In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in twee jeugdzorgzaken, waarbij de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om bekrachtiging van een schriftelijke aanwijzing en de vader verzocht om vervallenverklaring van deze aanwijzing. De GI had op 14 april 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot de omgangsregeling van de minderjarige kinderen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De vader hield zich niet aan de eerder afgesproken zorgregeling, waardoor de GI genoodzaakt was om deze aanwijzing te geven. Tijdens de zitting zijn de ouders en de GI gehoord, waarbij de vader stelde dat de kinderen bij hem willen blijven wonen en dat de GI en de moeder een onjuist beeld schetsen van de situatie. De moeder daarentegen betoogde dat de kinderen bij haar moeten opgroeien en dat de vader hen onder druk zet. De kinderrechter heeft overwogen dat de kinderen sinds begin april 2021 bij de vader verblijven en dat het in hun belang is om de huidige situatie niet te wijzigen. De schriftelijke aanwijzing van de GI is gedeeltelijk bekrachtigd, maar de aanwijzing om de kinderen terug te brengen naar de moeder is vervallen verklaard. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de kinderen op een positieve manier contact kunnen onderhouden met beide ouders en dat de GI moet werken aan het herstel van de omgang.