ECLI:NL:RBROT:2021:6108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
10/700007-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdenking van de verkoop van heroïne en het medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne met vrijspraak voor de verkoop

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2021, stond de verdachte terecht op verdenking van de verkoop van heroïne en het medeplegen van het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkoop van heroïne, verwijzend naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Keskin, waarbij onvoldoende bewijs aanwezig was om tot een veroordeling te komen. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van ongeveer 3 kilogram heroïne en 284,2 gram cocaïne, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 281 dagen onvoorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, die bijna 5,5 jaar had geduurd, en compenseerde dit door de opgelegde straf te verminderen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, die verband hielden met de handel in harddrugs, en de negatieve impact daarvan op de volksgezondheid en de maatschappij. De verdachte had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en zijn enige doel leek de handel in drugs te zijn geweest. De rechtbank verklaarde ook de in beslag genomen telefoons verbeurd, aangezien deze waren gebruikt bij het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700007-16
Datum uitspraak: 24 juni 2021
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.J. Blotwijk heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest;
- verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoons.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
Het bewijs ten aanzien van deze verdenking hangt in overwegende mate samen met de verklaring van de getuige [naam getuige] . Door de verdediging is het verzoek gedaan deze getuige te horen en dat verzoek is door de rechtbank toegewezen. Bij proces-verbaal van 7 april 2017 heeft de rechter-commissaris echter geoordeeld dat het niet mogelijk is de getuige binnen een aanvaardbare termijn te horen. De verdediging is dus niet in de gelegenheid geweest deze getuige te bevragen. Gelet op de uitspraak van het EHRM van 19 januari 2021 in de zaak Keskin v. Nederland ziet de rechtbank dan ook aanleiding de verklaring van de getuige [naam getuige] van het bewijs uit te sluiten. Dit leidt ertoe dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van het volgende. In 2015 en 2016 heeft de politie observaties uitgevoerd bij de woningen aan de [adres 1] (hierna: [adres 1] ) en [adres 2] (hierna: [adres 2] ) in Rotterdam vanwege vermoedens van handel in verdovende middelen. De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) zijn daarbij in beeld gekomen. Op 6 januari 2016 is gezien dat de verdachte vanuit de woning aan de [adres 2] uit het raam keek en dat kort daarna twee personen, naar later bleek een Franse man ( [naam] ) en vrouw ( [naam getuige] ), het portiek van die woning verlieten. Zij zijn aangehouden, waarna bij de vrouw 34,5 gram heroïne is aangetroffen. Niet veel later hebben de verdachte en [naam medeverdachte] elkaar ontmoet in het portiek van de [adres 2] . Gezien is dat zij vervolgens met een donkere rolkoffer en een gele bigshopper naar het portiek van de woning aan de [adres 1] zijn gelopen. Daarna is gezien dat zij dit portiek met plastic tasjes in en uit zijn gelopen.
Naar aanleiding van deze observaties is de woning aan de [adres 1] doorzocht. De verdachte en [naam medeverdachte] waren toen in de woning aanwezig. In de eerdergenoemde rolkoffer en op andere plekken in de woning is, naar later uit het NFI onderzoek is gebleken, in totaal ongeveer 3 kilogram heroïne en ongeveer 284,2 gram cocaïne aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat de Iphone 4S die in de rolkoffer is gevonden in gebruik was bij [naam medeverdachte] . Verder is gebleken dat met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat in gebruik was bij de verdachte meerdere keren contact is geweest met het mobiele telefoonnummer van [naam] .
Bij [naam medeverdachte] zijn tevens de sleutels van de woningen aan de [adres 2] en de [adres 1] aangetroffen. Daarnaast is een bedrag van € 2370,- in de woning aangetroffen. Gegeven de hiervoor geschetste omstandigheden en in aanmerking genomen dat de verdachte en [naam medeverdachte] geen enkele verklaring hebben gegeven voor de aanwezigheid en herkomst van dit geld, moet het ervoor worden gehouden dat het een criminele herkomst heeft.
Een en ander overziend, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte en [naam medeverdachte] wetenschap hadden van en beschikkingsmacht hadden over de in de woning aangetroffen drugs. Hierbij wordt ook meegewogen dat zij volgens de verdachte daar al tien dagen verbleven, dat [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij af en toe in de woning was en dat er persoonlijke spullen, zoals de telefoon van [naam medeverdachte] in de rolkoffer met drugs, zijn aangetroffen. Bewezen is dan ook dat de verdachte tezamen met [naam medeverdachte] ongeveer 3 kilogram heroïne en 284,2 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
4.3
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2. hij op 06 januari 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een andere
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilogram, van een materiaal bevattende heroïne en
ongeveer 284,2 gram, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De politie heeft naar aanleiding van een onderzoek naar drugspanden en de hierbij bijbehorende overlast in een pand in Rotterdam ruim 3,2 kilo harddrugs aangetroffen. De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het in het bezit hebben die hoeveelheid heroïne en cocaïne. Deze totale hoeveelheid wijst duidelijk op betrokkenheid van de verdachten bij de handel in harddrugs.
Dit zijn ernstige feiten. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte bijgedragen aan het faciliteren van drugshandel en daarmee ook aan drugsafhankelijkheid bij derden, waardoor hun gezondheid in gevaar wordt gebracht. De illegale handel in harddrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in Nederland wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen dienen daarom streng te worden bestraft.
De verdachte had geen vaste woon of verblijfplaats in Nederland en ook geen werk of inkomen. Het enige doel van zijn verblijf in Nederland lijkt daarom de handel in drugs te zijn geweest. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen zou hebben voor derden en de maatschappij. Hij heeft enkel gedacht aan zijn eigen winstbejag. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 januari 2016 van Spanje en 4 mei 2021 van Nederland, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Spanje of Nederland is veroordeeld voor Opiumwetfeiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 6 januari 2016 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn begonnen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een verklaring kunnen geven voor het tijdverloop tussen dit moment en de afdoening van deze strafzaak.
Tussen 6 januari 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 5,5 jaar. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van circa 3,5 jaar. Deze overschrijding is niet is toe te rekenen aan de verdachte. Dit leidt ertoe dat deze termijnoverschrijding gecompenseerd dient te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 12 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 281 dagen opleggen, gelijk aan het voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoons (Iphone met nummer [telefoonnummer 1] , Nokia met nummer [telefoonnummer 2] en Nokia met nummer [telefoonnummer 3] )
8.2.
Beoordeling
De inbeslaggenomen telefoons zullen verbeurd verklaard worden. Het bewezen feit is met behulp van deze voorwerpen begaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen van 2 en 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte
tot een gevangenisstraf voor de duur van 281 (tweehonderdeneenentachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit:
- Iphone 4 met nummer [telefoonnummer 1]
- Nokia met nummer [telefoonnummer 2]
- Nokia met nummer [telefoonnummer 3]
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 06 januari 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 72 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de hij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2. hij op of omstreeks 06 januari 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of
ongeveer 284,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet