ECLI:NL:RBROT:2021:6355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
8819023 CV EXPL 20-36463
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van uitvaartkosten met betrekking tot de moeder van gedaagde

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Meride B.V. betaling van uitvaartkosten van de moeder van gedaagde, die door Meride op 28 februari 2020 zijn verzorgd. De kosten van de uitvaart zijn vastgelegd in een kostenbegroting die door beide partijen is ondertekend. Meride heeft op 10 maart 2020 een factuur van € 1.809,35 aan gedaagde gestuurd, met een vervaldatum van 24 maart 2020. Gedaagde heeft slechts een deel van het bedrag, € 1.000,-, voldaan, waardoor er nog een openstaand bedrag van € 809,35 resteert.

Meride vordert dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 930,75, inclusief wettelijke rente en proceskosten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat Meride de kosten moet verhalen op haar broer, die aanwezig was bij de afspraken over de uitvaart. De kantonrechter oordeelt dat er een rechtsverhouding bestaat tussen Meride en gedaagde, waardoor Meride de kosten uitsluitend bij gedaagde kan in rekening brengen. Gedaagde heeft haar broer niet in vrijwaring opgeroepen, waardoor de kantonrechter niet kan oordelen over een eventuele betalingsverplichting van hem.

De kantonrechter wijst de vordering van Meride toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door mr. S.H. Poiesz op 26 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8819023 CV EXPL 20-36463
uitspraak: 26 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Meride B.V.,
gevestigd te Naarden (gemeente Zeist),
eiseres,
gemachtigde: mr. M.V. Rekker,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Meride’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 5 oktober 2020, met bijlagen;
de conclusie van antwoord, met bijlagen;
de conclusie van repliek;
de conclusie van dupliek, met bijlagen.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1
Op 28 februari 2020 heeft Meride in opdracht van [gedaagde] de uitvaart verzorgd van de moeder van [gedaagde] , [naam 1] . Ten aanzien van deze opdracht hebben partijen een kostenbegroting ondertekend.
2.2
Op 10 maart 2020 heeft Meride de factuur van € 1.809,35 aan [gedaagde] gezonden. De vervaldatum van de factuur was 24 maart 2020.
2.3
[gedaagde] heeft, na een herinnering van Meride, een bedrag van € 1.000,- voldaan. Het restantbedrag van € 809,35 is tot op heden onbetaald gebleven.

3..Het geschil

3.1
Meride vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan Meride van een bedrag van € 930,75 aan hoofdsom en kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 809,35 vanaf 24 maart 2020, althans vanaf 5 oktober 2020, tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, alsmede de nakosten conform het liquidatietarief, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen 14 dagen na vonnis plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2
Meride legt aan haar vordering tot betaling nakoming van de overeenkomst van opdracht ten grondslag. Omdat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar betalingsverplichting moet zij ook de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente betalen.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hierop wordt – voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure – hierna verder ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er nog een bedrag van € 809,35 aan Meride betaald moet worden. Meride stelt dat [gedaagde] deze kosten dient te voldoen. [gedaagde] verweert zich door – kort weergegeven – te stellen dat Meride deze kosten moet verhalen op haar broer, [naam 2] . Hij was namelijk aanwezig bij de gesprekken tussen partijen, over de uitvaart van hun moeder en is dus ook opdrachtgever. Daarnaast dient hij als erfgenaam een deel van de kosten op zich te nemen. Tot slot heeft [naam 2] de bankrekening van hun moeder overgenomen, zodat het resterende bedrag hieruit dient te worden voldaan.
4.2
Als volgt wordt overwogen. Voorop staat dat het spijtig is voor [gedaagde] dat zij niet tot overeenstemming kan komen met [naam 2] , ten einde de kosten van de uitvaart van hun moeder naar behoren af te kunnen wikkelen. Gelet op de overeenkomst van opdracht bestaat er in deze een rechtsverhouding tussen Meride en [gedaagde] op grond waarvan Meride de kosten uitsluitend bij [gedaagde] in rekening kan brengen. Misschien kan [gedaagde] wél haar broer aanspreken om zijn deel te betalen, maar zij heeft hem niet in vrijwaring opgeroepen in de procedure, zodat over een eventuele betalingsverplichting van [naam 2] niets gezegd kan worden. Dit heeft tot gevolg dat de kantonrechter niet anders kan dan uitsluitend [gedaagde] te veroordelen tot betaling van het resterende bedrag van € 809,35. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.3
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.4
Meride maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
4.5
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan Meride te betalen een bedrag van € 930,75 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 809,35 vanaf 24 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Meride vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 240,- (2 punten x € 120,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 60,- aan salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44236