In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [persoon A] en [persoon B]. [persoon A] vorderde betaling van een factuur van € 925,20 voor onderhoudswerkzaamheden aan de auto van [persoon B], die niet was voldaan. [persoon B] betwistte de vordering en voerde aan dat er een afspraak was gemaakt dat hij geen betaling zou doen omdat [persoon A] schade aan de auto had veroorzaakt. Daarnaast stelde [persoon B] een tegenvordering in voor schadevergoeding van € 816,76. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 maart 2021, waarbij [persoon B] aanwezig was, maar [persoon A] niet. De kantonrechter oordeelde dat [persoon B] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er een afspraak was gemaakt over het niet betalen van de factuur. Echter, het beroep op verrekening werd wel toegewezen, omdat de schade die [persoon B] had geleden door de tekortkoming van [persoon A] in de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden, werd erkend. De kantonrechter heeft de vordering van [persoon A] tot betaling van de hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 108,44, en de wettelijke rente vanaf 19 februari 2020. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd gedeeltelijk toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vordering in reconventie van [persoon B] werd afgewezen omdat de voorwaarde waaronder deze was ingesteld niet was vervuld.