ECLI:NL:RBROT:2021:6181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
C/10/617739 / JE RK 21-1172
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2021 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De kinderen verblijven in verschillende pleeggezinnen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader en de pleegouders aanwezig waren. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging, terwijl de vader het verzoek steunde. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen een onstabiele opvoedingssituatie hebben gekend en dat de moeder, ondanks haar positieve ontwikkeling, niet in staat is gebleken om een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen te creëren. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 25 juni 2022, met de verklaring dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/617739 / JE RK 21-1172
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind 1],

geboren op [geboortedatum kind 1] 2015 te [geboorteplaats kind 1], hierna te noemen: [naam kind 1],

[naam kind 2],

geboren op [geboortedatum kind 2] 2017 te [geboorteplaats kind 2], hierna te noemen: [naam kind 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder],

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Kara, te Rotterdam,

[naam vader],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 28 april 2021, ingekomen bij de griffie op 30 april 2021;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. Kara van 9 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 10 juni 2021.
Op 10 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. S. Kara;
- de vader;
- de pleegouders van [naam kind 1], [naam pleegouders 1], als informanten,
- de pleegouders van [naam kind 2], [naam pleegouders 2], als informanten,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 1] en [naam 2].
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan [naam 3], behandelaar van de moeder, werkzaam bij Antes.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgevoerd door de ouders.
[naam kind 1] en [naam kind 2] verblijven in twee verschillende pleeggezinnen.
Bij beschikking van 25 juni 2020 zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht gesteld tot
25 juni 2021.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 september 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot
25 juni 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De GI heeft onlangs het opvoedbesluit genomen. De GI is van mening dat de kinderen niet meer terug kunnen naar de moeder. De kinderen verblijven al veertien maanden in de pleeggezinnen met tussendoor een thuisplaatsing van drie maanden, waarna de situatie weer is geëscaleerd. De kinderen hebben veel instabiliteit gekend. De moeder heeft lange tijd nodig gehad om aan zichzelf te werken. Tijdens de begeleide bezoeken is de moeder liefdevol naar de kinderen toe en geeft zij hen warmte en aandacht, maar het is voor de moeder moeilijk om altijd aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen. De kinderen hebben af en toe last van de bezoeken. Het is in het belang van de kinderen dat zij zullen opgroeien in de pleeggezinnen. De kinderen hebben daar een grote sprong in hun ontwikkeling laten zien. [naam kind 1] heeft geen taalontwikkelingsstoornis meer en [naam kind 2] zit lekkerder in zijn vel. De kinderen ervaren rust en stabiliteit. De aanvaardbare termijn is verstreken. Het is belangrijk dat de kinderen duidelijkheid krijgen over waar zij de komende jaren zullen verblijven.

De standpunten

De vader is het eens met het verzoek. De kinderen hebben in de pleeggezinnen een vooruitgang gemaakt in hun ontwikkeling. De vader heeft helaas moeten besluiten dat hij niet in staat is om voor de kinderen te zorgen. Het is belangrijk dat de kinderen rust ervaren op hun huidige plek.
Door en namens de moeder is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. De moeder heeft het idee dat de GI al sinds de tweede uithuisplaatsing van de kinderen heeft besloten om niet meer toe te werken naar een thuisplaatsing. De moeder vindt dat zij geen eerlijke kans heeft gekregen om aan de verbeterpunten te werken. Afgesproken was dat de laatste bezoeken tot aan deze zitting direct zouden worden geëvalueerd. Dit is echter niet gebeurd. De moeder heeft gisteren pas een evaluatieverslag ontvangen. De kinderen zijn in december 2019 vrijwillig uit huis geplaatst, omdat de moeder zelf heeft aangegeven de situatie onveilig te vinden. Vervolgens zijn de kinderen teruggeplaatst, maar is er geen hulpverlening ingezet.
Gelet op wat in het verleden tussen de ouders is gebeurd, is het niet vreemd dat de kinderen daar last van hebben. De kinderen hebben een vooruitgang in hun ontwikkeling gemaakt met name omdat zij nu een rustige woonomgeving hebben. Het klopt dat de moeder een lichte vorm van autisme heeft, maar dit behoeft belemmering te zijn voor een terugplaatsing van de kinderen. Sinds januari 2021 gaat het goed met de moeder. Met hulpverlening is de moeder weer in staat om zelf voor haar kinderen te zorgen. Het verstrijken van de aanvaardbare termijn is geen reden om de uithuisplaatsing te verlengen. Er is vanaf het begin nooit gekeken naar een terugplaatsing. Ook is er niet gekeken wat de moeder nodig zou hebben om wel emotioneel aan te kunnen sluiten bij de kinderen. De moeder begrijpt dat de kinderen op dit moment niet direct thuis geplaatst kunnen worden, maar verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlengen, zodat de GI alsnog kan onderzoeken wat nodig is om een terugplaatsing te realiseren.
Desgevraagd geven de pleegouders van [naam kind 1] aan dat [naam kind 1] zich goed ontwikkelt. Hij zit goed in zijn vel en op school gaat het ook goed. Na een wat beladen bezoek met de moeder is [naam kind 1] stil en in zichzelf gekeerd. Als het bezoek gezellig is geweest, heeft hij er minder last van.
Desgevraagd geven de pleegouders van [naam kind 2] aan dat [naam kind 2] grote sprongen heeft gemaakt in zijn ontwikkeling. In het begin vroeg hij negatieve aandacht, maar dat doet hij niet meer. Ook op sociaal gebied gaat het beter.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ter zitting is door de belanghebbenden ook geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] daarom verlengen voor de duur van een jaar.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
De kinderen hebben lange tijd een onstabiele opvoedingssituatie gekend, waarin zij getuige zijn geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Daarnaast was er sprake van persoonlijke problematiek bij beide ouders en waren er zorgen over middelengebruik van de moeder. In december 2019 zijn de kinderen op vrijwillige basis in een pleeggezin geplaatst, omdat de moeder destijds overbelast was. In de periode daarna heeft de moeder een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn [naam kind 1] en [naam kind 2] in juni 2020 weer thuis geplaatst. Het leek erop dat de thuissituatie voldoende stabiel was voor de kinderen, maar in september 2020 is de moeder in verband met een GHB intoxicatie opgenomen in het ziekenhuis. Als gevolg hiervan zijn de kinderen met spoed in de huidige pleeggezinnen geplaatst. Beide kinderen maken daar een positieve ontwikkeling door. De moeder is in de periode daaropvolgend nog enkele malen opgenomen geweest vanwege GHB intoxicatie. Tot januari 2021 heeft de moeder verbleven in een kliniek van Antes en sindsdien krijgt zij begeleiding van het FACT team van Antes en woonbegeleiding vanuit het WMO. De behandelaren zijn positief over de moeder en zij gebruikt geen drugs meer. Ook staat de moeder open voor de hulpverlening en werkt zij goed mee. Tijdens de begeleide bezoeken laat de moeder nog wel een wisselend beeld zien. De moeder is heel liefdevol naar de kinderen, maar vindt het lastig om langdurig emotioneel aan te sluiten bij de behoeften van de kinderen.
Gelet op bovenstaande, heeft de moeder het afgelopen anderhalf jaar niet kunnen voldoen aan de bodemeisen die zijn gesteld door de GI om een thuisplaatsing van de kinderen te kunnen realiseren. De moeder heeft meerdere kansen gekregen om te laten zien dat zij in staat was om voor [naam kind 1] en [naam kind 2] te zorgen, maar het is de moeder niet gelukt om een duurzame stabiele en veilige opvoedomgeving voor de kinderen te creëren. De GI heeft daarom het opvoedbesluit genomen dat de kinderen zullen opgroeien in de huidige pleeggezinnen.
De kinderrechter is met de GI van oordeel dat de thuissituatie bij de moeder op dit moment niet stabiel en veilig genoeg is om [naam kind 1] en [naam kind 2] naar huis te laten gaan. Hoewel overduidelijk is dat de moeder veel van de kinderen houdt, vraagt de opvoeding meer van de moeder dan zij op dit moment kan bieden. De kinderen zijn in de huidige pleeggezinnen inmiddels gehecht en maken daar een positieve ontwikkeling door. Indien een thuisplaatsing opnieuw mislukt, is dit zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen.
De kinderrechter ziet op dit moment dan ook onvoldoende aanknopingspunten om de moeder nog een kans te geven om met behulp van hulpverlening te laten zien dat zij de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] en [naam kind 2] kan dragen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de plaatsing van de kinderen in de verschillende pleeggezinnen gecontinueerd dient te worden.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] tot 25 juni 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] en [naam kind 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 25 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Jordaan, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.