ECLI:NL:RBROT:2021:6332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
C/10/618307 / KG ZA 21-363
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van gevorderde contact- en uitlatingsverboden in kort geding tussen ex-partners

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde de vrouw in kort geding een contact- en uitlatingsverbod tegen de man, met wie zij een affectieve relatie heeft gehad. De vrouw stelde dat de man haar sinds de beëindiging van hun relatie stelselmatig lastigvalt en haar in een kwaad daglicht stelt. De man betwistte deze beschuldigingen en voerde verweer. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een reële dreiging van onrechtmatig handelen door de man. De rechter concludeerde dat de gevorderde verboden een inbreuk zouden vormen op de vrijheid van meningsuiting en dat er geen spoedeisend belang was om een bodemprocedure af te wachten. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitgesproken op 30 juni 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618307 / KG ZA 21-363
Vonnis in kort geding van 30 juni 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. N.K.S. Redner te Den Haag.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 mei 2021;
  • de 13 producties van de vrouw;
  • de 11 producties van de man;
  • de mondelinge behandeling op 9 juni 2021;
  • de pleitnota van de advocaat van de vrouw, met een aanvullende productie;
  • de pleitnota van de advocaat van de man.
1.2.
Aan het einde van de zitting heeft de voorzieningenrechter de procedure op verzoek van partijen aangehouden om hen de gelegenheid te geven om tot een minnelijke regeling te komen.
De advocaat van de man heeft bij brief van 16 juni 2021 bericht dat partijen niet tot een schikking zijn gekomen en verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Daarop is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De man is ingetrokken bij de vrouw die op dat moment de woning gelegen aan het [adres] (hierna: de woning) huurde. De man heeft de woning later gekocht en partijen hebben de woning tot 2018 gezamenlijk bewoond. Medio 2018 is de affectieve relatie geëindigd.
2.2.
De man is enig aandeelhouder/bestuurder van een besloten vennootschap die zich richt op haarverzorging en haartransplantaties. De vrouw heeft als werkneemster bij die vennootschap gewerkt.
2.3.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of de vrouw de woning van de man huurt. De man heeft bij dagvaarding van 18 december 2020 een kort geding aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Rotterdam, waarin hij onder meer vordert de vrouw te veroordelen de woning te ontruimen. Bij vonnis van 18 januari 2021 is de vordering tot ontruiming afgewezen. De man is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan bij het hof
Den Haag. Deze hoger beroepsprocedure loopt nog.
2.4.
Vanaf 14 januari 2021 heeft tussen partijen correspondentie plaatsgevonden, waarbij de vrouw de man sommeert om zich te onthouden van contact met haar en van uitlatingen over haar jegens derden, terwijl de man de vrouw sommeert om geen onwaarheden over hem jegens derden te uiten.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de man te verbieden om na betekening van het te wijzen vonnis direct of indirect contact te zoeken met de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat de man zich niet aan het verbod houdt, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt, alsook de vrouw te machtigen om zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het te wijzen vonnis te bewerkstelligen;
  • de man te verbieden op welke wijze dan ook zich jegens derden over de vrouw uit te laten, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer dat de man zich niet aan het verbod houdt, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt;
  • kosten rechtens.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat de gevorderde verboden een inbreuk vormen op het aan een ieder toekomend recht om zich in vrijheid te bewegen en te uiten. Voor toewijzing van dergelijke vorderingen is vereist dat sprake is van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. Bovendien moeten de vorderingen van de vrouw zo spoedeisend zijn dat van haar niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De vrouw stelt dat de man haar sinds het feitelijk uiteen gaan van partijen stelselmatig lastig valt. De man grijpt elk moment aan om de vrouw weg te zetten als een dief en een manipulator. Er is sprake van bedreiging,
stalkingof anderszins hinderlijk of onbetamelijk gedrag van de man. De vrouw verwijst ter onderbouwing daarvan naar de door haar overgelegde producties 2 t/m 10. De man betwist het door de vrouw gestelde gedrag en voert gemotiveerd verweer.
4.3.
De vrouw stelt dat uit productie 2 blijkt dat de man haar in de ‘buurtapp’ beschuldigt van het stelen van zijn pakketjes.
Dit blijkt echter niet uit productie 2. Productie 2 is een ‘printscreen’ van enkele WhatsApp berichten die op 2 en 3 november 2020 zijn gewisseld tussen de man en de vrouw. Dat het om een ‘buurtapp’ zou gaan, blijkt nergens uit. In de WhatsApp berichten vraagt de man aan de vrouw om een pakketje, dat op 7 oktober zou zijn geleverd op zijn naam, aan hem af te geven. Daarop antwoordt de vrouw dat zij dat pakketje niet heeft ontvangen en adviseert zij hem onder meer om die vraag in de ‘buurtapp’ te stellen. Anders dan de vrouw meent, kan hieruit niet worden afgeleid dat de man haar ergens van beschuldigt, laat staan dat dit gebeurt tegenover derden.
4.4.
De vrouw stelt, met verwijzing naar productie 3, dat de man haar tegenover de werknemers van de onderneming beschuldigt van diefstal.
Productie 3 is een Whatsapp-bericht tussen partijen zonder datum, waarin de man de vrouw informeert dat er een inbraak heeft plaatsgevonden op zijn kantoor. Ook hier zijn geen derden bij betrokken en is niet gebleken van beschuldigingen van de man richting de vrouw.
4.5.
Met verwijzing naar producties 4 en 5, stelt de vrouw – zo begrijpt de voorzieningenrechter – dat de man haar ten onrechte belemmert in het publiceren van een door haar geschreven boek in Turkije.
Productie 4 is een in de Turkse taal opgemaakt notarieel stuk van 13 november 2020, waarin de man de vrouw aanmaant om een einde te maken aan de aantasting van de persoonlijke rechten van de man en het voeren van onrechtmatige concurrentie. Nog daargelaten dat in dat stuk nergens melding wordt gemaakt van het door de vrouw gestelde boek dat zij wenst te publiceren, gaat het om een sommatie die gericht is aan de vrouw en dus niet aan de Turkse drukkerij, zoals door de vrouw is gesteld. Het sturen van een sommatie, ook indien de daarin geformuleerde beschuldigingen onjuist zouden zijn, is op zichzelf niet onrechtmatig.
Uit productie 5, te weten het proces-verbaal van de kort geding zitting bij de kantonrechter (zie 2.2.) op 4 januari 2021, valt niet op te maken op welke wijze dit stuk te maken heeft met het boek van de vrouw. Het proces-verbaal bevat geen enkele verwijzing naar haar boek.
4.6.
De vrouw stelt verder nog dat de man familieleden en oud-collega’s van de vrouw verbiedt om contact met haar op te nemen onder dreiging van ontslag, maar die stellingen zijn niet onderbouwd.
4.7.
De vrouw heeft als producties 6 en 7 twee uitspraken overgelegd van de rechtbank in Turkije. De voorzieningenrechter begrijpt uit die uitspraken dat de man aanvankelijk op 13 januari 2021 – kort gezegd – een contactverbod jegens de vrouw is opgelegd voor de duur van 2 maanden, dat hij daartegen bezwaar heeft gemaakt en dat dit bezwaar op
22 maart 2021 gegrond is verklaard door de rechtbank in Ankara, met opheffing van de eerdere uitspraak als gevolg. Nu de veroordeling van de man van de baan is, kan dit geen rechtvaardiging vormen voor toewijzing van het gevorderde.
Aan het standpunt van de vrouw dat de man onwaarheden heeft verteld in de Turkse procedures en eveneens in de hoger beroepsprocedure tegen het kort geding vonnis van
18 januari 2021 (haar productie 8), wordt voorbij gegaan. Dat is een geschil tussen partijen dat in die zaken door de desbetreffende rechter moet worden beoordeeld. Voor zover dat al vast komt te staan, is dat op zichzelf niet zonder meer een onrechtmatige handelwijze van de man jegens de vrouw.
4.8.
Productie 9 betreft enkel correspondentie tussen de advocaten van partijen, met sommaties tussen partijen over en weer (zie 2.4.).
4.9.
Productie 10 is een verslag van een psycholoog van 3 mei 2021 over het huidig psychisch functioneren van de vrouw en de oorzaak daarvan. Aangezien dat verslag alleen is gebaseerd op gesprekken met de vrouw, is dat zonder verdere onderbouwing onvoldoende om een causaal verband tussen de psychische toestand van de vrouw en de handelwijze van de man aan te nemen.
4.10.
Ter zitting heeft de vrouw nog aangevoerd dat zij tijdens een verblijf in Turkije op 1 juni 2021 is opgepakt door de politie, naar het politiebureau is meegenomen en daar vijf uur lang is verhoord als gevolg van een aangifte van de man jegens haar wegens bedreiging, afpersing en schending van privacy. Die omstandigheid is echter onvoldoende grond om aan te nemen “dat de man er alles aan doet om de vrouw in een kwaad daglicht te stellen”. De aangifte bij de politie is niet zonder meer onrechtmatig. Het opzettelijk doen van valse aangifte zou dat wel zijn, maar dat kan met de voorliggende stukken niet worden vastgesteld.
4.11.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (een reële dreiging van) onrechtmatig handelen van de man in die zin dat hij haar lastig valt, bedreigt of zich zodanig negatief over haar heeft uitgelaten jegens derden, dat die handelwijze het gevorderde contact- en uitlatingsverbod rechtvaardigt. Sterker nog, de man heeft ter zitting verklaard dat hij al heel lang geen contact meer heeft met de vrouw en de vrouw heeft dat onvoldoende bestreden. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond voor toewijzing van de vorderingen.
4.12.
Nu partijen voorheen in een affectieve relatie tot elkaar stonden, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021.
2091 / 1573