In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te vervallen. De moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft het verzoek ingediend omdat zij van mening is dat de GI te prematuur heeft gehandeld door de schriftelijke aanwijzing te geven. De schriftelijke aanwijzing, die op 21 juli 2020 is afgegeven, betreft de verzorging en opvoeding van haar minderjarige kind, geboren in 2011. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in de gelegenheid is gesteld haar mening te geven over de schriftelijke aanwijzing en dat de GI de aanwijzing in redelijkheid heeft kunnen geven, met name met betrekking tot de omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat de GI niet duidelijk heeft gemaakt op welke ingezette hulpverlening de moeder moet meewerken. Daarom heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing voor zover deze betrekking heeft op de hulpverlening, vervallen verklaard, terwijl de aanwijzing met betrekking tot de omgangsregeling in stand blijft. De beslissing is openbaar uitgesproken en de kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren op 15 juni 2021.