ECLI:NL:RBROT:2021:6178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
C/10/618012 / KG ZA 21-345
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil en executiegeschil over erfdienstbaarheid van weg tussen buren met betrekking tot toegang tot garage

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een burengeschil en executiegeschil over een erfdienstbaarheid van weg. De eisers, beiden wonende aan [adres 2], hebben een geschil met de gedaagden, die aan [adres 1] wonen, over de uitoefening van een erfdienstbaarheid die de gedaagden het recht geeft om hun garage te bereiken via een pad dat over het perceel van de eisers loopt. De eisers hebben poorten en schuttingdelen geplaatst die de toegang tot dit pad belemmeren, wat heeft geleid tot een bodemprocedure waarin de gedaagden hebben gevorderd dat de eisers de erfdienstbaarheid respecteren. De rechtbank heeft in een eerder vonnis op 25 november 2020 geoordeeld dat de eisers de erfdienstbaarheid moeten respecteren en de schuttingdelen moeten verwijderen. De eisers hebben echter niet tijdig aan deze veroordeling voldaan, wat heeft geleid tot een executiegeschil. In het kort geding dat volgde, hebben de eisers gevorderd dat zij de poorten weer mogen plaatsen, terwijl de gedaagden verweer hebben gevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eisers niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen, omdat de erfdienstbaarheid in de rechtsverhouding tussen partijen bestaat en de eisers de toegang tot het pad niet mogen belemmeren. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagden de camera's die gericht zijn op het pad en de garage van de eisers moeten verwijderen, omdat dit een onrechtmatige inbreuk op de privacy van de eisers vormt. De rechtbank heeft de dwangsom voor deze vordering gemaximeerd en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618012 / KG ZA 21-345
Vonnis in kort geding van 11 juni 2021
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

2.
[naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.J. Goedhart te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eisers 1] . en [gedaagden] genoemd en aangeduid in mannelijk enkelvoud.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 mei 2021 met producties 1 tot en met 10
  • de toevoeging van [eisers 1] .
  • producties 1 tot en met 11 van [gedaagden]
  • de eis in reconventie met producties 12 tot en met 15
  • de mondelinge behandeling gehouden op 26 mei 2021
  • de pleitnota van [eisers 1] .
  • de pleitnota van [gedaagden]
  • het bericht van de advocaten van partijen van 31 mei 2021 waaruit volgt dat partijen (vooralsnog) geen mediationtraject zullen inslaan en vonnis wensen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [gedaagden] woont sinds 2004 aan de [adres 1] en is eigenaar van het perceel met woning, tuin en garage [perceelnummer 1] (hierna:
[adres 1]). [eisers 1] . woont sinds 2007 aan de [adres 2] en is eigenaar van het perceel met woning, tuin en schuur [perceelnummer 2] (hierna:
[adres 2]).
2.2.
Vanaf het moment dat [eisers 1] . eigenaar van [adres 2] is geworden, bestaat er tussen partijen geschil over het bestaan en de uitoefening van een ten gunste van [adres 1] als heersend erf en ten laste van [adres 2] als dienend erf gevestigde erfdienstbaarheid van weg (hierna:
de Erfdienstbaarheid) die [gedaagden] het recht geeft om te komen van en te gaan naar zijn garage over het ter plaatse gelegen pad van [adres 2] (hierna:
het Pad).
2.3.
In de feitelijke situatie dat [eisers 1] . twee eenzijdig door hem af te sluiten poorten/schuttingdelen had geplaatst op het Pad en verder op het Pad allerhande zaken had gestald, heeft [gedaagden] op 7 juni 2019 tegen [eisers 1] . een bodemzaak aanhangig gemaakt. Met deze procedure beoogde [gedaagden] in conventie te bereiken dat [eisers 1] . zou worden veroordeeld om de Erfdienstbaarheid te respecteren en aan [gedaagden] het onbelemmerde genot van het Pad te verschaffen. In (voorwaardelijke) reconventie heeft [eisers 1] . opheffing van de Erfdienstbaarheid gevorderd.
2.4.
In de bodemprocedure is tussen partijen op 25 november 2020 (eind)vonnis gewezen (hierna:
het Vonnis). De vordering in (voorwaardelijke) reconventie is afgewezen. In het Vonnis is in conventie, voor zover hier van belang, het volgende overwogen en beslist:
“(…)
4.9.
Als eigenaren komen [eisers 1] . in beginsel de bevoegdheid toe om hun perceel in te richten zoals zij dat willen. Echter op een deel van hun perceel rust een erfdienstbaarheid van uitweg ten behoeve van het perceel van [gedaagden] dienen in dat verband een onbelemmerde toegang te hebben tot hun perceel.
4.10.
Volgens artikel 5:74 BW dient de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf op de minst belastende wijze te geschieden. Om met hun auto van hun perceel naar en van de openbare weg te komen en te gaan, moeten [gedaagden] gebruik maken van het pad voor de garage dat gelegen is op het perceel van [eisers 1] .
Gegeven de feitelijke situatie van het lijdend -en heersend erf is het niet mogelijk de erfdienstbaarheid van weg anders in te vullen; immers wanneer [eisers 1] . het pad in gebruik (blijven) houden als opslagplaats voor goederen en (blijven) afsluiten door een schutting komt het erop neer dat [gedaagden] hun garage als stallingsmogelijkheid voor hun auto kwijt zijn.
4.11.
Het voorgaande brengt mee dat [eisers 1] . het pad naar de garage van [gedaagden] moeten ontruimen en de schutting moeten afbreken om de erfdienstbaarheid van weg van [gedaagden] over hun perceel te dulden.
4,12. [eisers 1] . zullen, nu zij zelf geen redenen hebben aangevoerd waarom aan hun een ruime ontruimingstermijn moet worden gegund, conform het voorstel van [gedaagden] worden veroordeeld om binnen, naar het oordeel van de rechtbank, een redelijke termijn van vier weken na betekening van dit vonnis het pad voor de garage van [gedaagden] te ontruimen en de schutting te verwijderen.
(…)

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [eisers 1] . hoofdelijk om de op 28 februari 1986 ten laste van hun perceel gevestigde erfdienstbaarheid van weg te respecteren en [gedaagden] het ongehinderd genot te verschaffen van het pad voor de garage van [gedaagden] op zodanige wijze dat zij ongehinderd en te allen tijde met de auto hun garage kunnen bereiken vanaf de openbare weg en vice versa, zulks door binnen vier weken na betekening van dit vonnis de thans vanwege [eisers 1] . aanwezige zaken te verwijderen en de door [eisers 1] . aangebrachte eenzijdig af te sluiten schuttingsdelen te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of ieder gedeelte van de dag tot een maximum van € 25.000,--, voor elke dag of ieder gedeelte van de dag dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen;
(…)
5.6
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad,
(…).”
2.5.
Het Vonnis is op 21 januari 2021 aan [eisers 1] . betekend.
2.6.
[eisers 1] . heeft op 23 februari 2021 hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis. Het hoger beroep loopt nog.
2.7.
Omdat [eisers 1] . volgens [gedaagden] heeft nagelaten tijdig en volledig aan het Vonnis te voldoen, heeft [gedaagden] bij exploot van 9 maart 2021 aan [eisers 1] . bevel gedaan om binnen twee dagen alsnog aan het Vonnis te voldoen en tot betaling van de tot dat moment verbeurde dwangsommen van € 8.500,00, te vermeerderen met rente en kosten, over te gaan. Daarbij is aan [eisers 1] . aangezegd dat als hij niet aan dit bevel voldoet (anderszins) tot tenuitvoerlegging van het Vonnis wordt overgegaan.
2.8.
Ondanks bemiddeling van derden (onder wie de Kerkenraad) en verzoeken/sommaties van [gedaagden] aan [eisers 1] . om de Erfdienstbaarheid te respecteren, hebben partijen hierover geen oplossing bereikt.
2.9.
[eisers 1] . heeft twee camera’s geïnstalleerd aan de achtergevel van zijn schuur. De ene camera is gericht op het Pad in de richting van de openbare weg. De andere camera is gericht op het Pad in de richting van de garage van [gedaagden]

3..Het geschil in conventie

3.1.
[eisers 1] . vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] te veroordelen te gehengen en te gedogen dat [eisers 1] . de toe-gangspoort (1e poort vanuit de straatzijde gezien), alsmede de openslaande poort (2e poort vanuit de straatzijde gezien) terug mag plaatsen, althans weer in gebruik mag nemen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis hiermee in strijd handelt;
[gedaagden] te gebieden om indien en voor zover hij de toegangspoort (1e poort vanuit de straatzijde gezien) en/of de openslaande poort (2e poort vanuit de straatzijde gezien) welke zich bevinden op het Pad richting de garage opent, deze poort of poorten nadat hij deze is gepasseerd te sluiten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere keer dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis hiermee in strijd handelt;
[gedaagden] , hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eisers 2] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [verweerders] . (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van een dwangsom van
€ 1.000,00 per keer en/of dag dat hij niet aan de veroordeling in rov. 5.1 van het Vonnis voldoet, zulks tot een maximum van € 50.000,00, de met ingang van 20 februari 2021 reeds verbeurde dwangsommen daaronder begrepen;
2. [verweerders] . (hoofdelijk) te veroordelen om de twee camera's die hij aanwezig heeft aan zijn schuur en die gericht zijn op het Pad en de garage van [eisers 2] binnen zeven dagen na heden te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat hij aan deze veroordeling geen gevolg geeft, met een maximum van € 50.000,00;
3. [verweerders] . (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van de reconventionele procedure, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van het vonnis, waarna de wettelijke rente verschuldigd zal zijn tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
[verweerders] . voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

in conventie

5.1.
Vooropgesteld wordt het volgende. Om te voldoen aan de veroordeling onder 5.1 in het Vonnis had [eisers 1] . in de eerste plaats de door hem op het Pad aangebrachte eenzijdig af te sluiten schuttingdelen uiterlijk op 19 februari 2021 moeten verwijderen. De verwijdering had volgens het Vonnis tot doel dat [gedaagden] vanaf dat moment ongehinderd en te allen tijde met de auto via het Pad, van en naar de openbare weg, zijn garage kon bereiken. Niet in geschil is dat [eisers 1] . bedoelde schuttingdelen pas op 2 april 2021 uit de scharnieren heeft gehaald en heeft verplaatst naar een andere plek op zijn erf. Dat [eisers 1] . daarmee op dit punt in elk geval niet tijdig aan de veroordeling onder 5.1 in het Vonnis heeft voldaan met als gevolg de verbeurte van (een deel van de) dwangsommen lijkt aannemelijk, maar speelt in conventie slechts op de achtergrond een rol.
[eisers 1] . heeft in conventie immers aan de voorzieningenrechter enkel de vraag voorgelegd of hij de veroordeling onder 5.1 in het Vonnis in voldoende mate naleeft, en dus geen dwangsommen verbeurt, als hij de twee door hem uit de scharnieren gehaalde schuttingdelen terugplaatst, nadat die tweezijdig te openen zijn gemaakt (met een daarop aangebrachte klink dan wel met behulp van een hendel met liftconstructie). Gegeven is dat [gedaagden] hieraan geen toestemming wil verlenen.
5.2.
Vooraf verdient ook opmerking dat [eisers 1] . heeft toegezegd dat hij het Pad, overeenkomstig de veroordeling onder 5.1 in het Vonnis op dat punt, vrij zal (blijven) houden van door hem opgeslagen zaken. In de beoordeling die hierna volgt is dat als gegeven beschouwd.
5.3.
Sprake is van een executiegeschil, waarvoor geldt dat een in het dictum van een rechterlijk vonnis uitgesproken veroordeling moet worden gelezen in verband met de overwegingen waarop deze steunt. Beantwoording van de vraag of in strijd wordt gehandeld met een rechterlijk bevel en of in verband daarmee dwangsommen zijn verbeurd, dient plaats te vinden door dat wat ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht, te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij deze uitleg dienen doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Een in algemene termen vervat verbod moet naar redelijkheid in beginsel zo worden uitgelegd dat de draagwijdte daarvan beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat zij door de rechter verboden inbreuken opleveren, mede gelet op de belangen tegen de aantasting waarvan het verbod werd gegeven.
De voorzieningenrechter kan geen eigen oordeel geven over de juistheid van de rechterlijke beslissing die ten uitvoer wordt gelegd of van de onderliggende rechtsoverwegingen.
5.4.
Gelet op de inhoud van het Vonnis geldt als uitgangspunt in dit kort geding dat de Erfdienstbaarheid in de rechtsverhouding tussen partijen bestaat en het recht omvat zoals in het dictum van het Vonnis omschreven. Relevant is ook dat het in het dictum opgenomen gebod tot verwijdering spreekt over
eenzijdigte openen schuttingdelen. In verband daarmee is van belang dat artikel 5:48 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Deze bevoegdheid bestaat ook ingeval het erf belast is met een erfdienstbaarheid van weg. Maakt de eigenaar van het dienend erf van die bevoegdheid gebruik, dan dient hij ervoor te zorgen dat de eigenaar van het heersend erf onbelemmerde toegang behoudt tot het dienend erf om de erfdienstbaarheid uit te oefenen. In de regel zal dit betekenen dat de eigenaar van het dienend erf de eigenaar van het heersend erf de mogelijkheid biedt zich op elk moment en zonder telkens afhankelijk te zijn van de directe medewerking van de eigenaar van het dienend erf, de toegang tot het erf te verschaffen ter uitoefening van de erfdienstbaarheid.
5.5.
Concreet betekent dit voor partijen dat, als [eisers 1] . het Pad wenst af te sluiten met twee hekken die voor [gedaagden] ongehinderd te openen zijn, de plaatsing van dergelijke hekken in beginsel aan [eisers 1] . niet kan worden verboden. Het Vonnis staat daaraan niet in de weg. Daarbij is de gegeven plaatselijke situatie, waarin het erf van [eisers 1] . van twee zijden vrij is te bereiken: (1) vanaf de openbare weg en (2) vanaf de steeg achter [adres 1] (zie productie 6 bij dagvaarding), in aanmerking genomen.
5.6.
Daarmee is echter niet gezegd dat de vordering van [eisers 1] . toewijsbaar is. De vordering strekt ertoe dat [eisers 1] . het Pad weer kan afsluiten met de eerder op grond van het Vonnis verwijderde schuttingdelen, die dan tweezijdig te openen zijn gemaakt. Op grond van de processtukken (o.a. de als producties 3 en 9 door [gedaagden] overgelegde foto’s) en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat die schuttingdelen in verouderde staat verkeren. Sprake is van een op het eerste gezicht gammel houten hek aan de kant van de openbare weg en een verouderd houten hekframe met stalen raster aan de kant van de garage van [gedaagden] Het Vonnis gaat er vanuit dat [gedaagden] met zijn auto de garage moet kunnen bereiken op onbelemmerde wijze. Met het terugplaatsen van de door [eisers 1] . bedoelde schuttingdelen, op slechts enkele meters afstand van elkaar, valt te voorzien dat in redelijkheid niet kan worden gesproken van het bieden van een onbelemmerde toegang tot het Pad. Bovendien bestaat voor [eisers 1] . de – relatief eenvoudig te realiseren – mogelijkheid om de schuttingdelen in het verlengde van de achtergevel van zijn schuur te plaatsen. Daarmee heeft hij weliswaar niet zijn volledige erf afgesloten, maar kan hij wel, in elk geval in afwachting van de beoordeling in hoger beroep, de veiligheid van zijn kinderen en eigendommen in voldoende mate beschermen. Dat is relevant, omdat die bescherming voor [eisers 1] . de belangrijkste reden is voor de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Ten slotte is de (langdurig) conflictueuze verhouding tussen partijen van belang. Die verhouding is erbij gebaat dat partijen, in afwachting van het hoger beroep, zo weinig mogelijk in verband met de Erfdienstbaarheid met elkaar te maken hebben. Plaatsing van de schuttingdelen op de door [eisers 1] . gewenste plaats draagt daar naar verwachting niet aan bij. Gelet op dit alles valt een belangenafweging in het nadeel van [eisers 1] . uit. De feitelijk onder 3.1 sub 1 gevraagde schorsing van het Vonnis onder 5.1 en in het verlengde daarvan de vordering onder 3.1 sub 2 worden daarom afgewezen.
5.7.
[eisers 1] . wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
€ 1.016,00
Totaal € 1.325,00
in reconventie
verhoging dwangsom
5.8.
De stelling van [eisers 2] dat de bestaande dwangsom kennelijk niet een voldoende prikkel tot nakomen voor [verweerders] . oplevert, volgt de voorzieningenrechter niet. Onbetwist is dat [verweerders] . de schuttingdelen op 2 april 2021 uit de scharnieren heeft gehaald. Daarmee heeft [verweerders] . op dit punt, hoewel te laat, voldaan aan de veroordeling onder 5.1 van het Vonnis. De omstandigheid dat de schuttingdelen nog op het erf van [verweerders] . staan en dat [eisers 2] de dreiging voelt dat de hekken door [verweerders] . op ieder moment kunnen worden teruggeplaatst, doet niet af aan het voldaan zijn aan de verwijderingsplicht. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment van het verstrijken van de termijn van vier weken na betekening van het Vonnis en de feitelijke voldoening is dan dus geen sprake van volgelopen dwangsommen. Daarmee ontbreekt grond om de dwangsom ten laste van [verweerders] . te verhogen als voldoende prikkel tot nakoming. De vordering onder 4.1 sub 1 wordt afgewezen.
de camera’s
5.9.
Voor wat betreft de vordering onder 4.1 sub 2 tot verwijdering van de twee camera’s die bevestigd zijn aan de achterzijde van de schuur van [verweerders] . overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.10.
In de kern gaat het om de vraag wiens recht prevaleert: het recht van [eisers 2] op bescherming van zijn privacy of het recht van [verweerders] . op bescherming van zijn erf en eigendommen. Bij de beantwoording van deze vraag dient een afweging te worden gemaakt tussen de wederzijdse belangen, waarbij in dit geval de toetsingsmaatstaf is of het door [verweerders] . uitgeoefende cameratoezicht op zijn erf en eigendommen noodzakelijk en aanvaardbaar is in verhouding tot het belang van [eisers 2] die stelt door de camera's van [verweerders] . in zijn recht op privacy te worden geschaad.
5.11.
Opgemerkt wordt dat de bezwaren van [eisers 2] zich niet lijken te richten tegen de aanwezigheid van bewakingscamera’s in het algemeen, maar tegen de aanwezigheid van bewakingscamera’s waarmee inbreuk wordt gemaakt op zijn privacy.
5.12.
Gegeven is dat beide camera’s in stand verstelbaar zijn en beelden registreren; de camera’s kunnen niet draaien of inzoomen. De feitelijke situatie is zo dat één van de twee camera’s is gericht op het Pad en de openbare weg en de andere op het Pad en de (deur van de) garage van [eisers 2] (zie productie 11 van [eisers 2] ). Ter beveiliging van zijn erf en eigendommen is dit [verweerders] . voor wat betreft de camera gericht op het Pad en de openbare weg in de verhouding tot [eisers 2] toegestaan. Op de camerabeelden zal hooguit te zien zijn dat [eisers 2] van en naar zijn garage gaat over het in eigendom aan [verweerders] . toebehorende Pad waarop de Erfdienstbaarheid rust. [eisers 2] komt alleen in beeld als hij over het Pad loopt of rijdt. Niet meer en niet minder.
Dit ligt anders ten aanzien van de camera die is gericht op het Pad en de garage van [eisers 2] Op een deel van de door die camera opgenomen beelden is de aan [eisers 2] in eigendom toebehorende garage te zien. Als de deur van de garage geopend wordt, komt ook het interieur van de garage in beeld. Dit is een veel verder gaande inbreuk op het recht van privacy van [eisers 2] dan wanneer alleen de buitenruimte in beeld komt.
5.13.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien en gewogen leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat, hoewel [eisers 2] het gebruik van de camera gericht op het Pad en de openbare weg (ook) als ingrijpend ervaart, sprake is van een naar objectieve maatstaven beperkte en niet disproportionele inbreuk op de levenssfeer van [eisers 2] Zoals hiervoor is overwogen ligt dit anders met betrekking tot de camera gericht op de garage. Daarvoor bestaat onvoldoende rechtvaardiging. Die camera dient [eisers 1] . van die plek en met die focus te verwijderen en verwijderd te houden. Bevestiging van de camera door [eisers 1] . op de schuur in een andere positie, gericht op zijn tuin bijvoorbeeld, behoort wel tot de mogelijkheden. De vordering onder 4.1 sub 2 wordt dus toegewezen voor zover het de camera gericht op de garage van [eisers 2] betreft. De gevorderde dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd toegewezen.
5.14.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, worden de proceskosten gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Nu de proceskosten worden gecompenseerd bestaat geen aanspraak op vergoeding van wettelijke rente, zoals door [eisers 2] is gevorderd.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eisers 1] . in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.325,00,
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
veroordeelt [verweerders] . hoofdelijk om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de camera die is bevestigd aan zijn schuur en die gericht is op de garage van [eisers 2] van zijn huidige positie te verwijderen en verwijderd te houden,
6.5.
veroordeelt [verweerders] . om aan [eisers 2] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 6.4 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
6.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.1734/1980