ECLI:NL:RBROT:2021:634

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
10/246046-20 vordering TUL VV: 10/077111-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere bedrijfsinbraken met rekening houdend met ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan vier bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij inbraken bij verschillende bedrijven, waaronder een restaurant, een lunchroom, een kapsalon en een winkel. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte nog moet beginnen aan een reeds onherroepelijk opgelegde ISD-maatregel. De rechtbank oordeelde dat het niet opportuun was om een gevangenisstraf op te leggen die langer zou duren dan het reeds ondergane voorarrest. De verdachte is vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen voor materiële schade die door de inbraken is veroorzaakt. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij ook schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/246046-20
Parketnummer vordering TUL VV: 10/077111-19
Datum uitspraak: 26 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel in de zaak met parketnummer 10/077111-19.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1, 2 en 7
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraken bij [naam restaurant] , [naam lunchroom] en [naam kapsalon 1] zoals onder 1, 2 en 7 ten laste is gelegd.
4.1.2.
Beoordeling van feit 1, de inbraak bij [naam restaurant]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Op 16 juni 2020 is door [naam aangever 1] aangifte gedaan van een inbraak bij [naam restaurant] te [vestigingsplaats] . De aangever wist toen niet of er iets was weggenomen.
Op 30 juni 2020 is een forensisch onderzoek bij het restaurant verricht en zijn diverse sporen veiliggesteld. In de bemonstering van de buitenzijde van de verbroken ruit is een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte.
De aangever heeft op dat moment aan de verbalisanten verklaard dat het de tweede keer was in een week dat er was ingebroken.
Nadat een verbalisant op 30 augustus 2020 met de aangever contact had opgenomen, heeft de aangever verklaard dat er ongeveer 50 euro was weggenomen. Hierbij is verwezen naar het proces-verbaal van de aangifte van 16 juni 2020, dat dus betrekking heeft op de eerste inbraak. Van de tweede inbraak die kennelijk heeft plaatsgevonden in de maand juni 2020 is niet bekend of er iets is weggenomen.
De rechtbank merkt het DNA dat is aangetroffen net boven het gat in de ruit van het restaurant aan als daderspoor, en gaat er dus gelet op het rapport van het NFI vanuit dat de verdachte bij (in ieder geval) een van de twee inbraken betrokken moet zijn geweest. Er kan echter niet worden vastgesteld of dit bij de eerste of tweede inbraak is geweest en van de tweede inbraak staat niet vast dat er toen iets is weggenomen. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de verdachte in de maand juni 2020 heeft ingebroken in dit restaurant en daarbij iets heeft weggenomen. Dit betekent dat hij wordt vrijgesproken van deze diefstal met braak.
4.1.3.
Beoordeling van feit 2, de inbraak bij [naam lunchroom]
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, zodat de verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
Op 19 september 2020 heeft [naam aangever 2] aangifte gedaan van een inbraak bij [naam lunchroom] (de lunchroom), gepleegd op 3 juli 2020. De sponning van de voordeur, die was ingezet met draadglas, was volledig ontzet. Het draadglas was aan de linker onderzijde ongeveer 10 centimeter naar binnen geduwd. Tussen de deursponning zat een voorwerp geklemd dat leek op een afgebroken fietsstandaard. Verbalisanten zagen dat de deur niet was geopend. Voor de winkel is een zakmes aangetroffen.
Verbalisanten hebben op 3 juli 2020 aan de achterzijde van de lunchroom ook een onderzoek verricht, maar dat leverde geen aanwijzingen op dat iemand via die kant de lunchroom was binnengedrongen.
Op 3 juli 2020 is forensisch onderzoek aan de lunchroom verricht en zijn diverse sporen veiliggesteld. In de bemonsteringen van de fietsstandaard en het zakmes zijn DNA-profielen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte.
Uit camerabeelden van de naaste buren van [naam lunchroom] is te zien dat op 3 juli 2020 een persoon voor de lunchroom stond. Ook is te zien dat deze persoon op zijn hurken gaat zitten en voorover buigt. Niet te zien is dat deze persoon de lunchroom binnengaat.
De aangetroffen DNA-sporen, die de rechtbank gelet op het rapport van het NFI dat is uitgebracht aanmerkt als door de verdachte achtergelaten sporen, bevonden zich allemaal aan de buitenzijde van de lunchroom. Het voorgaande wijst erop dat de verdachte op 3 juli 2020 heeft geprobeerd wederrechtelijk de lunchroom te betreden, maar dat dit niet is gelukt.
De onder 2 ten laste gelegde diefstal met braak bij [naam lunchroom] is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.1.4.
Beoordeling van feit 7, de inbraak bij [naam kapsalon 1]
Op 29 september 2020 is door [naam aangever 3] aangifte gedaan van een (poging tot) inbraak bij kapperszaak [naam kapsalon 1] , gepleegd op 28 september 2020. De aangever heeft verklaard dat er niets was weggenomen.
Het dossier bevat ook geen andere bewijsmiddelen op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er op 28 september 2020 iets uit de kapperszaak is weggenomen.
De onder 7 ten laste gelegde inbraak bij [naam kapsalon 1] is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.1.5.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 7 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3, 4, 5 en 6
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde inbraken bij [naam winkel 1] , [naam kapsalon 2] , [naam winkel 2] en [naam salon] .
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de enkele aanwezigheid van het DNA van de verdachte op een verplaatsbaar object onvoldoende is om aan te nemen dat de verdachte betrokken is geweest bij de inbraak bij [naam winkel 1] .
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit, de inbraak bij [naam kapsalon 2] , is betoogd dat het DNA van de verdachte op de simkaart wederom een verplaatsbaar object betreft. Bovendien zegt dit, omdat het DNA dus aan de binnenzijde en niet aan de buitenkant van de telefoon is aangetroffen, niets over de betrokkenheid bij de diefstal.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6, de inbraken bij [naam winkel 2] en [naam salon] , is door de raadsman aangevoerd dat de door de verbalisanten genoemde kenmerken waaraan zij de verdachte hebben herkend, onvoldoende onderscheidend zijn om tot een herkenning te kunnen komen. De verbalisanten hebben de herkenningen derhalve onvoldoende onderbouwd, waardoor deze niet kunnen bijdragen aan het bewijs.
4.2.2.
Beoordeling van feit 3, de inbraak bij [naam winkel 1]
[naam aangever 4] heeft op 16 juli 2020 aangifte gedaan van een inbraak bij haar bedrijf [naam winkel 1] . Daarbij is een geldbedrag van 150 euro weggenomen. In de winkel heeft mede-eigenaar [naam 1] voor de toonbank een beitel en een schroevendraaier gevonden die niet van haar waren.
In de bemonsteringen van de schroevendraaier en de beitel zijn DNA-(meng)profielen aangetroffen die matchen met het DNA-profiel van de verdachte.
Op zichzelf is het juist dat het DNA, dat naar het oordeel van de rechtbank gelet op de inhoud van het uitgebrachte NFI-rapport van de verdachte is, is aangetroffen op twee verplaatsbare objecten. De verdediging heeft met betrekking tot de wijze waarop dit DNA op het gereedschap in de winkel kan zijn terechtgekomen echter geen alternatieve scenario’s naar voren gebracht, terwijl dit zonder twijfel kan worden aangemerkt als daderspoor. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte deze inbraak heeft gepleegd.
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 15 juli 2020 tot en met 16 juli 2020 schuldig heeft gemaakt aan de inbraak bij het bedrijf [naam winkel 1] .
4.2.3.
Beoordeling van feit 4, de inbraak bij [naam kapsalon 2]
Op 16 augustus 2020 heeft getuige [naam getuige] naar de meldkamer gebeld omdat hij ’s nachts een man in de opening van kapperszaak [naam kapsalon 2] zag zitten en er een gat in de ruit zat. Toen hij naar de man toe fietste, ging deze er vandoor. [naam getuige] heeft vervolgens aan de meldkamer verteld dat hij een witte Samsung op de grond voor het raam van de kapperszaak zag liggen. Op advies van de meldkamer heeft hij de telefoon met een doekje opgeraapt en door het gat naar binnen gegooid.
De Samsung telefoon is in beslag genomen door verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen. De randen van de batterij en de simkaart zijn vervolgens bemonsterd en dit heeft geresulteerd in een DNA-match met de verdachte. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte tijdens het politieverhoor verklaard dat hij inderdaad een witte Samsung kwijt is, dat de telefoon van hem is en dat hij hem graag terug wil.
De aangever heeft verklaard dat er fooienpotten met geld, geld uit de kassalade en een laptop zijn weggenomen.
Nu de telefoon van de verdachte direct na de inbraak voor de deur van de kapperszaak is gevonden en hij hiervoor geen andere verklaring heeft gegeven, concludeert de rechtbank dat de verdachte deze inbraak heeft gepleegd en bovengenoemde spullen heeft meegenomen, zodat feit 4 wettig en overtuigend bewezen is.
4.2.4.
Beoordeling van feit 5, de inbraak bij [naam winkel 2]
Op 7 september 2020 is door [naam aangever 5] aangifte gedaan van een inbraak bij zijn winkel [naam winkel 2] , gepleegd op 5 september 2020. Daarbij zijn een geldlade en een geldkistje weggenomen. Het strafdossier bevat een proces-verbaal met een beschrijving van de camerabeelden van [naam winkel 2] van het moment van de inbraak en processen-verbaal van drie verbalisanten die de verdachte op de camerabeelden hebben herkend.
Het verweer van de verdediging dat de herkenningen niet kunnen bijdragen aan het bewijs wordt verworpen. Uit de processen-verbaal volgt dat de verbalisanten de verdachte op grond van hun werkzaamheden in het verleden direct en zonder voorbehoud herkenden aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Daarbij droegen de volgende specifieke kenmerken bij: kaal hoofd, klein sikje op de kin en de vorm van de schedel. Deze kenmerken zijn kennelijk zo typerend voor de verdachte dat verschillende verbalisanten hem daaraan hebben herkend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verbalisanten voldoende onderbouwd waaraan zij de persoon op de camerabeelden hebben herkend als de verdachte.
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 4 september 2020 tot en met 5 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan de inbraak bij het bedrijf [naam winkel 2] .
4.2.5.
Beoordeling van feit 6, de inbraak bij [naam salon]
[naam aangever 6] heeft op 14 september 2020 aangifte gedaan van een inbraak bij [naam salon] . Bij die inbraak is de opslagbox van het oude camerasysteem weggenomen. Het strafdossier bevat een proces-verbaal met een beschrijving van de camerabeelden (van het nieuwe systeem) van [naam salon] van het moment van de inbraak en processen-verbaal van twee verbalisanten die de verdachte op de camerabeelden hebben herkend
.
Het verweer van de verdediging dat deze herkenningen niet kunnen bijdragen tot het bewijs wordt verworpen. Uit de processen-verbaal volgt dat de verbalisanten de verdachte direct en zonder voorbehoud herkenden aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Daarbij hebben de verbalisanten specifieke kenmerken genoemd waaraan zij de verdachte hebben herkend. Beide verbalisanten kennen de verdachte vanuit hun werkzaamheden waarbij zij de verdachte vaker hebben gecontroleerd en aangehouden. De verbalisanten hebben de herkenning daarmee voldoende onderbouwd.
Bewezen is dat de verdachte zich in de periode van 13 september 2020 tot en met 14 september 2020 schuldig heeft gemaakt aan de inbraak bij het bedrijf [naam salon] .
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij in de periode van 15 juli 2020 tot en met 16 juli 2020 te Rotterdam een geldbedrag dat geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam winkel 1] en/of [naam aangever 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
4.
hij op 16 augustus 2020 te Rotterdam meerdere fooienpotten met daarin een totaalbedrag van 100 euro of daaromtrent en een geldbedrag van 150 euro of daaromtrent uit de kassalade en een laptop, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam kapsalon 2] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
5.
hij in de periode van 4 september 2020 tot en met 5 september 2020 te Rotterdam een kassalade met daarin een geldbedrag van 600 euro of daaromtrent en een
geldkistje met daarin
enig geldbedragen fietssleutels die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan [naam winkel 2] en/of [naam aangever 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
6.
hij op of omstreeks 14 september 2020 te Rotterdam een opslagbox,
diegeheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam salon] en/of [naam aangever 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 3, feit 4, feit 5 en feit 6:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier bedrijfsinbraken. Bij de inbraken zijn diverse goederen en geldbedragen weggenomen en bij alle inbraken is (flinke) schade toegebracht. Er zijn onder meer ruiten en deurposten vernield of beschadigd. De getroffen ondernemers hebben daarnaast ook te kampen gehad met een verstoring van hun normale bedrijfsvoering, met alle overlast en frustratie van dien. De verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen voor de gedupeerden. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder meerdere keren is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarbij springt met name in het oog dat de verdachte op 23 juli 2019 is veroordeeld voor inbraken, waarbij hem een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is opgelegd. Wegens het overtreden van bijzondere voorwaarden, is op 24 september 2020 door deze rechtbank de tenuitvoerlegging gelast. Deze uitspraak is reeds onherroepelijk, maar de tenuitvoerlegging hiervan is nog niet aangevangen. Deze zaak is in de onderhavige procedure overigens wederom gevoegd als “tul-zaak”. Dit zal hierna onder 9 worden behandeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 oktober 2020. Dit rapport houdt, onder meer, het volgende in. De verdachte komt sinds minderjarigheid in aanraking met justitie. De verdachte is al ongeveer 25 jaar verslaafd aan cocaïne. Zijn sociale netwerk bestaat uit andere gebruikers van drugs. Om - bij gebrek aan inkomen - in zijn gebruiksbehoefte te voorzien, verviel de verdachte herhaaldelijk in het plegen van vermogenscriminaliteit. Meermaals stond de verdachte onder toezicht van de reclassering, wat herhaaldelijk voortijdig negatief werd beëindigd of niet van de grond kwam vanwege detentie of omdat de verdachte uit beeld raakte. De ingezette interventies (waaronder een forensisch-klinische behandeling) hebben niet tot gedragsverandering geleid. Het risico op recidive schat de reclassering in als hoog. Het risico dat de verdachte zich zal onttrekken aan eventueel op te leggen voorwaarden wordt eveneens als hoog ingeschat. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de verdachte nog moet beginnen aan een ISD-maatregel die reeds onherroepelijk is. Die maatregel strekt er mede toe de maatschappij te beveiligen en de recidive van verdachte te beëindigen. De rechtbank acht het wenselijk dat de tenuitvoerlegging van die maatregel zo spoedig mogelijk kan aanvangen, nu tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd. De rechtbank acht het niet opportuun om een gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan het reeds ondergane voorarrest. Dit laatste, in combinatie met de omstandigheid dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, maakt dat de rechtbank een lagere straf oplegt dan geëist.
Concluderend acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 200,= aan materiële schade.
Verder heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 525,= aan materiële schade en een vergoeding van € 300,= aan immateriële schade.
Tot slot heeft zich als benadeelde partij zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.047,= aan materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een vergoeding ter hoogte van 600,= gevorderd aan immateriële schade. Gelet op de omschrijving, te weten “inkomstenderving”, merkt de rechtbank deze schade eveneens aan als materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 166,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2020.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 230,= wat betreft de materiele schade en € 300,= voor de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2020.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] dient te worden toegewezen tot een bedrag ter hoogte van € 3.385,37, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020.
De officier van justitie heeft gevorderd in alle drie de gevallen tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is, gelet op de door hem bepleite integrale vrijspraak, afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen bepleit. Hij heeft de vorderingen verder niet inhoudelijk betwist.
8.3.
Beoordeling vordering van [naam benadeelde 1]
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, nu de verdachte is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Beoordeling vordering van [naam benadeelde 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Door de benadeelde partij is een bedrag ter hoogte van € 275,= gevorderd voor “inbreken deur” en een bedrag ter hoogte van € 250,= voor “meegenomen kassa”.
Het strafdossier bevat een offerte van [naam bedrijf 1] waaruit volgt dat een bedrag ter hoogte van € 181,70, exclusief BTW, in rekening is gebracht. De rechtbank neemt aan dat deze offerte ziet op de post “inbreken deur”. Van het bedrag van € 250,= ontbreekt een nadere onderbouwing. Voor de rechtbank is niet duidelijk waarop dit deel van de vordering precies betrekking heeft en hoe de overgelegde factuur van Horecaworld uit 2016 zich verhoudt tot de vordering. De gevorderde € 250,= is om die reden niet toewijsbaar. Omdat de benadeelde partij als ondernemer de BTW mag aftrekken, komt dit deel van de vordering niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 181,70. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De door de benadeelde partij gestelde immateriële schade kan niet worden gekwalificeerd als immateriële schade die op de grond van de wet voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal in zoverre tevens niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 juli 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Teneinde de inningsmogelijkheden te vergemakkelijken zal, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ter zake van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag met rente en
gemaakte kosten, tevens de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.
8.5.
Beoordeling vordering van [naam benadeelde 3]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] door het onder 5 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Wat betreft de volgende posten is de vordering genoegzaam onderbouwd en zal deze worden toegewezen:
  • Contant geld kassa totaal € 750,=;
  • Belettering ruit € 398,= (exclusief BTW).
Ter onderbouwing van de post “kassacomputer” is een factuur van [naam bedrijf 2] ter
hoogte van € 1.799,= exclusief BTW overgelegd. De rechtbank zal hierbij dan ook aansluiting zoeken voor het toe te wijzen bedrag.
Ten aanzien van de post “omzetderving vanwege sluiting op zaterdag 5 september 2020”
heeft de benadeelde partij ter terechtzitting verklaard dat 65% hiervan de winst betreft. Nu
dit de rechtbank niet onredelijk voorkomt zal deze post worden toegewezen tot een bedrag
ter hoogte van € 390,=.
Samenvattend wordt de vordering toegewezen tot een bedrag van € 3.337,=. De benadeelde
partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van
de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Teneinde de inningsmogelijkheden te vergemakkelijken zal, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ter zake van de toe te wijzen schadevergoedingsbedragen met rente en gemaakte kosten, tevens de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 23 juli 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld voor meerdere inbraken en is aan hem de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opgelegd. De proeftijd is ingegaan op 7 augustus 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk ISD-maatregel reeds is gelast.
9.3.
Beoordeling
Gebleken is dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel reeds bij vonnis van 24 september 2020 is gelast. Daarom zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 181,70 (zegge: honderdeenentachtig euro en zeventig cent), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 181,70(hoofdsom
zegge: honderdeenentachtig euro en zeventig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 181,70niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
3 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 3.337,= (zegge: drieduizend driehonderdenzevenendertig euro), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 3] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 3.337,=(hoofdsom,
zegge: drieduizend driehonderdenzevenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 3.337,=niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
43 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10/077111-19.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 16 juni 2020, althans in (de maand) juni 2020, te Rotterdam een geldbedrag van 50 euro of daaromtrent, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam restaurant] en/of [naam aangever 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2020 tot en met 3 juli 2020 te Rotterdam een geldbedrag van 850 euro of daaromtrent en/of een of meerdere aanstekers, in elk geval enig(e) geldbedrag en/of goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [naam lunchroom] en/of [naam aangever 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2020 tot en met 16 juli 2020 te Rotterdam een kassa met daarin een geldbedrag van 300 euro of daaromtrent, in elk geval enig goed en geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam winkel 1] en/of [naam aangever 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed en/of geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4
hij op of omstreeks 16 augustus 2020 te Rotterdam één of meerdere fooienpotten met daarin een totaalbedrag van 100 euro of daaromtrent en/of een geldbedrag van 150 euro of daaromtrent (uit de kassalade) en/of een laptop, in elk geval enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [naam kapsalon 2] en/of [naam 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5
hij in of omstreeks de periode van 4 september 2020 tot en met 5 september 2020 te Rotterdam een kassalade met daarin een geldbedrag van 600 euro of daaromtrent en/of een
geldkistje met daarin 35 euro of daaromtrent en/of (fiets)sleutels, in elk geval enig(e) geldbedragen en/of goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [naam winkel 2] en/of [naam aangever 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
6
hij op of omstreeks 14 september 2020 te Rotterdam een opslagbox, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam salon] en/of [naam aangever 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
7
hij op of omstreeks 28 september 2020 te Rotterdam enig geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam kapsalon 1] en/of [naam aangever 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.