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over het verzet van de verzoeker tegen zijn faillietverklaring. De verzoeker had op 17 mei 2021 een verzoekschrift ingediend om de faillietverklaring van 4 mei 2021 te vernietigen. Tijdens de zitting op 22 juni 2021 was de verzoeker zonder zijn advocaat aanwezig, terwijl de verweerster, vertegenwoordigd door haar advocaat, en de curator wel aanwezig waren. De verzoeker betwistte dat hij in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen en vroeg de rechtbank om hem de kans te geven een minnelijk schuldhulpverleningstraject op te starten. Hij stelde dat hij substantiële gelden verwacht uit een bouwproject, wat hem in staat zou stellen zijn schuldeisers te betalen.

De verweerster, daarentegen, stelde dat de verzoeker zijn betalingsverplichtingen niet is nagekomen en dat er geen gronden zijn voor het verzet tegen de faillietverklaring. De curator rapporteerde dat er geen activa binnen het faillissement zijn en dat de Belastingdienst een preferente vordering heeft ingediend. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen minnelijke schuldhulpverlening is gestart en geen WSNP-verzoek heeft ingediend. De rechtbank oordeelde dat er summierlijk is gebleken van de toestand van de verzoeker, die heeft opgehouden te betalen, en verklaarde het verzet ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mulder, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Verzet ongegrond
insolventienummer [nummer]
uitspraakdatum: 29 juni 2021
Vonnis op het verzoekschrift van:
[naam 1] ,
[adres] ,
[woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. V. Kortenbach,
strekkende tot vernietiging van het vonnis van deze rechtbank van 4 mei 2021, waarbij hij op verzoek van:
[naam 2],
[woonplaats 2]
verweerster,
advocaat: mr. I.M. Mos-Bolier,
in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. M. Aukema tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. M.M.E. Bowmer als curator.

1.De procedure

Het verzoekschrift is op 17 mei 2021 ter griffie ontvangen.
De behandeling van het verzoekschrift is bepaald op 25 mei 2021 en is op verzoek van verzoeker aangehouden tot een nader door de rechtbank te bepalen datum.
Bij berichten van 1 juni 2021 en 21 juni 2021 heeft de curator haar bevindingen aan de rechtbank doen toekomen.
Op 8 juni 2021 heeft de rechtbank een e-mailbericht van de advocaat van verzoeker ontvangen.
Op 11 juni 2021 heeft de rechtbank de datum voor de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 22 juni 2021.
Het verzoekschrift is ter zitting van 22 juni 2021 behandeld. Daarbij is verzoeker zonder zijn advocaat verschenen. Voorts zijn verweerster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.M. Mos-Bolier, en de curator verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

2.1.
Standpunten van verzoeker
In het verzetschrift betwist verzoeker dat hij in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank wordt verzocht om verzoeker alsnog de kans te geven een minnelijk schuldhulpverleningstraject op te starten. Verzoeker geeft aan zo nodig een toelatingsverzoek tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP-verzoek) in te dienen.
Verzoeker heeft ter zitting het vorderingsrecht van de aanvrager van het faillissement en de steunvordering erkend. Verzoeker benadrukt het belang om de gelegenheid te krijgen om betalingsregelingen met zijn schuldeisers – voornamelijk familieleden - te treffen. Hij verzoekt de rechtbank om zijn faillissement te vernietigen dan wel hem uitstel te verlenen, nu hij substantiële gelden verwacht uit zijn lopende projecten. In het bijzonder verwacht verzoeker uit het bouwproject van het Hofje van Weltevreden BV in Rotterdam-Kralingen dusdanige opbrengsten dat hij daarmee zijn schuldeisers volledig kan betalen. Als het faillissement in stand blijft, dan kan onder andere hij niet meer beschikken over de aandelen van deze BV, en is het niet meer mogelijk om betalingsregelingen te treffen. Bovendien heeft hij niet veel schuldeisers. Een van de grootste schuldeisers is de Belastingdienst, die een ambtshalve vordering op hem heeft. Verzoeker geeft desgevraagd ter zitting aan dat hij geen WSNP-verzoek heeft ingediend en ook niet is gestart schuldhulpverlening. Als het faillissement in stand blijft, zal hij mogelijk overwegen dit alsnog te doen.
2.2.
Standpunten van verweerster
Verweerster heeft, bij monde van haar advocaat, ter terechtzitting verzocht het verzet ongegrond te verklaren. Daartoe heeft zij – kort samengevat – ter zitting het volgende aangevoerd. Verzoeker is ondanks meerdere beloftes aan zijn schuldeisers, ook reeds in het verleden, zijn betalingsregelingen niet nagekomen. Ook nu lukt het verzoeker nog steeds niet om de vordering van de aanvraagster van het faillissement te voldoen. Er zijn dan ook geen gronden voor diens verzet tegen het uitgesproken faillissement, nu immers aan alle vereisten voor de faillietverklaring wordt voldaan. Bovendien is er geen WSNP-verzoek ingediend. Verweerster persisteert dan ook bij de aanvraag van het faillissement en verzoekt de rechtbank het reeds uitgesproken faillissement in stand te laten en het verzet ongegrond te verklaren.
2.3.
Rapportage van de curator
De curator heeft bij berichten van 1 juni en 21 juni 2021 aan de rechtbank gerapporteerd. De curator ziet geen redenen om het verzet gegrond te verklaren. Het is echter onwaarschijnlijk dat het faillissement tot enige uitdeling aan de schuldeisers zal leiden, nu de Belastingdienst een preferente vordering van ruim € 37.000,00 bij haar heeft ingediend, en er van activa binnen het faillissement nog geheel niet is gebleken. Het treffen van een betalingsregeling door verzoeker – eventueel met hulp van derden – acht de curator het meest kansrijk. Er is geen zekerheid gesteld voor de faillissementskosten.
Ter zitting heeft de curator desgevraagd gemeld dat er relatief weinig schuldeisers zijn, maar dat de vorderingen een substantieel bedrag vertegenwoordigen. Op dit moment is een bedrag van ruim € 39.000.- aan preferente vorderingen en een bedrag van ongeveer
€ 60.000,- aan concurrente vorderingen ter verificatie bij de curator ingediend. De curator concludeert dat failliet is opgehouden met betalen, dat het vorderingsrecht van verweerster nog bestaat en dat er meerdere schuldeisers zijn. Het langer aanhouden van het verzetschrift zal dat niet anders maken. Het ingediende verzetschrift tegen de faillietverklaring geeft ook geen aanknopingspunten om daar anders over te denken.

3.De beoordeling

Nu het verzet tijdig is ingesteld, is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker geen minnelijke schuldhulpverlening is gestart en dat hij ook geen WSNP-verzoek ter griffie van de rechtbank heeft ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat het vorderingsrecht van verweerster summierlijk is gebleken, nu verzoeker het vorderingsrecht ter zitting heeft erkend. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers, temeer nu bij de curator, sinds haar betrokkenheid bij het faillissement, meerdere schuldeisers bekend geworden zijn en verzoeker de steunvordering niet heeft weersproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat verzoeker verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. De rechtbank zal daarom het verzet ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.