ECLI:NL:RBROT:2021:636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
10/246677-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en versnijdingsmiddelen wegens gebrek aan bewijs van wetenschap en beschikkingsmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en versnijdingsmiddelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard en een gevangenisstraf van twaalf maanden zou krijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte op 1 oktober 2020 samen naar een woning zijn gegaan, waaruit de medeverdachte een tas met drugs en versnijdingsmiddelen heeft meegenomen. De verdachte was niet degene die de tas vasthield en er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de inhoud van de tas of dat hij enige zeggenschap had over de drugs. De rechtbank concludeert dat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat noodzakelijk is voor het medeplegen van een strafbaar feit. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/246677-20
Datum uitspraak: 26 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. Scheer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak

4.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van harddrugs en het medeplegen van voorbereidingshandelingen door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen. Uit de bewijsmiddelen en de uiterlijke verschijningsvorm leidt de officier van justitie af dat de verdachten samen naar Nederland zijn gekomen om hier die goederen te kopen.
4.2.
Waardering van het bewijs
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt - samengevat - vast dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] op 1 oktober 2020 samen naar een woning in het [gebouw] (hierna: de woning) zijn gegaan. [naam medeverdachte] heeft uit die woning een tas meegenomen. Kort na het verlaten van de woning heeft [naam medeverdachte] de tas achtergelaten op de openbare weg. Het achterlaten van de tas is door een verbalisant waargenomen en de tas is door deze verbalisant in beslag genomen. De verdachte en [naam medeverdachte] zijn vervolgens in dezelfde auto aangehouden. De tas bleek ongeveer één kilogram cocaïne en ongeveer elf kilogram versnijdingsmiddelen te bevatten.
Voor het bewijs van “aanwezig hebben” in de zin van de Opiumwet, is nodig dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en de versnijdingsmiddelen en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat de verdachte in enigerlei mate kon bepalen wat er met die goederen zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had.
De verdachte is niet degene geweest die de tas met drugs en versnijdingsmiddelen heeft vastgehouden toen hij en [naam medeverdachte] de woning verlieten. Daarnaast is niet duidelijk geworden wat zich precies in de woning heeft afgespeeld en in hoeverre de verdachte betrokken is geweest bij het verkrijgen van de drugs en de versnijdingsmiddelen. Wat resteert is dus de enkele aanwezigheid van de verdachte. Op grond daarvan kan niet worden bewezen dat de verdachte zelfstandig de drugs en de versnijdingsmiddelen aanwezig heeft gehad nu niet is gebleken dat de verdachte daar de beschikkingsmacht over heeft gehad.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte als medepleger van het aanwezig hebben van de drugs en de versnijdingsmiddelen door [naam medeverdachte] kan worden aangemerkt, overweegt de rechtbank dat voor medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking is vereist.
[naam medeverdachte] heeft ter terechtzitting als getuige verklaard dat de verdachte niet wist dat hij van plan was geweest om de tas uit de woning mee te nemen, dat hij niet met hem over de drugs heeft gesproken en dat de verdachte ook geen weet had van de inhoud van de tas. Ook uit andere bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] , zodat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt.
4.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 1 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1.001,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 1 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen 11.488,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van materialen bevattende
versnijdingsmiddelen (te weten fenacetine, caffeïne en/of paracetemol), voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en).