ECLI:NL:RBROT:2021:6113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
10/750011-20 10/750232-20 10/750287-20 10/750281-20 10/750240-20 10/750417-20 10/750289-20 10/750412-20 10/750413-20 10/750290-20 10/750564-20 10/750312-20 (10/750311-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing in de strafzaak Mega Flamenco met betrekking tot onderzoekswensen en voorlopige hechtenis

Op 25 juni 2021 heeft de rechtbank Rotterdam een derde tussenbeslissing genomen in de strafzaak Mega Flamenco, waarin verschillende verdachten betrokken zijn. Deze beslissing volgde op een pro forma-/regiezitting van 21 juni 2021, waar de rechtbank de onderzoekswensen van de verdediging heeft besproken. De verdediging had verzoeken ingediend met betrekking tot het onderzoek naar Encrochat, een versleutelde communicatiedienst die in verband wordt gebracht met criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn tegen de verdachten, waardoor de voorlopige hechtenis niet kan worden opgeheven. Echter, de rechtbank heeft besloten om de voorlopige hechtenis van enkele verdachten te schorsen, onder bepaalde voorwaarden, met ingang van 24 juni 2021.

De rechtbank heeft ook verschillende onderzoekswensen van de verdediging afgewezen, waaronder verzoeken om getuigen te horen en stukken toe te voegen die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de interceptie van Encrochat-gegevens. De rechtbank benadrukte dat de Franse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de interceptie en dat de Nederlandse rechtbank niet kan toetsen of deze rechtmatig was. De rechtbank heeft de officieren van justitie opgedragen om aanvullende processen-verbaal op te maken en bepaalde documenten aan het dossier toe te voegen, maar heeft de meeste verzoeken van de verdediging afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en zal worden verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank RotterdaM

Team straf 2
Mega Flamenco
Parketnummers: 10/750011-20 ( [naam verdachte 1] )
10/750232-20 ( [naam verdachte 2] )
10/750287-20 ( [naam verdachte 4] )
10/750281-20 ( [naam verdachte 3] )
10/750240-20 ( [naam verdachte 5] )
10/750417-20 ( [naam verdachte 6] )
10/750289-20 ( [naam verdachte 7] )
10/750412-20 ( [naam verdachte 8] )
10/750413-20 ( [naam verdachte 9] )
10/750290-20 ( [naam verdachte 10] )
10/750564-20 ( [naam verdachte 11] )
10/750312-20 ( [naam verdachte 12] )
10/750311-20 ( [naam verdachte 13] )
Datum beslissing: 25 juni 2021
Tegenspraak
Derde tussenbeslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachten:
[naam verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats verdachte 1] op [geboortedatum verdachte 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 1] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 2],
geboren te [geboorteplaats verdachte 2] op [geboortedatum verdachte 2] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 2] ,
raadsvrouw mr. S.A. van den Boom, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 3],
geboren te [geboorteplaats verdachte 3] op [geboortedatum verdachte 3] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 3] ,
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 4],
geboren te [geboorteplaats verdachte 4] op 9 [geboortedatum verdachte 4] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 4] ,
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 5],
geboren te [geboorteplaats verdachte 5] op [geboortedatum verdachte 5] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 5] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te Nootdorp,
[naam verdachte 6],
geboren te [geboorteplaats verdachte 6] ) op [geboortedatum verdachte 6] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 6] ,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 7],
geboren te [geboorteplaats verdachte 7] op [geboortedatum verdachte 7] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte 7] ,
raadsvrouw mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 8],
geboren te [geboorteplaats verdachte 8] op [geboortedatum verdachte 8] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 8] ,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 9],
geboren te [geboorteplaats verdachte 9] op [geboortedatum verdachte 9] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 10],
geboren te [geboorteplaats verdachte 10] op [geboortedatum verdachte 10] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 10] ,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 11] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte 11] op [geboortedatum verdachte 11] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 11] ,
raadsman mr. S.F. Nelisse, advocaat te Rotterdam,
[naam verdachte 12],
geboren te [geboorteplaats verdachte 12] op [geboortedatum verdachte 12] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 12] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam,
en
[naam verdachte 13],
geboren te [geboorteplaats verdachte 13] op [geboortedatum verdachte 13] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte 13] ,
raadsman mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.

1..Algemeen

Deze derde tussenbeslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2021.
Op deze pro forma-/regiezitting in de mega Flamenco zijn de door de verdediging vooraf ingediende en de op de zitting kenbaar gemaakte onderzoekswensen besproken. Dit betreft onder meer onderzoekswensen ( Encrochat -gerelateerde verzoeken) die voor dan wel tijdens de vorige pro forma-/regiezitting (van 9 april 2021) zijn ingediend en nadien bij de door de rechtbank bepaalde schriftelijke standpuntwisseling nader zijn toegelicht en/of aangevuld.
Verder zijn tijdens de zitting verzoeken van de verdediging tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis en verzoeken van de officier van justitie en de verdediging tot wijziging van schorsingsvoorwaarden behandeld.
De overwegingen die hierna volgen en alle tussenbeslissingen die daaruit voortvloeien zijn, gelet op de functie binnen deze strafzaak en het moment waarop ze zijn genomen, voorlopig van aard. Daar komt nog bij dat het voorbereidend onderzoek nog niet geheel is afgerond. In de aanloop tot de regiezitting van 21 juni 2021 heeft de rechtbank van de verdediging een groot aantal stukken ontvangen, deels ontleend aan andere strafzaken bij andere rechtbanken rondom Encrochat , waarbij in een aantal gevallen niet of slechts in beperkte mate is onderbouwd of en op welke punten deze ook in de strafzaak Flamenco aanleiding geven tot concrete onderzoekswensen. De rechtbank heeft op basis van de ter zitting overgelegde pleitnotities getracht te herleiden welke concrete verzoeken op dit moment ter beoordeling staan en zal deze hierna inhoudelijk bespreken, inclusief enkele eerder ingediende verzoeken waarop de rechtbank in haar tussenbeslissingen van 25 januari 2021 en 16 april 2021 nog niet (expliciet) heeft beslist. Voor zover de verdediging meent dat desondanks specifieke verzoeken ontbreken in de beoordeling, of anderszins onvolkomenheden signaleert in de wijze waarop deze door de rechtbank zijn opgevat, kunnen onderzoekswensen in de aanloop tot de volgende pro forma-zitting worden herhaald en nader worden toegelicht.
De voorzitter zal de raadslieden en de officieren van justitie de nadere kaders daaromtrent schriftelijk per e-mail doorgeven.
Tijdens de inhoudelijke behandeling kunnen alle aspecten die dan (nog) relevant worden geacht door zowel officieren van justitie als raadslieden opnieuw worden voorgelegd aan de rechtbank.
Daarbij dienen ook dan standpunten en verzoeken duidelijk onderbouwd en gemotiveerd te zijn.
De rechtbank zal die dan beoordelen in het kader van de beantwoording van de vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv. Dat kan -uiteraard- ook eerder indien daartoe voorafgaand aan een van de drie geplande pro forma-zittingen een onderbouwd verzoek wordt ingediend.

2..Beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis

2.1.
Verzoeken tot opheffing / schorsing voorlopige hechtenis
Met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachten [naam verdachte 1] , [naam verdachte 2] , [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4] stelt de rechtbank vast dat op basis van het huidige dossier in de zaken van elk van deze verdachten (nog steeds) sprake is van ernstige bezwaren en gronden, zoals is onderbouwd in de tussenbeslissing van 16 april 2021. Hetgeen thans is aangevoerd maakt niet dat deze ernstige bezwaren en gronden niet langer aanwezig zijn. Bij geen van deze verdachten wordt daarom op dit moment aanleiding gezien voor
opheffingvan de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat er wel redenen zijn om de voorlopige hechtenis van deze verdachten te
schorsen. De rechtbank heeft bij beslissing van 22 juni 2021 de voorlopige hechtenis van deze verdachten geschorst met ingang van 24 juni 2021 om 12.00 uur.
De schorsing van de voorlopige hechtenis is voor bepaalde tijd, namelijk tot aan de einduitspraak van de rechtbank, onder de in de beslissing van 22 juni 2021 gestelde voorwaarden.
2.2.
Verzoeken tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden
De rechtbank zal, naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van de officieren van justitie (en de verdediging), bij beslissingen van 29 juni 2021 de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachten [naam verdachte 12] , [naam verdachte 4] , [naam verdachte 9] , [naam verdachte 8] , [naam verdachte 7] , [naam verdachte 5] en [naam verdachte 13] verbonden voorwaarden wijzigen in de zin zoals vermeld in deze beslissingen.
De verzoeken van de verdediging tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden in de zaken [naam verdachte 5] en [naam verdachte 8] , inhoudende dat de verdachten binnen de Europese Unie mogen reizen worden afgewezen. Ook in de andere zaken heeft de rechtbank ambtshalve besloten dat de schorsingsvoorwaarden niet in die zin worden gewijzigd. De rechtbank acht het niet wenselijk dat de verdachten naar het buitenland kunnen afreizen en acht het van belang dat zij in Nederland zullen verblijven.

3..Beslissingen ten aanzien van de onderzoekswensen

3.1.
Inleiding
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de onderzoekswensen die zien op de encrochat - gesprekken. Daarbij is door de verdediging onder meer gevraagd stukken toe te voegen uit het encrochat -onderzoek en om getuigen te doen horen in verband met dit onderzoek. Daarna komen de overige verzoeken, waaronder verzoeken tot het horen van getuigen, aan de orde.
3.2.
Encrochat -gerelateerde verzoeken
3.2.1.
Algemene inleiding
De verdediging heeft in alle zaken de rechtbank ter onderbouwing van de door hen gedane verzoeken nadrukkelijk gewezen op en verwezen naar de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 17 juni 2021 in het onderzoek Appel, dat net als het onderzoek Flamenco samenhangt met het Encrochat -onderzoek 26Lemont. Door de officieren van justitie zijn ter zake van deze verwijzing geen opmerkingen gemaakt. De rechtbank heeft de suggestie van de raadslieden ter harte genomen en gaat er bij deze stand van het onderzoek op dit moment vanuit dat de hierna beschreven, aan de genoemde uitspraak ontleende feiten en omstandigheden voorshands ook aan de basis kunnen worden gelegd van de beoordeling door de rechtbank van de in het onderzoek Flamenco ingediende onderzoekswensen zoals gedaan en herhaald tijdens de zitting van 21 juni 2021.
3.2.2.
Beschrijving Encrochat
Encrochat was een communicatie(dienst) aanbieder van telefoons, waarmee door middel van de Encrochat -applicatie versleutelde chats -bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen- konden worden verzonden en ontvangen en waarmee onderling gebeld kon worden. Ook was het mogelijk om notities te bewaren op de telefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en was dus beperkt in het gebruik van de communicatie applicaties die er door de leveranciers op gezet werden. Gebruikers kochten een telefoontoestel waarop de Encrochat -applicaties vooraf geïnstalleerd waren in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. De duur van het abonnement was vaak 1, 3 of 6 maanden en kon verlengd worden.
Een Encrochat -telefoon werd geleverd met een simkaart waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Deze simkaart had een wereldwijde dekking. De inhoud van een Encrochat -telefoon kon door de gebruiker volledig worden gewist. Dit werd ook wel ‘panic-wipe’ genoemd.
Door Encrochat zijn diverse typen telefoontoestellen geleverd voor het gebruik van de Encrochat -applicatie. In de periode dat er data van de telefoons is verkregen, in de maanden april, mei en juni 2020, betroffen dit de typen BQ Aquaris X2 en de BQ Aquaris X3/Carbon.
Door middel van de Encrochat -applicatie konden de Encrochat -gebruikers alleen onderling en één-op-één communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken worden gevoerd. Deze communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactenlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contactenlijst en niet met elke Encrochat -gebruiker waarvan de Encrochat -gebruikersnaam bekend was.
Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep na een vooraf ingestelde tijd, ook wel burn-time of beveiligde verwijdertijd genoemd. Deze tijd was door de gebruiker aan te passen, standaard stond hij ingesteld op zeven dagen. Tevens kon er vanuit de chat een ‘VoIP’ spraakgesprek gevoerd worden. De kosten voor een Encrochat -telefoon bedroegen ongeveer € 1.500,- voor een abonnement van zes maanden.
3.2.3.
Wat houdt de Encrochat -hack in?
Al vanaf 2017 vinden er in onder meer Frankrijk en Nederland onderzoeken plaats naar Encrochat . Telefoons van Encrochat zijn in diverse strafrechtelijke onderzoeken aangetroffen en in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht. De indruk ontstond bij de politie dat deze telefoons vrijwel uitsluitend in het (georganiseerde) criminele circuit werden gebruikt. De gebruikers van deze Encrochat -telefoons waren (doorgaans) onbekend. De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte, zou volgens de politie maken dat deze dienst populair was binnen bepaalde typen van criminaliteit. De mogelijkheden van ‘burn time’ en ‘panic wipe’ maakte dat ook op het moment dat een dergelijke telefoon in beslag was genomen én forensisch kon worden ontsleuteld, er zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
Uit het dossier en met name uit door de verdediging vanuit Engeland in het geding gebrachte stukken, volgt dat er -in elk geval- in de eerste maanden van 2020 overleg is gevoerd door politie en justitie uit verschillende landen met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij de vervolging van Encrochat . De server van Encrochat bleek te zijn gevestigd in Roubaix, Frankrijk, bij het bedrijf OVH. Bij het verzenden van een Encrochat -bericht van het ene naar het andere toestel, verliep de communicatie via deze server. De communicatie was versleuteld (encrypted). Deze versleutelde communicatie bleek niet of nauwelijks inzichtelijk te zijn voor opsporingsdiensten. De Franse Gendarmerie zou op 1 april 2020 vanuit Pontoise, Frankrijk, rond 17:15 uur een door een Franse technische politiedienst ontwikkeld opnamemiddel hebben geïnstalleerd. Het doel van dit middel was het vastleggen van de inkomende en uitgaande communicatie middels de Encrochat -telefoontoestellen.
De verdediging heeft -in etappes en niet altijd voorzien van een duidelijk kader in relatie tot de strafzaak Flamenco- uit enkele andere strafzaken waarin ( Encrochat )informatie uit het onderzoek 26Lemont een rol speelt documenten in het geding gebracht, o.a. uit Engelse strafrechtelijke procedures. Uit deze stukken komt het volgende naar voren:
Uit een “Warrant Application” die ziet op “Targeted Equipment Interference” van de National Crime Agency, valt onder meer het volgende op te maken. De Encrochat -servers staan in Frankrijk. De NCA heeft daarom vanaf 2018 samengewerkt met de Franse Gendarmerie. Die samenwerking had tot doel het gebruikmaken van kwetsbaarheden in de servers om zo gegevens te verzamelen. De Franse Gendarmerie heeft in januari 2020 aan de NCA te kennen gegeven dat zij Encrochat konden hacken. In een “Schedule of Conduct” staat vermeld dat in de eerste fase (stage 1) een hacktool zal worden ingezet op alle Encrochat -toestellen wereldwijd. Dit middel zal op de toestellen worden gezet via een update vanaf de server in Frankrijk. Dit middel zal de op de toestellen vastgelegde data verzamelen en zal deze verzenden naar de Franse autoriteiten. Het gaat dan om alle data, waaronder IMEI-gegevens, gebruikersnamen, wachtwoorden, opgeslagen chatberichten, afbeeldingen, locatiegegevens (‘geodata’) en notities. Gedurende de tweede fase (stage 2) zal communicatie, zoals chatberichten, opgeslagen op de Encrochat -toestellen, worden verzameld. Deze berichten worden verzameld, zodra deze in het toestel worden opgeslagen. De geplande duur van de interceptie is naar verwachting twee maanden.
De vanuit Engeland verkregen informatie sluit aan bij de informatie die de Nederlandse politie hieromtrent heeft gegeven. Volgens de politie heeft het Franse onderzoeksteam op de hierna beschreven wijze uitgaande en inkomende communicatie verzameld van Encrochat -telefoontoestellen. Er wordt daarbij verwezen naar de door het Franse onderzoeksteam verzamelde data afkomstig van Encrochat -telefoontoestellen met de Encrochat -telefoondata. Het Franse onderzoeksteam verzamelde de Encrochat -telefoondata gedurende de periode van 1 april 2020 17.15 uur tot 20 juni 2020 omstreeks 17.20 uur. Het Franse politieteam sloeg deze data op gedurende deze periode op computersystemen in Frankrijk. Het Franse onderzoeksteam heeft de Nederlandse politie toegang gegeven tot de Encrochat -telefoondata over een beveiligde verbinding met die computersystemen in Frankrijk. De Encrochat -telefoondata zijn gedurende deze periode gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. Om een zo actueel mogelijke kopie van de Encrochat -telefoondata van de Franse computersystemen te krijgen, gebruikte de politie een wijze van kopiëren, waarbij gedurende deze periode met een zo klein mogelijke vertraging de nieuwe Encrochat -telefoondata werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. De aldus verkregen data vanuit Frankrijk, veelal bestaand uit Encrochat -berichten, is volgens de politie de dataset die de politie in Nederland heeft verkregen binnen het onderzoek 26Lemont, het strafrechtelijke onderzoek naar de medeplichtigheid van Encrochat zelf aan door de gebruikers van Encrochat gepleegde misdrijven.
Uit het proces-verbaal valt af te leiden dat voorafgaand aan de interceptie reeds bekend was dat in Nederland binnen de georganiseerde criminaliteit op grote schaal gebruik werd gemaakt van cryptotelefoons van deze aanbieder. Er waren ook al vele cryptotelefoons van deze aanbieder in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht. Vanwege de voorzienbare inbreuk die de interceptie van de Encrochat -data op de persoonlijke levenssfeer van de Nederlandse gebruikers van deze dienst zou hebben, heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen om, mogelijk ten overvloede, in Nederland een rechterlijke toetsing te vorderen die strikt genomen het Nederlandse Wetboek van Strafvordering niet als zodanig kent.
Bij de rechter-commissaris is een vordering ingediend om een machtiging te geven teneinde de informatie betreffende de Nederlandse gebruikers te mogen analyseren en gebruiken (een en ander is beschreven in het proces-verbaal “Kaders gebruik dataset 26Lemont” met aanvullingen d.d. 28 september 2020 en 24 maart 2021). Daaruit volgt dat aan de rechter-commissaris een lijst is verstrekt van opsporingsonderzoeken waarin georganiseerde verbanden, gebruikmakend van toestellen van deze aanbieder, nader werden omschreven. Het onderzoek Flamenco maakt deel uit van deze lijst. De verdenkingen die aan de basis liggen van het onderzoek Flamenco zijn (dus) niet ontstaan op basis van zoektermen binnen de dataset 26Lemont.
3.2.4.
De onderzoekswensen
Gelet op hetgeen in de inleiding uiteen is gezet, wijst de rechtbank een aantal onderzoekswensen -gelet op de hiervoor beschreven feitelijke gang van zaken- af:
• het toevoegen van stukken die zien op vragen over de (betrouwbaarheid van de)
versleuteling van de Encrochat -berichten;
• aanvullend proces-verbaal waarin zijn opgenomen de woordenlijsten/zoektermen op basis waarvan in onderzoek Flamenco de datasets zijn samengesteld.
A. Verzoeken met betrekking tot de rechterlijke machtiging in Frankrijk en samenwerking met Frankrijk
Door de verdediging is verzocht om het toevoegen van diverse stukken omtrent -kort gezegd- het verlenen van de machtiging van de Franse rechter voor de interceptie van de Encrochat -data, dan wel om het horen van diverse (Franse) getuigen die bij het proces rondom het verlenen van de machtiging betrokken zijn geweest. Zonder het verkrijgen van de Franse stukken en/of het doen horen van de (Franse) getuigen kan er, zo meent de verdediging, geen onderbouwd verweer worden gevoerd over de vraag of het verlenen van de machtiging in Frankrijk mogelijk onrechtmatig is geweest.
De verdediging noemt in dit kader verder dat, omdat deze stukken niet inzichtelijk zijn, niet controleerbaar is of de machtiging voldoet aan de vereisten van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daarnaast wordt verzocht om stukken die betrekking hebben op (de totstandkoming van) de JIT-overeenkomst en/of het horen van getuigen die betrokken waren bij de totstandkoming van deze overeenkomst, alsook om het horen van (Engelse) getuigen die aanwezig zijn geweest bij vergaderingen over het doel van deze samenwerking tussen politie- en/of officieren van justitie uit Frankrijk en/of Nederland in het kader van het JIT.
De rechtbank stelt voorop dat zij vooralsnog uitgaat van de gang van zaken zoals die uiteen is gezet in de paragrafen 3.2.1. tot en met 3.2.3. Daarbij is in het kader van deze verzoeken relevant dat in Frankrijk en door de aldaar daartoe bevoegde rechterlijke instantie, de inzet van de interceptietool en de daarvoor benodigde aanvragen en toetsing heeft plaatsgevonden (machtiging tot inzet en verlengingen daarvan). Daarbij heeft het Openbaar Ministerie vanaf het begin benadrukt, en laatstelijk in de brief van 24 maart 2021 bevestigd, dat sprake is geweest van een Frans strafrechtelijk opsporingsonderzoek naar het bedrijf Encrochat . Frankrijk heeft de aanvraag tot machtiging en inzet op basis van eigen feiten en omstandigheden onderbouwd, en daarbij heeft Nederland geen feiten en omstandigheden betreffende lopende Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken aangedragen om de aanvraag van de machtiging (mede) te onderbouwen.
Bij die stand van zaken, die vooralsnog (ook) op basis van de stukken die vanuit de Engelse procedure over Encrochat door de verdediging zijn overgelegd niet anders blijkt, is sprake van een opsporingsonderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten heeft plaatsgevonden. Gelet op het vertrouwensbeginsel zoals de Hoge Raad dat heeft uitgelegd in het arrest van 5 oktober 2010 staat niet ter toetsing van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door die buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen. Het is met andere woorden niet de taak van de Nederlandse strafrechter om aan de hand van (Franse) stukken dan wel anderszins te controleren of de machtiging door de Franse rechter op juiste (wettelijke) gronden is verleend, dan wel na te gaan of daar gebreken aan kleven. De taak van de Nederlandse strafrechter is ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de
resultatenvan dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak
gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Dat er sprake is geweest van een nauwe samenwerking tussen Frankrijk en Nederland op basis van de JIT-overeenkomst is evident en wordt ook niet door het Openbaar Ministerie ontkend. Dit gegeven maakt echter niet dat er sprake is van het verschuiven van de verantwoordelijkheid van het opsporingsonderzoek.
Voorts is gemotiveerd naar voren gebracht dat Nederlandse opsporingsambtenaren, dan wel medewerkers van het NFI, de interceptietool (mede) hebben ontwikkeld. Dat Nederlandse
opsporingsambtenarende interceptietool (mede) hebben ontwikkeld, wordt door het Openbaar Ministerie in de brief van 24 maart 2021 expliciet ontkend. De rechtbank heeft op dit moment geen reden te twijfelen aan wat het Openbaar Ministerie hierover zegt. Los daarvan is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat een eventueel Nederlandse (technische) inbreng bij het ontwikkelen van de tool tot gevolg moet hebben dat de verantwoordelijkheid voor de toepassing ervan in het Franse opsporingsonderzoek (ook) in Nederland komt te liggen.
Vanuit de verdediging is verder aangevoerd dat geen sprake is van een onder Franse verantwoordelijkheid uitgevoerde opsporingsoperatie, nu de Nederlandse autoriteiten wisten dat er in Nederland Encrochat -telefoons in omloop waren. Ook wisten zij dat door de hackoperatie in Frankrijk de Nederlandse autoriteiten de beschikking zouden krijgen over de communicatie die vanuit Encrochat -telefoons in Nederland werd gevoerd.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zoals in de inleiding beschreven, heeft de Franse hackoperatie tot gevolg gehad dat van alle Encrochat -telefoontoestellen de opgeslagen data, waaronder “geodata” oftewel locatiegegevens, werden veiliggesteld. De verkregen data zijn op basis van deze locatiegegevens vervolgens gedeeld met het land van herkomst en daar -onder bepaalde voorwaarden- verder geanalyseerd en verwerkt voor strafrechtelijke onderzoeken naar de gebruikers. De hack hield niet meer en niet minder in dan dat op individueel niveau door de Franse Gendarmerie software op een toestel werd geïnstalleerd, waardoor de Encrochat -data -waaronder gegevens over de locatie- konden worden afgevangen. Op het moment van installatie van de hack was de locatie van dat betreffende toestel nog niet bekend en ook afhankelijk van de wil van de feitelijke gebruiker. Deze gebruiker bepaalt immers op welke locatie het toestel zich tijdens dat gebruik bevindt. Pas na het veiligstellen en analyseren van de data in Frankrijk bleek de locatie van het toestel. Van enige, laat staan doorslaggevende, bemoeienis van Nederlandse autoriteiten is op individueel gebruikersniveau niet gebleken.
Gezien de hoeveelheid Encrochat -telefoons in omloop (ongeveer 55.000) en lopende strafrechtelijke onderzoeken, was bekend dat deze zich ook in Nederland en Engeland bevonden. Uit de Engelse stukken is af te leiden dat de autoriteiten aldaar meenden dat naar Engels nationaal recht voor het afvangen van data van zich in Engeland bevindende telefoons een machtiging (“Warrant”) nodig was. De Nederlandse wetgeving kent een dergelijke verplichting niet. Van een onder Nederlandse verantwoordelijkheid uitgevoerd onderzoek zou sprake zijn indien op basis van rechtshulpverzoeken uit Nederland de Gendarmerie in Frankrijk een hack uitvoert ter verkrijging van data van specifieke in Nederland geïdentificeerde toestellen. De rechtbank heeft op dit moment geen aanwijzingen dat dergelijke rechtshulpverzoeken er zijn geweest, gelet op de aard van het onderzoek.
Inbreuk artikel 6 EVRM
Mede naar aanleiding van de uitspraken van andere rechtbanken die reeds over dit punt zijn verschenen, merkt de verdediging op dat een schending van artikel 8 EVRM bij het verlenen van de machtiging voor de interceptie relevant is voor de beoordeling of mogelijk sprake is van schending van artikel 6 EVRM, dat volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad over het internationaal vertrouwensbeginsel wél ter toetsing van de Nederlandse strafrechter voorligt. Bovendien volgt in de visie van de verdediging uit de jurisprudentie van het EHRM dat een situatie die in feite neerkomt op een beperking van het recht op kennisname van deze stukken, reeds op zichzelf in strijd is met het beginsel van equality of arms en het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van het vertrouwensbeginsel, zoals hiervoor uiteen is gezet, uitgangspunt is dat de Nederlandse strafrechter er op basis van de aldaar verrichte rechterlijke toets op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Een vergelijking met de Nederlandse wettelijke regeling laat -voorshands- zien dat een rechterlijke toets in beide landen is voorgeschreven en dat die toets dient te leiden tot een geclausuleerde machtiging tot het mogen toepassen van zowel de hackbevoegdheid als de tapbevoegdheid.
Het beginsel van equality of arms brengt met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs (in deze zaak: de Encrochat -data van de aan de verdachten toegeschreven accounts) en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. Dat er vanwege het beginsel van equality of arms, een onbeperkt recht op kennisname door de verdediging van deze stukken zou bestaan, zou echter betekenen dat de Nederlandse strafrechter alsnog via een omweg van artikel 6 EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou (kunnen/moeten) toetsen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bedoeling van het internationale vertrouwensbeginsel. Aldus ziet zij eveneens op basis van deze beginselen geen grond voor toewijzing van de verzoeken van de verdediging.
Gelet hierop wijst de rechtbank de verzoeken ter inzage en/of voeging van de volgende stukken en/of het horen van de volgende getuigen af:
• de JIT-overeenkomst tussen Frankrijk en Nederland van 10 april 2020 met betrekking tot het onderzoek naar het bedrijf Encrochat , de processen-verbaal over de totstandkoming van het JIT en de aan het JIT ten grondslag liggende documenten, waaronder alle gespreksverslagen en notities;
• processen-verbaal aangaande informatie die vóór de vorming van het JIT door
de Franse autoriteiten is verzameld en later is gevoegd in het JIT;
• alle documenten waaruit blijkt dat beide JIT-partners bij het verzamelen van
informatie over de gebruikers van Encrochat hebben gehandeld op basis van de
geldende rechtsregels van het desbetreffende land;
• de rechtshulpverzoeken die sinds 2019 zijn gedaan met betrekking tot Encrochat ;
• persberichten inzake het onderzoek naar Encrochat ;
• verslagen van overlegstructuren binnen politie en justitie die hebben geleid tot
gebruik/delen van Encrochat -data;
• het laten opmaken van aanvullende processen-verbaal die betrekking hebben op de
gang van zaken van het Encrochat -onderzoek;
• het horen van de getuige [naam getuige 1] ;
• het horen van de getuige [naam getuige 2] ;
• het horen van de officieren van justitie van het Landelijk Parket LAP0796,
LAP0797 en LAP0798;
• het horen van alle Franse opsporingsambtenaren;
• het horen van alle Engelse medewerkers van de National Crime Agency;
• het horen van de getuigen [naam getuige 3] , [naam getuige 4] , [naam getuige 5] , [naam getuige 6]
, [naam getuige 7] ;
• het horen van Engelse en/of Franse officieren van justitie;
• het toevoegen van alle processen-verbaal, bevelen, machtigingen en vorderingen die in Frankrijk voor de inzet van de interceptietool zijn ingediend/verleend (in
een Nederlandse vertaling);
• het toevoegen van de in Frankrijk opgestelde processen-verbaal aangaande de wijze waarop de informatie omtrent Encrochat is vergaard en de wettelijke basis daarvan (in een Nederlandse vertaling);
• het toevoegen van alle officiële overheidsstukken uit het Verenigd Koninkrijk en
Frankrijk die aldaar in de lopende procedures door de vervolgende instantie wordt
ingebracht in het kader van Encrochat ;
• het horen van de Franse onderzoeksrechters;
• het horen van getuigen bij project Cerberus betrokken medewerkers van het NFI;
• het horen van alle verantwoordelijken die betrokken waren bij de uitvoering van de Franse operatie ter verkrijging van de berichten, waaronder ook uitdrukkelijk worden verstaan de betrokken medewerkers van STNCJ die de interceptietool zouden hebben ontwikkeld.
B. Verzoeken met betrekking tot machtiging 26Lemont
Verzoeken met betrekking tot onderzoek 26Lemont
De verdediging heeft aangevoerd dat mogelijke vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek van 26Lemont vallen binnen het toetsingsbereik van artikel 359a Sv, gelet op de recente jurisprudentie van de Hoge Raad over het toepassingsbereik van artikel 359a Sv. De verdediging wil om die reden kunnen beschikken over een aantal stukken uit onderzoek 26Lemont, om op die manier te toetsen of het onderzoek naar de verdachten in Flamenco -dat in de visie van de verdediging geheel of grotendeels gebaseerd is op de data van 26Lemont- een rechtmatige aanvang heeft gehad en mogelijk een 359a Sv-verweer te kunnen voeren.
De officier van justitie stelt dat deze verzoeken geen informatie kunnen opleveren die relevant kan zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv in deze zaak.
Allereerst is de gevraagde machtiging aan de Nederlandse rechter-commissaris, gelet op de
verkregen toestemming van de Franse rechter, ten overvloede geweest. Daarnaast is niet nu al duidelijk dat eventuele onrechtmatigheden in het onderzoek 26Lemont zullen leiden tot het oordeel dat (daardoor) ook sprake is onrechtmatigheden of andere vormverzuimen in de zin van 359a Sv. (in het voorbereidend onderzoek) jegens de verdachten in onderzoek Flamenco (Schutznorm). Daarbij wordt benadrukt dat 26Lemont een ander voorbereidend onderzoek betreft dan de strafrechtelijke onderzoeken naar de specifieke gebruikers van de telefoons en de strafbare feiten waaraan die verdachten zich mogelijk schuldig hebben gemaakt.
Verwezen wordt naar de recente rechterlijke beslissingen op dit punt in andere Encrochat -zaken. Tot slot heeft de officier van justitie een praktisch bezwaar aangevoerd tegen het verstrekken van de gevraagde stukken uit het onderzoek 26Lemont: in deze stukken is gevoelige informatie weergegeven over andere (lopende) opsporingsonderzoeken en over de werking van de (in Frankrijk als staatsgeheim aangemerkte) Franse hacktool. De officier van justitie verzet zich daarom tegen verstrekking van de gevraagde stukken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank thans onvoldoende onderbouwd waarom ten aanzien van het verkrijgen van de Encrochat -data door de Franse autoriteiten en het verstrekken van die data aan de Nederlandse autoriteiten, aan het vertrouwensbeginsel voorbij moet worden gegaan. De rechtbank volgt vooralsnog echter niet de stelling van de officier van justitie dat de toetsing van de rechter-commissaris eveneens ten aanzien van het vervolgens
verwerkenvan die gegevens ten behoeve van Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken naar de individuele gebruikers van Encrochat , als een toets ‘ten overvloede’ moet worden gezien en daarmee niet relevant kan zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Mede gelet op de door de verdediging aangehaalde verdragsrechtelijke verplichtingen bij het verwerken van persoonsgegevens, kan de rechtbank op dit moment niet uitsluiten dat de machtigingen van de rechter-commissaris relevant kunnen/zullen zijn bij de uiteindelijke inhoudelijke beoordeling van de strafzaak.
Zoals het Openbaar Ministerie onderkent en al eerder heeft onderkend, was bovendien duidelijk dat met het analyseren van de Encrochat -data in het onderzoek tegen Encrochat zelf, tevens bewijs voor strafrechtelijke onderzoeken van individuele gebruikers van Encrochat zou kunnen worden verkregen en dat door deze analyse mogelijk een inbreuk zou worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van individuele Encrochat -gebruikers. De toets die hierbij door de rechter-commissaris is uitgevoerd is tot op zekere hoogte beschreven in het proces-verbaal van 20 september 2020. Hij heeft daarin de door hem aangelegde toets beschreven en heeft aangeduid welke voorwaarden door hem zijn gesteld aan het gebruik van informatie uit de dataset 26Lemont in andere strafrechtelijke onderzoeken. Deze toets kan relevant zijn in het kader van de behandeling van de door de verdediging gevoerde verweren bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak en de daaropvolgende beoordeling door de rechtbank.
Schutznorm
De rechtbank stelt vast dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1889) volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim door een ambtenaar die met opsporing en vervolging is belast, maar dat niet is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. In de rechtspraak ligt als algemene overkoepelende maatstaf besloten dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de verkregen Encrochat -data uit het onderzoek 26Lemont van zeer wezenlijke invloed lijken te zijn geweest op het opsporingsonderzoek naar en de vervolging van alle verdachten in het onderzoek Flamenco. Immers valt moeilijk in te zien hoe zonder de inhoud van de Encrochat -data, zoals verkregen binnen het onderzoek 26Lemont, de bestaande concrete verdenking van het criminele samenwerkingsverband in het onderzoek Flamenco zou kunnen worden geformuleerd. De Encrochat -data uit 26Lemont lijken daarmee van zeer wezenlijke invloed te zijn geweest op het ontstaan van de (mate van) verdenking ter zake de verdachten in het onderzoek Flamenco. Dat de data in 26Lemont zijn verkregen in een ander strafrechtelijk onderzoek, gericht tegen het bedrijf Encrochat zelf en niet (ook) tegen de gebruikers ervan, vindt de rechtbank -conform het eerdere oordeel van de rechtbank Midden-Nederland- een moeizaam te volgen redenering. Zo werd door het Openbaar Ministerie een lijst met concrete opsporingsonderzoeken overgelegd aan de rechter-commissaris waarin een of meer Encrochat -telefoons werden gevonden. De chatberichten uit de telefoons van die gebruikers (en ook de tegencontacten) mochten op basis van deze toestemming worden geanalyseerd. Die analyse is noodzakelijk om überhaupt tot vervolging van Encrochat over te kunnen gaan, met name bij het bewijs van het aspect opzet. Het onderzoek naar de strafrechtelijk relevante aspecten van de verdachten in het onderzoek naar Encrochat als telecommunicatieaanbieder, bracht onvermijdelijk met zich mee dat daardoor ook de inhoud van de telecommunicatie en daarmee ook de identiteit van individuele gebruikers van Encrochat -telefoons het onderwerp van onderzoek zouden kunnen worden. Het onderzoek diende er, zo begrijpt de rechtbank, immers toe om te onderzoeken of op basis van de resultaten van dat onderzoek een vervolging zou kunnen worden ingesteld tegen verdachten in het onderzoek naar Encrochat . Daarbij diende tevens te worden onderzocht aan welke gronddelicten deze verdachten (opzettelijk) medeplichtig zouden zijn geweest. Hoewel daarmee sprake is van een duidelijke samenhang van het onderzoek Flamenco met het onderzoek 26Lemont, maakt dit -anders dan door de verdediging is gesteld- naar het voorlopig oordeel van de rechtbank echter niet dat ook gesproken moet worden van één onderzoek.
Het feit dat de rechter-commissaris diverse voorwaarden heeft gesteld aan het gebruik van de dataset 26Lemont voor andere opsporingsonderzoeken, doet in het licht van het bovenstaande vermoeden dat hij de privacybelangen van de Encrochat -gebruikers heeft afgewogen tegen de in deze zaak aanwezige opsporingsbelangen en deze belangen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit heeft getoetst. Zowel de verdediging als de rechtbank beschikken echter, naast de reeds genoemde algemene beschouwing in het proces-verbaal van 20 september 2020, slechts over het dictum van de 126uba-machtiging en niet over de inhoudelijke afwegingen van de rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols om tot verlening van de machtiging over te gaan.
De rechtbank wil op dit punt nader worden geïnformeerd. De rechtbank ziet echter ook het door het Openbaar Ministerie genoemde bezwaar tegen openbaarmaking van de 126uba-machtiging. Zoals het Openbaar Ministerie heeft toegelicht, spelen naast onderzoeksbelangen ook geheimhoudingsverplichtingen. Indien het -gelet op deze belangen- niet mogelijk is om (een gedeelte van) de machtiging aan het dossier toe te voegen, dienen de verdediging en de rechtbank in elk geval te kunnen beschikken over een proces-verbaal van de rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols met daarin zijn inhoudelijke afwegingen (o.a. over proportionaliteit en subsidiariteit) om tot verlening van
de 126uba-machtiging (a t/m d) over te gaan en de achtergrond van de gestelde voorwaarden voor het gebruik van (relevante gedeelten uit) de dataset 26Lemont in het onderzoek Flamenco. Gelet op de overwegingen hiervoor over het vertrouwensbeginsel in relatie tot het verkrijgen van de data in Frankrijk en het verstrekken van die data aan Nederland, zal dit proces-verbaal moeten zien op de verdere verwerking van de data (deel van de dataset 26Lemont) in het onderzoek Flamenco (en andere strafrechtelijke onderzoeken in Nederland) en de concrete overwegingen die aan die toestemming -onder voorwaarden- ten grondslag hebben gelegen.
De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie op om met inachtneming van wat hiervoor is overwogen de machtiging van 27 maart 2020 in het onderzoek 26Lemont aan het dossier Flamenco toe te voegen, dan wel een proces-verbaal van de (toenmalige) rechter-commissaris mr. Schols dat ingaat op de hierboven door de rechtbank omschreven punten.
De rechtbank verwacht met deze informatie voldoende geïnformeerd en in staat te zijn verweren over de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek naar de verdachten in onderzoek Flamenco te kunnen beoordelen. De rechtbank
wijstdaarom
vooralsnog afde verzoeken tot:
• het toevoegen van alle vorderingen, afwijzingen en aan de machtigingen/bevelen ex artikel 126uba Sv. ten grondslag liggende processen-verbaal welke in het kader van onderzoek 26Lemont of daaruit voortvloeiende onderzoeken voorhanden zijn bij het Openbaar Ministerie;
• het horen van rechter-commissaris mr. J.J.J. Schols als getuige;
• het laten opmaken van nadere processen-verbaal met betrekking tot de wijze waarop informatie is verzameld over de Encrochat -accounts die aan de betreffende verdachten worden toegedicht;
• een aanvullend proces-verbaal van de officieren van justitie van 26Lemont waarin wordt ingegaan op de nog te stellen vragen van de verdediging;
• het horen van verbalisant [verbalisantnummer 1] en de officieren van het LP betrokken bij 26Lemont;
• BOB-bevel(en) en onderliggende processen-verbaal met betrekking tot het heimelijk aankopen van Encrochat -toestellen;
• het proces-verbaal van verdenking jegens Encrochat en daaraan gelieerde personen, dat is gebruikt ter onderbouwing van de oorspronkelijke aanvraag van 13 maart 2020 aan de rechter-commissaris om een machtiging ex artikel 126uba Sv. af te geven;
• het proces-verbaal van aanvraag machtiging, de aanvraag machtiging van de officier van justitie, de machtiging door de rechter-commissaris en het bevel ex 126t Sv. van de officier van justitie en dezelfde stukken ten aanzien van de tussentijds verlengde inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid;
• het proces-verbaal van aanvraag bevel en het bevel ex 126o Sv. van de officier van justitie en dezelfde stukken ten aanzien van de tussentijds verlengde inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid;
• een logbestand dat voldoet aan alle vereisten zoals die volgen uit het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk;
• de vereiste goedkeuringen, testrapporten of daarmee conform het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk gelijk te stellen Franse documenten;
• het aanvraagproces-verbaal van de politie ter zake het oorspronkelijke bevel ex 126uba Sv.;
• de daarop gebaseerde aanvraag machtiging ex 126uba Sv. van de officier van justitie, alsmede de in het kader van de verlengingen ingediende aanvragen machtiging;
• het oorspronkelijke bevel 126uba Sv. en alle nadien afgegeven verlengingen daarvan;
• het proces-verbaal vanuit onderzoek 26Lemont dat is opgemaakt in het kader van de aanvraag machtiging tot gebruik van de Encrochat -data die in deze zaak Flamenco aan het procesdossier is toegevoegd;
• de daarop verrichte aanvraag machtiging tot gebruik van gevonden data van de officier van justitie aan de rechter-commissaris.
De rechtbank merkt hierbij op dat mogelijke dubbelingen kunnen voorkomen met hetgeen hiervoor en hierna uitdrukkelijk geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, eventueel in een (iets) gewijzigde vorm. In die gevallen prevaleert uiteraard de toewijzende beslissing.
Overige verzoeken over onderzoek 26Lemont
De raadslieden hebben gevraagd om toevoeging van ‘stukken uit onderzoek 26Lemont’ en/of inzage in de (dataset van en/of het procesdossier van) onderzoek 26Lemont.
De rechtbank overweegt op dit punt allereerst dat de dataset 26Lemont bestaat uit berichten van duizenden Encrochat -gebruikers. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom toevoeging van al (deze) andere stukken uit onderzoek 26Lemont kan bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. in onderzoek Flamenco. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.
Ten aanzien van de inzage in datasets van de medeverdachten in het onderzoek Flamenco, meer specifiek van de verdachten aan wie deelname aan een crimineel samenwerkingsverband (CSV, artikel 11B van de Opiumwet) ten laste is gelegd, overweegt de rechtbank het volgende. Het Openbaar Ministerie heeft toegezegd een downloadlink te verstrekken aan alle raadslieden naar de Encrochat -communicatie van hun eigen cliënt. Hiermee kunnen zij inzage verkrijgen in een forensische kopie van alle chatgesprekken (dus verzonden en ontvangen berichten) van het/de account(s) dat/die aan de betreffende individuele verdachten wordt of worden toegeschreven.
De raadslieden hebben op de regiezitting van 21 juni 2021 hun verzoek gehandhaafd om inzage te verkrijgen in alle chatberichten die zij relevant achten. De officieren van justitie verzetten zich hiertegen, omdat zij -gelet op de verstrekking van de downloadlink in combinatie met de reeds opgenomen chatberichten van het CSV in het einddossier- de overige chatberichten van anderen niet relevant achten voor de verdenking tegen de betreffende verdachte. Bovendien staan privacybelangen van derden volgens de officier van justitie aan een toewijzing van het verzoek in de weg. Indien de rechtbank het verzoek wel zou toewijzen, dan zou inzage slechts mogelijk moeten zijn op locatie van het NFI door gebruik te maken van het programma Hansken.
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging de mogelijkheid moet krijgen om de inhoud van het tegen de eigen cliënt aangebrachte (mogelijke) bewijs te kunnen onderzoeken. Voor de beoordeling van het ingediende verzoek is verder van belang dat de verdachten van deelname aan een CSV (ook) onderzoek moeten kunnen doen in de chatberichten van de accounts die aan de medeverdachten van dat feit worden gekoppeld. Zij moeten, kort en goed, een adequate kans krijgen om te kunnen onderzoeken of er zich in die bestanden belastende en/of ontlastende informatie voor de verdachte aanwezig is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdediging in elke zaak waarin aan de verdachte artikel 11B Opiumwet is ten laste gelegd, in gelijke mate in de gelegenheid moet hebben om deze datasets te kunnen onderzoeken. Deze links dienen dus per verdachte te worden verstrekt ten aanzien van de communicatie van deze verdachte en die van de overige verdachten bij wie artikel 11B Opiumwet in de tenlastelegging is opgenomen.
De overige data uit 26Lemont zijn naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet van belang voor enige te nemen beslissing in de strafzaak Flamenco, en evenmin bij verdachten bij wie het CSV niet is ten laste gelegd, zodat de verdediging bij achterwege laten van die verstrekkingen in redelijkheid niet is geschaad in enig te respecteren verdedigingsbelang. De rechtbank wijst daarom deze verzoeken af.
Technische onvolkomenheden bij data-vastlegging in Encrochat
Uit het dossier blijkt dat in weergegeven gesprekken niet altijd sprake is van een volledige weergave van een Encrochat -gesprek (bijvoorbeeld: het wegvallen van het tegengesprek). Ook is in een enkel gesprek te zien dat er problemen zijn geweest bij de tijdsregistratie. In het dossier Flamenco is over dit laatste punt een aanvullend proces-verbaal opgenomen.
De officier van justitie wordt verzocht een aanvullend proces-verbaal op te maken over:
welke onvolkomenheden zijn gesignaleerd bij de analyse van de Encrochat -gesprekken in het onderzoek Flamenco en
in welke mate (schatting) hiervan sprake is.
Het gaat hier niet om (detail)uitleg omtrent de werking van de hack-tool, maar om een schatting van de frequentie en aard van de onder a. bedoelde, niet volledig vastgelegde gesprekken.
C. Prejudiciële vragen
De verdediging heeft aangevoerd dat het verkrijgen, bewaren en gebruiken van alle Encrochat -data in dit onderzoek valt binnen de werkingssfeer van het Unierecht, in het bijzonder worden genoemd Richtlijn 2002/58/EG en Richtlijn (EU) 2016/680. Daarom moeten deze activiteiten worden getoetst aan de bepalingen van de richtlijnen in het licht van de rechten zoals opgenomen in het Handvest. Gelet hierop is het noodzakelijk dat er prejudiciële vragen worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), omdat de beantwoording van de vragen van doorslaggevend belang is voor de beoordeling van de onderhavige strafzaak. Daarnaast is in de Nederlandse jurisprudentie niet eerder inhoudelijk beslist over deze vragen en is er een zaaksoverstijgend belang, gelet op het feit dat er veel strafzaken bestaan die worden beheerst door Encrochat -data.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank zelf de door de verdediging geformuleerde vragen kan beantwoorden en dat het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof niet noodzakelijk is. Daarnaast stelt de officier van justitie dat het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen prematuur is, omdat de zaak (eerst) bij de nationale rechter feitelijk en juridisch moet zijn besproken en voldoende uitgekristalliseerd moet zijn. Verder voert de officier van justitie aan dat Richtlijn 2002/58 niet van toepassing is op de interceptie van Encrochat -data zoals dat in deze zaak heeft plaatsgevonden en dat Richtlijn 2016/680 reeds is geïmplementeerd in de nationale wetgeving en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat deze richtlijn door Nederland onjuist of niet in overeenstemming met het Handvest is geïmplementeerd.
De rechtbank stelt voorop dat -zoals hiervoor is overwogen- zij ervan uitgaat dat de interceptie van de Encrochat -gegevens heeft plaatsgevonden onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Het vertrouwensbeginsel brengt met zich dat de rechtbank ervan uitgaat dat de Franse interceptie heeft plaatsgevonden in overeenstemming met, indien en voor zover het van toepassing zal blijken te zijn, het Unierecht. Frankrijk is immers een lidstaat van de Europese Unie. Voor zover de verdediging betoogt dat bij de verwerking van de uit Frankrijk verkregen gegevens door de Nederlandse autoriteiten eveneens het Unierecht van toepassing is, overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 1, derde lid, van de Richtlijn 2002/58 bepaalt dat de richtlijn
nietvan toepassing is op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied. Uit het arrest van het Hof van 6 oktober 2020 (La Quadrature du Net) volgt dat er bij de uitleg van deze richtlijnbepaling een onderscheid moet worden gemaakt naar de persoon die de gegevensverwerking uitvoerde. Het Hof legt uit dat “elke verwerking van persoonsgegevens door aanbieders van elektronische communicatie binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt, inclusief de verwerking die het gevolg is van door de overheid aan die aanbieders opgelegde verplichtingen.” Het Hof vervolgt in dat arrest: “Wanneer de lidstaten daarentegen rechtstreeks maatregelen toepassen die inbreuk maken op het beginsel van vertrouwelijkheid van elektronische communicatie, zonder dat zij verwerkingsverplichtingen opleggen aan aanbieders van elektronische communicatiediensten, wordt de bescherming van de gegevens van de betrokken personen niet beheerst door Richtlijn 2002/58, maar uitsluitend door nationaal recht, behoudens de toepassing van richtlijn 2016/680 (...), wat betekent dat de betrokken maatregelen met name in overeenstemming moeten zijn met het nationale constitutionele recht en met de vereisten van het EVRM.” Nu bij de interceptie van de Encrochat -data niet is gebleken dat sprake is van een verwerking van persoonsgegevens door een elektronische communicatiedienst (het ‘bedrijf Encrochat ’ heeft immers geen data van Encrochat -gebruikers aan de Franse of Nederlandse autoriteiten verstrekt), maar van rechtstreekse interceptie van Encrochat -data door de Franse staat (buiten medeweten van het ‘bedrijf Encrochat ’ om) en van de (verdere) verwerking van die gegevens door de Nederlandse autoriteiten, is de rechtbank van oordeel dat deze activiteiten niet vallen onder de werkingssfeer van de Richtlijn 2002/58.
Met betrekking tot de Richtlijn 2016/680 herhaalt de rechtbank dat zij er ook hier van uitgaat dat de Franse rechter bij het verstrekken van de machtiging tot de interceptie heeft getoetst of de inzet van de tool (met het gevolg dat berichten werden onderschept) voldoet aan deze Richtlijn, althans de implementatie daarvan in Frans recht. Daar komt bij dat een rechtstreeks beroep op de richtlijn niet mogelijk is als deze in nationale wetgeving is geïmplementeerd. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat Richtlijn 2016/680 op zich de verwerking van persoonsgegevens ter opsporing van strafbare feiten niet verbiedt, maar reguleert. Het onderzoek naar strafbare feiten gepleegd door Encrochat (als medeplichtige) impliceert dat tevens onderzoek wordt verricht naar misdrijven die zouden zijn gepleegd door gebruikers van Encrochat . Het verzamelen van gegevens van Encrochat gebruikers is naar het voorshands oordeel van de rechtbank niet in strijd met de Richtlijn. De Encrochat -berichten zijn immers slechts aan Nederland ter beschikking gesteld voor zover het in Nederland verzonden berichten betreft en de Nederlandse opgeslagen dataset is slechts beperkt toegankelijk geweest, namelijk uitsluitend dat gedeelte van de totale data uit 26Lemont waarvoor vooraf door de rechter-commissaris afzonderlijk toestemming is verleend en dan alleen voor daartoe bevoegde opsporingsambtenaren uit het onderzoek Flamenco. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.
3.3.
Verhoor getuigen
De rechtbank heeft bij de eerdere tussenbeslissingen van 25 januari 2021 en 16 april 2021 reeds verzoeken tot het horen van getuigen toegewezen. De rechtbank heeft inmiddels bericht ontvangen van de rechter-commissaris dat deze getuigenverhoren reeds door de rechter-commissaris zijn ingepland.
Verzoeken horen van getuigen in een of meer van de zaken
[naam getuige 8] (in de zaak [naam verdachte 2] )
In de zaak van de verdachte [naam verdachte 2] ziet de rechtbank een verdedigingsbelang om de navolgende getuige horen:
[naam getuige 8] , wonende aan de [adres getuige 8] .
Dit verzoek wordt toegewezen en ten aanzien van de voornoemde getuige geldt dat zij zal worden gehoord door de rechter-commissaris.
[naam getuige 8] (in de zaak [naam verdachte 2] )
In de zaak van de verdachte [naam verdachte 2] ziet de rechtbank een verdedigingsbelang om de navolgende getuige horen:
[naam getuige 8] , wonende aan de [adres getuige 8] .
Dit verzoek wordt toegewezen en ten aanzien van de voornoemde getuige geldt dat zij zal worden gehoord door de rechter-commissaris.
[naam getuige 9] ’ en [naam getuige 10] ’ (in de zaak [naam verdachte 5] )
In de zaak van de verdachte [naam verdachte 5] heeft de verdediging verzocht om de navolgende getuigen horen:
[naam getuige 9] ’ en [naam getuige 10] ’.
Met betrekking tot [naam getuige 10] en [naam getuige 9] wijst de rechtbank het verzoek namens de verdachte [naam verdachte 5] tot het horen van de personen achter deze Encrochat -accounts toe. De rechtbank ziet een verdedigingsbelang bij verdachte [naam verdachte 5] om deze getuige te horen nu er berichtenverkeer bestaat tussen een of meer beweerdelijke leden van het CSV en deze accounts. De officier van justitie heeft erkend dat er in zoverre een verdedigingsbelang is. De rechtbank zal het horen van deze persoon of personen toewijzen en zal ambtshalve beslissen dat deze getuigen ook in de zaken van alle verdachten die tevens worden verdacht van deelname aan een criminele organisatie ( [naam verdachte 12] , [naam verdachte 1] , [naam verdachte 3] , [naam verdachte 4] , [naam verdachte 2] , [naam verdachte 7] , [naam verdachte 13] ) zullen kunnen worden gehoord en de zaak daartoe verwijzen naar de rechter-commissaris. Voorwaarde is wel dat de verdediging, die zegt naar verwachting binnenkort te kunnen beschikken over de personalia en overige NAW-gegevens van de gebruiker(s) van deze Encrochat -accounts, deze gegevens verstrekt aan de rechter-commissaris.
Eigenaren van het bedrijf Encrochat (in de zaak [naam verdachte 8] )
In de zaak van de verdachte [naam verdachte 8] heeft de verdediging verzocht om de personen, die als verdachten zijn aangemerkt in het onderzoek 26Lemont (de eigenaren van het bedrijf Encrochat ) als getuigen te horen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot het onderzoek 26Lemont, is de rechtbank voorshands van oordeel dat het horen van deze personen niet relevant kan zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Om die reden is het achterwege laten hiervan niet in strijd met het verdedigingsbelang. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Verzoek om aanwezigheid bij alle getuigenverhoren (in de zaak [naam verdachte 5] )
In de zaak van de verdachte [naam verdachte 5] heeft de verdediging verzocht om bij alle reeds geplande en nog in te plannen getuigenverhoren aanwezig te mogen zijn. De rechtbank heeft gemotiveerd aangegeven dat en waarom bepaalde getuigen alleen worden gehoord in een bepaalde zaak of zaken. De verdediging heeft bij bespreking van die getuigenverzoeken op zitting niet verzocht om deze getuigen ook te mogen horen in de zaak van [naam verdachte 5] en heeft ook nu niet onderbouwd dat en waarom het horen van deze getuigen redelijkerwijs zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. in de zaak van [naam verdachte 5] . Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

4..Aanvullende processen-verbaal

De rechtbank heeft bij de tussenbeslissing van 16 april 2021 aan de officieren van justitie opdracht gegeven tot het (laten) opmaken van aanvullende processen-verbaal, zoals hieronder is weergegeven:
(in de zaak [naam verdachte 9] )
- een aanvullend proces-verbaal door de twee verbalisanten met nummers [verbalisantnummer 2] en [verbalisantnummer 3] , waarin onder andere zal moeten worden ingegaan op de vragen die tot uiterlijk vrijdag 14 mei 2021 door de verdediging kunnen worden ingediend bij de officieren van justitie. De officieren van justitie kunnen van hun zijde eveneens aanvullende vragen voorleggen aan de verbalisanten;

(in alle zaken)

  • een aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de (mate van) betrouwbaarheid van elk van de in het dossier opgenomen metingen die hebben geleid tot de in de betreffende processen-verbaal weergegeven conclusie dat in die gevallen het betreffende toestel zich “hoogstwaarschijnlijk” bevond op het in dat dossier aangegeven adres;
  • een aanvullend proces-verbaal met nadere analyse resultaten “gelijk lopen” van normaal telefoontoestel en Encrochat toestel ten aanzien van een aantal koppels van telefoon/Encrochattoestel;
  • een aanvullend proces-verbaal Encrochat : (A.) werking en (B.) de verwerking door de verbalisanten van bronmateriaal dat is overgedragen vanuit het onderzoek 26Lemont tot de weergegeven gesprekken in dossier.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 juni 2021 medegedeeld dat deze processen-verbaal nog zullen worden opgemaakt en dat deze zodra deze gereed zijn aan de rechtbank en de verdediging en in de dossiers zullen worden gevoegd.

5..Onderzoek NFI fotovergelijking (in de zaak [naam verdachte 13] )

De officieren van justitie hebben verzocht om benoeming van een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor de uitvoering van een fotovergelijkend onderzoek in de zaak van de verdachte [naam verdachte 13] . Het betreft vergelijking tussen een foto die is aangetroffen in de encrochat berichten in Hansken met een foto die is gemaakt bij de doorzoeking in de woning van de verdachte [naam verdachte 13] . De rechtbank is van oordeel dat dit onderzoek relevant kan zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Dit verzoek wordt daarom toegewezen. De rechtbank zal de zaak tegen [naam verdachte 13] daarom verwijzen naar de rechter-commissaris ten behoeve van de benoeming van een deskundige van het NFI.

6..BESLISSING

Ten aanzien van de onderzoekswensen:

Encrochat -gerelateerde verzoeken:
- De rechtbank draagt de officieren van justitie op om met inachtneming van wat hiervoor is overwogen de machtiging van 27 maart 2020 in het onderzoek 26Lemont aan het dossier Flamenco toe te voegen, dan wel een proces-verbaal van de (toenmalige) rechter-commissaris mr. Schols dat ingaat op de hierboven door de rechtbank omschreven punten;
- een aanvullend proces-verbaal op te maken over:
a. welke onvolkomenheden zijn gesignaleerd bij de analyse van de encrochat -gesprekken in het onderzoek Flamenco en
b. in welke mate (schatting) hiervan sprake is.
Het gaat hier niet om (detail)uitleg omtrent de werking van de hack-tool maar over de frequentie en aard van de onder a. bedoelde niet volledig vastgelegde gesprekken;
- De rechtbank draagt de officieren van justitie op om een downloadlink te verstrekken aan alle raadslieden naar de encrochat -communicatie van hun eigen cliënt en voorts dient de verdediging in elke zaak waarin aan de verdachte artikel 11B Opiumwet is ten laste gelegd in gelijke mate in de gelegenheid te worden gesteld om deze datasets te kunnen onderzoeken. Deze links dienen dus per verdachte te worden verstrekt ten aanzien van de communicatie van deze verdachte en die van de overige verdachten bij wie artikel 11B Opiumwet in de tenlastelegging is opgenomen;
- Voor het overige worden de verzoeken afgewezen. Voor de onderbouwing van de afwijzing van deze verzoeken wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Verzoeken tot horen van getuigen:
- Het verzoek in de zaak [naam verdachte 2] om [naam getuige 8] als getuige te horen wordt toegewezen;
- Het verzoek in de zaak [naam verdachte 5] om [naam getuige 9] ’ en [naam getuige 10] ’ als getuige te horen wordt toegewezen en ambtshalve is door de rechtbank bepaald dat deze getuigen tevens in de zaken van de verdachten [naam verdachte 12] , [naam verdachte 1] , [naam verdachte 3] , [naam verdachte 4] , [naam verdachte 2] , [naam verdachte 7] , [naam verdachte 13] kunnen worden gehoord.
De
zaak wordt verwezen naar de rechter-commissarisbelast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde de hierboven genoemde personen als getuigen te horen.
- Het verzoek in de zaak [naam verdachte 8] om de eigenaren van Encrochat als getuigen te horen wordt afgewezen;
- Het verzoek in de zaak [naam verdachte 5] om bij alle getuigenverhoren aanwezig te mogen zijn wordt afgewezen;
Onderzoek NFI fotovergelijking (in de zaak [naam verdachte 13] ):
Het verzoek van de officieren van justitie om een deskundige van het NFI te benoemen voor het uitvoeren van het onder 5 genoemde foto-vergelijkend onderzoek in de zaak tegen de verdachte [naam verdachte 13] wordt toegewezen.
De zaak [naam verdachte 13] wordtdaarom
verwezen naar de rechter-commissarisbelast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde hiervoor een opdracht te geven aan een deskundige van het NFI.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
De verzoeken tot
opheffingvan de voorlopige hechtenis in de zaken van
[naam verdachte 1] ,
[naam verdachte 2] , [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]worden afgewezen. De ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd zijn nog aanwezig en de situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich op dit moment niet voor.
De verzoeken tot
schorsingvan de voorlopige hechtenis in de zaken van
[naam verdachte 1] ,
[naam verdachte 2] , [naam verdachte 3] en [naam verdachte 4]zijn toegewezen. De voorlopige hechtenis van deze verdachten is met ingang van 24 juni 2021 te 12:00 uur geschorst tot aan de einduitspraak van de rechtbank, onder de in de schorsingsbeslissing nader te noemen voorwaarden. De bevelen tot schorsing van de voorlopige hechtenis zijn afzonderlijk schriftelijk vastgelegd.
De voorwaarden die aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachten
[naam verdachte 12] , [naam verdachte 4] , [naam verdachte 9] , [naam verdachte 8] , [naam verdachte 7] , [naam verdachte 5] en [naam verdachte 13]worden bij beslissingen van de rechtbank van 29 juni 2021 gewijzigd, in die zin zoals vermeld in de deze beslissingen.
De verzoeken tot
wijziging van de schorsingsvoorwaardenin de zaken
[naam verdachte 5] en [naam verdachte 8], inhoudende dat de verdachten binnen de Europese Unie mogen reizen worden afgewezen. Ook in de andere zaken heeft de rechtbank ambtshalve besloten dat de schorsingsvoorwaarden niet in die zin worden gewijzigd. De rechtbank acht het niet wenselijk dat de verdachten naar het buitenland kunnen afreizen en acht het van belang dat zij in Nederland zullen verblijven.
Deze beslissing is op 25 juni 2021 genomen door mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en J.M.L. van Mulbregt, rechters, in het bijzijn van mrs. M. van der Hoeff en A.K. van Zanten, griffiers.
Deze beslissing zal op 25 juni 2021 via de e-mail worden verstuurd aan de officieren van justitie en de raadslieden, en zal tevens worden gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal van de zitting van 21 juni 2021.