ECLI:NL:RBROT:2021:6106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
ROT 21/2851
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van het besluit tot wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 met betrekking tot de 3,5 GHz-band en de impact op noodcommunicatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Inmarsat Global Limited. De zaak betreft een wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014, waarbij de bestemming van de 3,5 GHz-band is aangepast. Inmarsat, dat satellietcommunicatiediensten levert voor nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie, heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, die volgens hen de continuïteit van hun diensten in gevaar brengt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van ongestoorde noodcommunicatie onvoldoende is gewogen door de verweerder, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, die de wijziging van het frequentieplan heeft doorgevoerd. De rechter heeft geoordeeld dat de datum van 1 september 2022 voor de wijziging niet is afgestemd op de waarborging van de noodcommunicatie, maar op de tijd die Defensie nodig heeft voor haar operaties. De voorzieningenrechter heeft daarom het bestreden besluit geschorst, in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak. Dit besluit houdt in dat de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie van Inmarsat niet in gevaar mag komen door de wijziging van het frequentieplan, en dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden tussen de belangen van mobiele communicatie en de noodcommunicatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2851
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Inmarsat Solutions B.V., te ’s-Gravenhage, en

Inmarsat Global Limited, te Londen (Verenigd Koninkrijk), (gezamenlijk: Inmarsat), verzoeksters,
gemachtigde: mr. J. Lautenbach,
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder,

gemachtigde: mr. A.G.C. Bulten en mr. J.E.W. Tieleman.
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Vodafone Libertel B.V.en
VodafoneZiggo Group Holding B.V.(gezamenlijk: Vodafone), te ’s-Gravenhage,
gemachtigde: mr. Q. Tjeenk Willink,

T-Mobile Netherlands B.V. (T-Mobile), te ’s-Gravenhage,

gemachtigde: mr. Q. Kroes,

KPN B.V. (KPN), te Rotterdam,

gemachtigde: mr. C. Ruers,

Europe Container Terminals B.V. (ECT), te Rotterdam,

gemachtigde: mr. C. Dekker.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2021 heeft verweerder (na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Nationaal Frequentieplan 2014 gewijzigd in verband met de bestemming van de 3,5 GHz-band voor mobiele communicatie (Stcrt. 2021, 21970; hierna: het bestreden besluit of het gewijzigde NFP).
Inmarsat heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (bekend onder zaaknummer ROT 21/2850). Ook heeft Inmarsat de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft partijen die reeds bekend waren vanwege hun voorgenomen deelname aan een eerder ingetrokken kort geding bij de voorzieningenrechter Den Haag uitgenodigd om als partij deel te nemen aan het geding. Voorts zijn partijen die zelf ook beroep tegen het bestreden besluit hebben ingesteld uitgenodigd om als partij deel te nemen aan het geding. Verder heeft de voorzieningenrechter de zitting aangekondigd in de Staatscourant.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vodafone, T-Mobile en KPN hebben zienswijzen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Inmarsat heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder zijn namens haar verschenen
[Naam] en [Naam] . Voorts hebben via skype- of MCU-verbinding namens haar deelgenomen [Naam] , [Naam] , [Naam] , [Naam] , [Naam] , [Naam] en [Naam] . Voorts hebben twee tolken ten behoeve van Inmarsat deelgenomen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.W. Tieleman. Verder zijn namens verweerder verschenen, mr. J.H. Keinemans en mr. S.M. Hannema. Voorts hebben via skypeverbinding namens verweerder nog deelgenomen mr. A.G.C. Bulten,
mr. J.J. Tazelaar, A.H. van den Ende en R.A. de Vries. KPN heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verder is namens haar verschenen
. VodafoneZiggo heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts hebben via skypeverbinding namens haar deelgenomen [Naam] ,
, [Naam] en [Naam] . T-Mobile heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [Naam] en [Naam] . ECT heeft zich via skypeverbinding laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts hebben via skypeverbinding namens haar deelgenomen [Naam] en [Naam] .

Overwegingen

Wettelijk kader, voorgeschiedenis en het bestreden besluit
1. In de bijlage bij deze uitspraak zijn de relevante verdragsrechtelijke bepalingen en regels van secundair unierecht en nationaal recht opgenomen.
2. Inmarsat is een van oorsprong intergouvernementele organisatie die in 1979 werd opgericht om uitvoering te geven aan het in dat jaar in werking getreden Verdrag inzake de Internationale Organisatie voor Mobiele Satellieten (IMSO-verdrag) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Zij levert met haar satellieten in de 3,5 GHz band (de zogenoemde “downlink”: het ruimte-naar-aarde segment) wereldwijd communicatiediensten waaronder ten behoeve van essentiële nood-, spoed­en veiligheidscommunicatie voor de scheep- en luchtvaart. Inmarsat verleent, sinds haar privatisering in 1998, ook commerciële diensten, bijvoorbeeld voor NAVO- en humanitaire missies, waarmee zij haar (kosteloze) dienstverlening voor de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie bekostigt.
Het grondstation van Inmarsat in Burum, op de grens tussen Friesland en Groningen, is volgens Inmarsat cruciaal voor het afwikkelen van verkeer van de satellieten ten behoeve van gebruikers in grote delen van de wereld (tussen de poolcirkels en van het Panamakanaal in het westen tot aan de oostkust van China). Via Burum worden volgens Inmarsat jaarlijks ruim 1000 noodoproepen en de daarop volgende communicatie met reddingsdiensten verwerkt. De communicatie verloopt via het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem (Global Maritime Distress en Safety System; hierna: GMDSS) en de Aeronautical Mobile-Satellite (R) Service (AMS(R)S). Het gaat grafisch om het volgende:
3. In het Nationaal Frequentieplan 2014 (NFP) is bepaald wat de bestemmingen zijn van bepaalde frequentiebanden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder met ingang van
1 september 2022 een nieuwe bestemming gegeven aan het banddeel 3.400-3.750 Mhz dat in gebruik is door Inmarsat. In de toelichting bij het bestreden besluit is – onder meer – het volgende overwogen (citaat zonder voetnoten):

“Vaste satellietverbindingen van Defensie en commercieel satellietgebruik

In 2011 heeft een wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2005 (NFP 2005) plaatsgevonden die tot doel had om bescherming te bieden aan veiligheids- en defensietaken die worden uitgeoefend in de frequentieband 3400 – 3800 MHz, te weten satellietinterceptie in Burum (Stcrt. 2011, nr. 8903) door middel van het opnemen van nationale voetnoot HOL008. In deze voetnoot is geregeld dat ten noorden van de lijn Amsterdam – Zwolle geen mobiele communicatie is toegestaan. Onder de lijn Amsterdam – Zwolle is wel gebruik toegestaan, maar alleen met strikte vermogensbeperkingen. In de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan de Tweede Kamer van 5 december 2019 en de toelichting op de Regeling7 aanvraag- en veilingprocedure 700, 1400 en 2100 MHz-banden is duidelijkheid gegeven over een alternatief voor satellietinterceptie in Burum. De afgelopen periode is gezocht naar een oplossing voor satellietinterceptie in Burum die recht doet aan de uitrol van 5G enerzijds en het beschermen van de nationale veiligheid anderzijds. Satellietinterceptie levert onmisbare informatie op voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en is daarmee van cruciaal belang voor de nationale veiligheid, voor de ondersteuning van de krijgsmacht en binnen het cyberdomein. In de afgelopen periode is gebleken dat een oplossing in het kader van internationale samenwerking in principe haalbaar is. Alle inzet is er op gericht om tijdig, dat wil zeggen vóór september 2022 deze internationale oplossing te realiseren. Hiermee zal 300 MHz, lopend van 3450 - 3750 MHz, vanaf 1 september 2022 beschikbaar komen voor mobiele communicatie (5G). Mocht de internationale oplossing niet tijdig gerealiseerd zijn, dan kan het noodzakelijk zijn om voor een korte periode een overbruggingsmaatregel te treffen. Op dit moment wordt de kans dat een overbruggingsmaatregel noodzakelijk is als laag ingeschat. Waar het belang van de nationale veiligheid dit vraagt, zullen in overleg tussen het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de partijen die in de 3,5 GHz-veiling spectrum verwerven, nadere afspraken worden gemaakt over de (technische) aard en exacte duur van de eventueel te treffen overbruggingsmaatregel. De in te roepen overbruggingsperiode zal in ieder geval beperkt zijn tot maximaal 6 maanden. Hiermee komt de bestemming van vaste satellietverbindingen vanaf
1 september 2022 te vervallen en daarmee ook voetnoot HOL008 (onderdeel B).
In 2014 is – onder meer ter uitvoering van EG beschikking 2008/411/EG – het NFP 2005 (pakket 2014-1) (Stcrt. 2014, nr. 18153) gewijzigd. Ten aanzien van het commerciële satellietgebruik in het banddeel 3600 - 3800 MHz is toen reeds aangegeven dat, met het oog op de verwachte vraag naar 3,5 GHz-spectrum voor mobiele communicatie, het niet wenselijk is om op termijn eigenstandige bescherming te bieden aan commerciële grondstations in het banddeel 3600 - 3800 MHz. Ook is daarbij aangegeven dat er geen Europeesrechtelijke of internationaalrechtelijke verplichting bestaat om aan andere gebruikers van dat banddeel bescherming te bieden. Het bij die wijziging ingenomen standpunt ten aanzien van de eigenstandige bescherming van commerciële grondstations vindt steun in overweging 11 van het Uitvoeringsbesluit 2019/235/EC8 tot wijziging van de EG beschikking 2008/411/EG luidende:
‘Met name moeten grondstations voor vaste satellietdiensten (ruimte naar aarde), als ze in de band behouden blijven, voortgezette bescherming krijgen door passende coördinatie tussen deze systemen en draadloze breedbandnetwerken die op nationaal niveau en ad-hoc worden beheerd.’.
De onderhavige wijziging van het NFP trekt de in 2014 ingezette lijn door die in 2018 door art. 54 van EU-richtlijn 2018/1972 en in 2019 door Uitvoeringsbesluit 2019/235/EC is bevestigd. Bij de onderhavige wijziging van het NFP wordt ervoor gekozen het frequentiegebruik door commerciële grondstations voor vaste satellietdiensten niet langer te behouden door de huidige bestemming van het banddeel 3600 - 3800 MHz voor vaste satellietverbindingen (ruimte naar aarde) per 1 september 2022 te laten vervallen.
Immers, de 3,5 GHz-band is nationaal en internationaal van wezenlijk belang voor de uitrol van mobiele communicatie (5G) en zal op 1 september 2022 in Nederland in gebruik worden genomen. 5G als nieuwe technologie is nodig omdat het mobiele datagebruik groeit. Met 5G heeft Nederland ook in de toekomst een snel en stabiel mobiel netwerk. De 3,5 GHz-band is door de Europese Unie aangewezen als een belangrijke ‘pioneer band’ voor 5G. Onafhankelijk onderzoek van TNO uit 2019 heeft laten zien dat gedeeld gebruik van het banddeel 3600 - 3800 MHz door mobiele communicatie en commercieel satellietgebruik praktisch onhaalbaar is. Gelet op de vergaande maatregelen die mobiele operators zouden moeten treffen, heeft gedeeld gebruik grote impact op de beschikbaarheid van dit banddeel en van 5G in Noord-Nederland. Dit is zeer onwenselijk.
Een optie om de 100 MHz, bestemd voor lokaal gebruik, als blok in het midden van het beschikbare blok van 300 MHz in de 3,5 GHz-band onder te brengen zodat de vaste satellietverbindingen (ruimte naar aarde) hierin onder voorwaarden kunnen worden voorgezet, is evenmin wenselijk. Het heeft immers tot gevolg dat de 3,5 GHz-band niet meer volledig aaneengesloten kan worden ingezet voor mobiele communicatie. Dit gaat ten koste van efficiënt spectrumgebruik en de connectiviteit in Nederland.
De huidige bestemming van het banddeel 3600 - 3800 MHz voor vaste satellietverbindingen (ruimte naar aarde) vervalt daarom per 1 september 2022. Onderzocht wordt waar en op welke wijze de huidige relevante dienstverlening, voor zover vanuit publiek belang noodzakelijk en in overleg met relevante marktpartijen, kan worden geaccommodeerd.
(...)

Onderdeel A, lid 6

Doordat nationale voetnoot HOL008 per 1 september 2022 komt te vervallen is verwijzing in de tabel naar voetnoot HOL008 na die datum overbodig geworden. Door invoeging van lid 6 in onderdeel A komen de verwijzingen naar nationale voetnoot HOL008 op deze datum te vervallen.

Openbare voorbereidingsprocedure

(…)

Vaste satellietverbindingen

Een aantal respondenten gaat in op de gevolgen van deze wijziging van het NFP voor bepaalde satellietdiensten. Gelet op het verzoek van enkele respondenten om de inhoud van hun zienswijzen als vertrouwelijk te behandelen, kan naar aanleiding van deze zienswijzen op deze plaats slechts in algemene zin worden gereageerd. Eerder in deze toelichting is reeds uitgelegd dat op grond van het EU-recht geen verplichting bestaat om ‘bestaand gebruik’ van de 3,5 GHz-band te blijven beschermen bij de bestemming van deze frequentieruimte voor mobiele communicatie. Er rust EU-rechtelijk juist een verplichting op de lidstaat Nederland om het gebruik van voldoende grote blokken in de 3,5 GHz-band te organiseren en toe te staan. Naast commerciële dienstverlening worden vaste satellietverbindingen in deze frequentieruimte ook toegepast om een publiek belang te behartigen. Een van de respondenten haalt een aantal internationale verdragen aan die naar zijn oordeel de voorgestelde wijziging van het NFP zouden verbieden. Dat oordeel wordt niet gedeeld, omdat uit die verdragen geen verplichting volgt om voor de behartiging van dat publieke belang de specifieke frequentieruimte waarvan deze respondent op dit moment gebruik maakt, voor onbepaalde duur voor deze toepassing te blijven bestemmen. De door deze respondent aangehaalde internationale verdragen doen daarom geen afbreuk aan de bevoegdheid van Nederland om in het NFP eigenstandig keuzes te maken omtrent de voortzetting van bescherming van vaste satellietverbindingen tegen interferentie. Voor zover uit deze verdragen een algemene zorgplicht volgt voor Nederland om de voortzetting van bepaalde dienstverlening van publieke belang te bevorderen, is daaraan voldaan door reeds in een vroeg stadium kenbaar te maken wat de voornemens waren met betrekking tot de toekomstige bestemming van de 3,5 GHz-band. Hierdoor hebben betrokken aanbieders van vaste satellietdiensten voldoende gelegenheid gekregen om naar aanleiding hiervan tijdig de noodzakelijke maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door te migreren naar een andere frequentieband. Indien er partijen zijn die niettemin menen onevenredig te worden getroffen door het onderhavige besluit, is de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat bereid te bezien in hoeverre aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie en over het aanvragen daarvan in gesprek te gaan.”
Spoedeisendheid
4. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
Inmarsat heeft met het oog op de spoedeisendheid erop gewezen dat indien het bestreden besluit niet wordt geschorst, de volgende stap zal zijn dat via een veiling in het eerste kwartaal van 2022 frequentievergunningen in de 3,5 GHz band voor de uitrol van 5G netwerken worden verleend voor een periode vanaf 1 september 2022 tot 2040. De consultatie van de ontwerp Veilingregeling en het ontwerp-Bekendmakingsbesluit ter uitvoering van het gewijzigde NFP is op 17 mei 2021 gestart. Het is volgens Inmarsat de verwachting dat de mobiele netwerk operators onmiddellijk of kort na vergunningverlening per 1 september 2022 de 5G netwerken met gebruikmaking van de tijdens de veiling te verwerven 3,5 GHz fequenties ‘aan’ zetten. Het gebruik voor 5G van het door Inmarsat gebruikte deel van de 3,5 GHz band zal onmiskenbaar storing veroorzaken in de satellietcommunicatiediensten van Inmarsat. Als dit gewijzigde NFP dus niet wordt geschorst, zal – bij gebrek aan enige overgangstermijn of beschermingsmaatregel – hierdoor de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie vanaf 1 september 2022 per direct reëel in gevaar zijn.
5.2.
In dit verband heeft Inmarsat er voorts op gewezen dat zij voor die datum niet kan uitwijken naar een andere locatie voor een grondstation. Volgens Inmarsat zijn er voor de langere termijn wel alternatieve opties voor de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie. In de komende jaren zal Inmarsat nieuwe satellieten lanceren die op een ander deel van het frequentiespectrum zijn geprogrammeerd. De migratie naar alternatief spectrum voor de downlink in de 3,5 GHz band hangt echter af van de lancering van nieuwe satellieten en zal naar verwachting niet voor eind 2032 zijn afgerond. De enige andere locatie die mogelijk op eerdere termijn de benodigde mate van zekerheid kan bieden voor de essentiële nood-, spoed, en veiligheidsdiensten met gebruikmaking van de 3,5 GHz band, is volgens Inmarsat in Griekenland gelegen. In een uiterste poging om de omvang en de duur van de veiligheidsrisico’s na 1 september 2022 te beperken heeft Inmarsat in de hoop dat Griekenland uiteindelijk als locatie beschikbaar zal komen, rond 1 mei 2021 circa € 10 miljoen aan apparatuur besteld met een levertermijn van 1 a 1,5 jaar. Regulatoire bescherming tegen interferentie door 5G is echter nog niet verwezenlijkt, de benodigde frequentievergunningen kunnen nog niet worden aangevraagd en ook de site inclusief de benodigde toestemmingen en vergunningen kunnen nog niet worden aangevraagd en zijn nog niet beschikbaar. Inmarsat verwijst in dit verband naar een rapport van 29 maart 2021 van het Griekse advocatenkantoor Kyriakydes Georgopoulos en de actualisering daarvan van 21 mei 2021. Zelfs als alles in Griekenland meezit, dan nog is volgens Inmarsat een overgangstermijn tot en met minimaal januari 2024 vereist, gedurende welke termijn nog van het grondstation in Burum gebruik moet worden gemaakt.
6. Verweerder en andere partijen hebben hier tegen aangevoerd dat er geen reden is om aan te nemen dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zal zijn gedaan voordat de door Inmarsat bestreden wijziging van het NFP per 1 september 2022 ingaat. Voor die tijd heeft het bestreden besluit geen effect en verandert voor Inmarsat niets aan de huidige gebruiksmogelijkheden, zodat er geen spoedeisend belang bestaat bij schorsing van het bestreden besluit totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. De omstandigheid dat lnmarsat stelt drukdoende te zijn met het verplaatsen van de activiteiten van het grondstation in Burum naar een locatie in Griekenland, maakt dit niet anders. Inmarsat zal daar immers in afwachting van een uitspraak in de hoofdzaak mee door moeten gaan. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat Inmarsat ook een grondstation heeft in Italië, dat fungeert als ‘back-up’ om eventuele verstoringen bij het station in Burum op te kunnen vangen. Inmarsat heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat per 1 september 2022 ook echt sprake zal zijn van een situatie waarin zij het noodspoed- en veiligheidsverkeer niet kan ontvangen. Ten aanzien van dit laatste heeft Inmarsat tegengeworpen dat zonder een back-up grondstation niet de vereiste betrouwbaarheid van minimaal 99,9% kan worden gehandhaafd.
7. De voorzieningenrechter heeft begrip voor het grote belang dat Inmarsat heeft bij zekerheid over de voortzetting van de door haar verzorgde essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie na 1 september 2022. Tegelijkertijd bestaat er slechts aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening indien het bestreden besluit tot niet of moeilijk omkeerbare gevolgen leidt voordat de rechtbank in de bodemzaak heeft geoordeeld. Aangezien er geen bezwaarprocedure meer doorlopen behoeft te worden, kan er redelijkerwijs van worden uitgegaan dat een uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaak zal worden gedaan vóór 1 september 2022. Van belang is echter dat verweerder voornemens is om begin 2022 de veiling van frequenties uit de 3,5 GHz band voor de uitrol van 5G te doen plaatsvinden. In verband daarmee en ter uitvoering van het bestreden besluit, heeft verweerder op 17 mei 2021 een ontwerp veilingregeling en een ontwerp bekendmakingsbesluit inclusief vergunningen in consultatie gebracht. Die beide vormen na vaststelling het juridische kader voor de veiling en de op basis daarvan te verlenen vergunningen. Om te bereiken dat er tenminste tijdelijk beperkingen aan die vergunningen worden verbonden in verband met haar dienstverlening, zou Inmarsat genoodzaakt zijn om ook tegen de Veilingregeling en het Bekendmakingsbesluit rechtsmiddelen aan te wenden en een voorlopige voorziening te vragen. In dat kader zou zij dan dezelfde, tot het bestreden besluit te herleiden argumentatie aanvoeren. De voorzieningenrechter acht het vanwege de ernstige twijfel die hij heeft over de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet wenselijk om de beoordeling van die argumentatie tot een later moment uit te stellen, mede gelet op het feit dat er daardoor tot de beoogde veiling minder tijd zou resteren voor aanpassing van het bestreden besluit. Daar komt bij dat de behandeling door de meervoudige kamer van de bodemzaak naar het zich nu laat aanzien niet eerder kan plaatsvinden dan in december 2021, zodat niet kan worden uitgesloten dat de uitspraak van de rechtbank op de beroepen (ook andere partijen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit) niet is gedaan voordat de frequentievergunningen geveild en verleend zijn. Strijdigheid van verleende vergunningen met het NFP is op grond van artikel 3.19 van de Telecommunicatiewet geen dwingende intrekkingsgrond, zodat vernietiging van het bestreden besluit niet zonder meer tot intrekking van verleende vergunningen leidt. Gelet daarop en vanwege de al genoemde ernstige twijfel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, acht de voorzieningenrechter het onwenselijk dat het risico dat er voor vergunningverlening nog geen uitspraak in de bodemzaak is gedaan, voor rekening van Inmarsat komt. Ook daarom wordt een spoedeisend belang aangenomen.
8. Hierna zal de voorzieningenrechter eerst de stellingen van partijen samengevat weergeven en daarna tot een inhoudelijke beoordeling komen.
Inhoudelijk standpunt van Inmarsat
9. Inmarsat betoogt dat verweerder handelt in strijd met verdragsverplichtingen, unierecht en nationaal recht omdat met een veiling ten behoeve van 5G gebruik van het door Inmarsat gebruikte deel van de 3,5 GHz band de satellietcommunicatiediensten van Inmarsat zullen worden verstoord, terwijl Inmarsat niet in staat is om voor 1 september 2022 haar grondstation in Burum te verplaatsen naar een andere locatie en zij niet kan uitwijken naar een andere frequentie. Inmarsat wijst er op dat verweerder zich in de toelichting bij het bestreden besluit op het standpunt stelt dat Inmarsat haar grondstation in Burum maar moet verhuizen naar een andere plek in Europa (per definitie buiten Nederland). Daaruit volgt volgens Inmarsat dat verweerder kennelijk de nationale uitrol van 5G via drie afzonderlijke netwerken binnen de 3,5 GHz-band belangrijker vindt dan de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie door Inmarsat. Verweerder weerspreekt niet dat de veiligheid van mensenlevens in gevaar komt per 1 september 2022, maar lijkt te vinden dat op de Nederlandse Staat geen verdragsrechtelijke verplichting rust om de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie te waarborgen. Volgens Inmarsat kan de stelling van verweerder dat partijen tevoren zijn gewaarschuwd dat de 3,5 GHz-band niet langer zal worden gereserveerd voor satellietcommunicatiediensten en dat hij bereid is te bezien in hoeverre aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie niet afdoen aan de verdragsverplichtingen die ertoe strekken dat Inmarsat de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie kan blijven verzorgen.
Inhoudelijke standpunten van andere partijen
10. Verweerder heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat Inmarsat al lange tijd wist dat dat de 3,5 GHz-band zou worden gereserveerd voor 5G en dat Inmarsat willens en weten de zaken op hun beloop heeft gelaten. Zo is reeds in 2003 door de World Radiocommunication Conferences het gebruik van de 3,5 GHz band geagendeerd voor mobiele communicatie. Voorts blijkt volgens verweerder en KPN uit de annex bijgevoegde brief van 20 juni 2007 van de ‘Advisory Committee’ van de Internationale Maritieme Organisatie dat Inmarsat in 2007 al op de hoogte was van de potentiële interferentie indien de C-band voor IMT (mobiele communicatie) zou worden gebruikt. Voorts is in 2008 is door de Europese Commissie al de eerste harmoniseringsbeschikking genomen. Inmarsat heeft er niettemin nog in 2013 voor gekozen de satelliet AlphaSat te lanceren met technologie die uitsluitend geschikt was voor 3,5 GHz-band. Die situatie komt volgens verweerder niet voort uit onzorgvuldigheid van zijn kant maar uit nalatigheid van Inmarsat en het gebrek aan bereidwilligheid om voor deze situatie tijdig een oplossing te zoeken. Verweerder wijst er voorts op dat hij heeft toegezegd hulp te kunnen bieden bij het vinden van een geschikte locatie in het buitenland, bijvoorbeeld door daartoe zijn internationale contacten aan te spreken. Inmarsat heeft slechts een enkele maal serieus met het ministerie van Economische Zaken en Klimaat gesproken over de mogelijkheid van verhuizing naar het buitenland en is daar vervolgens nooit meer op teruggekomen. Inmarsat heeft in de tussentijd ook geen concrete stappen gezet om een verhuizing te verwezenlijken. Verder stelt verweerder dat hij heeft aangeboden en concreet heeft toegezegd bereid te zijn te kijken naar de mogelijkheid tot nadeelcompensatie, al dan niet in combinatie met een verhuizing. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat hij beoordelings- en beleidsruimte heeft met betrekking tot het vaststelling en wijzigingen van het NFP.
11. Verweerder en Vodafone hebben er voorts op gewezen dat in 2011 ter voorkoming van verstoring van de interceptiefaciliteit van Defensie voetnoot HOL008 is opgenomen in het NFP. lnmarsat profiteert feitelijk van die bescherming, door vergunningvrij gebruik te maken van frequentieruimte in het beschermde deel. De in het NFP opgenomen bescherming was echter nooit gericht op haar diensten. Verder is al jarenlang bekend dat werd gezocht naar een oplossing voor het frequentiegebruik van Defensie in de 3,5 GHz-band en dat, als die zou worden gevonden, de desbetreffende bescherming zou komen te vervallen en deze frequentieband uitsluitend nog bestemd zou worden voor mobiele communicatie. lnmarsat heeft er kennelijk voor gekozen haar dienstverlening zo in te richten dat deze naar haar eigen zeggen volledig afhankelijk is van voortzetting van beschermd gebruik in de 3,5 GHz-band, ook na 1 september 2022. Ondanks dat voornoemde ontwikkelingen dus al lang geleden duidelijk waren en tevens ondanks dat – anders dan lnmarsat in haar verzoekschrift suggereert – de bescherming van de 3,5 GHz-band nooit voor haar dienstverlening gold. lnmarsat wenst nu feitelijk een deel van de 3,5 GHz-band blijvend te monopoliseren voor het vergunningvrije gebruik dat zij daar momenteel van maakt.
12. Verweerder heeft gewezen op artikel 54 van Richtlijn 2018/1972 op grond waarvan op hem de Europeesrechtelijke verplichting rust om de 3,5 GHz-band vrij te maken en ter beschikking te stellen aan de markt. Inmarsat legt de Uitvoeringsbesluiten volgens verweerder zo uit, dat zij te allen tijde beschermd dient te worden tegen interferentie door gebruik van de 3,5 GHz-band door mobiele operators. Deze lezing van de uitvoeringsbesluiten zou tevens meebrengen dat van Inmarsat niet verwacht of geëist mag worden dat zij naar een andere frequentie ‘opschuift’, of dat zij haar grondstation verhuist. In overweging 11 van de considerans van Uitvoeringsbesluit 2019/235/EC is verduidelijkt dat bescherming van bestaande vaste satellietdiensten in de 3,5 GHz-band alleen dan geldt indien deze diensten in de band behouden blijven. De mogelijkheid tot bescherming doet dus nadrukkelijk geen afbreuk aan de mogelijkheid van lidstaten om bestaand gebruik in de 3,5 GHz-band door andere diensten dan mobiele communicatienetwerken op te zeggen, te verplaatsen, of een eventuele beschermde status te ontnemen, om voldoende spectrum in de 3,5 GHz­band vrij te maken voor de uitrol van SG. Hoewel het Europees recht, en in het bijzonder de opeenvolgende uitvoeringsbesluiten, lidstaten de mogelijkheid bieden om vaste satellietdiensten in de 3,5 GHz-band te behouden en bescherming te bieden, kan aan deze bepalingen geen, laat staan een absoluut, recht op bescherming voor dergelijke vaste satellietdiensten worden ontleend.
13. Volgens verweerder bieden de door Inmarsat aangehaalde internationale verdragen haar niet de bescherming die zij daaraan wenst te ontlenen. In het door Inmarsat aangehaalde Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (ITU) zijn internationale afspraken vastgelegd over de bestemming van bepaalde frequentiebanden. Zo heeft de ITU vastgelegd dat de zogenoemde C-band (3400-4200MHz) onder ander is bestemd voor mobiele communicatie en satellietcommunicatie. De toepassing satellietcommunicatie heeft voor de-gehele band een primaire status, de toepassing mobiele communicatie heeft in het deel 3600-4200 MHz een secundaire basis. De lidstaten van de ITU hebben echter de bevoegdheid om nationaal, binnen die aangewezen frequentiebanden, eigenstandige keuzes te maken over de vraag welke status (primair of secundair) bepaalde toepassingen krijgen. Als Nederland de keuze maakt af te wijken van een door ITU toegekende status of toepassing, kan dat alleen als daardoor geen storing wordt veroorzaakt in andere landen op de internationaal afgesproken toepassingen in die band. De ITU-afspraken bieden geen bescherming tegen interferentie aan Nederlandse gebruikers veroorzaakt door andere gebruikers binnen Nederland. Het stellen van regels hierover is een nationale bevoegdheid. Met het bestreden besluit wordt geen storing veroorzaakt in andere landen.
14. De verwijzing door Inmarsat naar artikel 6 van het IMSO-verdrag treft volgens verweerder geen doel. In dat artikel ligt voor Nederland een verplichting om de Leverancier (Inmarsat) in staat te stellen om diensten voor het GMDSS te leveren. Artikel 6 stelt daarbij wel dat dat dient te geschieden in overeenstemming met nationale wetgeving. Dat betekent dat Nederland de ruimte heeft in haar (frequentie)regelgeving te bepalen in welke frequentieband Inmarsat zij diensten kan leveren. Dat blijft Nederland ook na de wijziging van het NFP doen door de frequentieband 3.800 - 4200 MHz voor satellietdiensten beschikbaar te houden. Uit artikel 6 van het IMSO-verdrag blijkt volgens verweerder niet dat Nederland verplicht blijft om Inmarsat bescherming te bieden in de huidige frequentiebanden. De door Inmarsat genoemde resoluties en aanbevelingen behelzen de eisen die worden gesteld aan de dienstverlening die Inmarsat contractueel volgens het IMSO-verdrag moet uitvoeren. Maar ook daaruit volgt volgens verweerder niet dat er voor Nederland een verplichting geldt om die dienstverlening van Inmarsat in specifieke frequentiebanden mogelijk te maken.
15. Verweerder heeft er op gewezen dat voorschrift 4 van het Internationaal verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas-verdrag) eisen stelt aan de inrichting van zeeschepen en zich niet richt tot Nederland als regelgevende instantie op het gebied van frequenties, terwijl voorschrift 4-1 zich niet richt tot de verdragsluitende landen bij het verdrag, maar tot de Maritieme Veiligheidscommissie. Beide artikelen binden Nederland dus niet voor wat betreft haar taken op het gebied van frequentiebeheer. In voorschrift 5 van onderdeel B van het Solas-verdrag is Nederland opgedragen om in samenwerking met andere landen passende voorzieningen te treffen voor radiocommunicatiesystemen via de ruimte. Nederland voldoet volgens verweerder aan dit voorschrift nu zij in het op dit moment geldende NFP de band 3600 - 4200 MHz beschikbaar heeft gesteld voor satellietcommunicatie (ruimte naar aarde). Ook met het nemen van het bestreden besluit waarbij in de banden 3400 - 3800 MHz de bestemming/bescherming van satellietcommunicatie (ruimte naar aarde) wordt gewijzigd, blijft Nederland daar aan voldoen, omdat in het NFP de band 3800 - 4200 MHz voor de ontvangst van signalen van geostationaire satellieten beschikbaar blijft. Inmarsat stelt satellieten te hebben die niet in de 3800 - 4200 MHz band werken, maar dat betekent volgens verweerder niet dat Nederland, gegeven deze bedrijfseconomische keuze van Inmarsat, vervolgens door het Solas-verdrag gedwongen is om de frequentieband waarin Inmarsat opereert, tot in lengte van jaren voor Inmarsat beschikbaar te houden.
16. Volgens verweerder vormen de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR­verdrag) waarnaar Inmarsat verwijst niet meer dan een algemene zorgplicht ervoor te zorgen dat Nederlandse reddingsdiensten noodberichten via het GMDSS-verkeer kunnen ontvangen binnen het Nederlandse opsporings- en reddingsgebied. Deze artikelen kennen echter geen verplichting voor Nederland om specifieke frequentieruimte ter beschikking te stellen voor de afwikkeling van GMDSS-verkeer door Inmarsat. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat Inmarsat ook aan de door haar aangehaalde Richtlijn 2018/1972 geen bescherming kan ontlenen. De door haar genoemde bepalingen hebben geen betrekking op de afwikkeling van GMDSS en AMS(R)S via satellieten. Die bepalingen zien op nummer gebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten en daar is bij Inmarsat geen sprake van. Volgens verweerder volgt uit het rapport van TNO van 13 november 2019 dat co-existentie geen oplossing biedt voor de interferentieproblematiek van Inmarsat. De bevindingen van Real Wireless leiden niet tot een andere conclusie en zijn bovendien gebaseerd op een verkeerde interpretatie van het TNO-rapport van 13 november 2019.
17. Volgens verweerder heeft Inmarsat onvoldoende gedaan om een verhuizing te realiseren. Het moest Inmarsat al zeker sinds eind 2019, bij de verschijning van het TNO-rapport, duidelijk zijn dat co­existentie binnen de 3,5 GHz-band in Nederland niet haalbaar was. Het had op de weg van Inmarsat gelegen om tenminste vanaf dat moment concrete stappen te gaan ondernemen richting een verhuizing naar het buitenland. Verweerder heeft in dit verband voort op het volgende gewezen. Inmarsat is een groot internationaal commercieel bedrijf en de nood-, spoed- en veiligheidsdiensten van Inmarsat betreffen slechts een zeer beperkt deel van haar diensten. Inmarsat draagt bovendien zelf de verantwoordelijkheid op grond van de overeenkomst die met IMO is gesloten om het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer te faciliteren. Het lijkt er volgens verweerder op dat Inmarsat tracht door het creëren van voldongen feiten het door eigen dralen bewerkstelligen dat een fysieke verhuizing vóór september 2022 onhaalbaar wordt verweerder voor het blok te zetten, in plaats van in goed overleg met verweerder mee te werken aan een tijdige en praktische oplossing.
18. Volgens Vodafone is sinds 2008 duidelijk dat de 3,5 GHz-Band zal worden bestemd voor mobiele communicatie, wat inmiddels ook uitdrukkelijk is bevestigd door de Europese wetgever. Zij wijzen er voorts op dat mobiele operators er op mogen vertrouwen dat deze frequentieband zonder gebruiksbeperkingen voor mobiele communicatie beschikbaar komt. Het niet zonder beperkingen beschikbaar komen van deze frequentieruimte voor mobiele communicatie heeft, zoals eveneens bekend, bovendien substantiële gevolgen voor de uitrol van 5G­diensten in (Noord-)Nederland, met alle economische schade van dien. Inmarsat heeft inmiddels dertien jaar zien aankomen dat zij een andere oplossing voor haar activiteiten zou moeten vinden. Het feit dat dit haar kennelijk nog steeds niet is gelukt, is vervelend, maar kan en mag in ieder geval niet voor rekening van de mobiele operators of de inwoners van Noord-Nederland komen.
19. KPN heeft in haar zienswijze hier het volgende aan toegevoegd. Inmarsat zet in het verzoekschrift twee belangen tegenover elkaar: enerzijds het belang bij het in stand houden van nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie ten behoeve van duizenden schepen en vliegtuigen en, anderzijds, het belang van beschikbaarheid van 5G-diensten in
Noord-Nederland. Hiermee schetst Inmarsat een verkeerd beeld van de betrokken belangen. Het gaat in casu niet om het belang van 5G-diensten tegenover het belang van noodcommunicatie, maar om het belang van 5G­diensten (en alle economische en maatschappelijke waarde die dit toevoegt) tegenover het belang van Inmarsat om niet op korte termijn te moeten investeren in een alternatieve oplossing. Inmarsat stelt dat zij intensief heeft gezocht naar alternatieve locaties voor haar grondstation, maar onvoldoende is gebleken welke inspanningen op welk moment Inmarsat heeft verricht, anders dan het (zeer late) onderzoek naar een alternatieve locatie in Griekenland. Naar KPN meent, blijkt uit hetgeen Inmarsat heeft aangevoerd niet dat zij (tijdig) al hetgeen beeft gedaan wat redelijkerwijs van haar mocht worden verlangd gegeven de betrokken belangen en de voorzienbaarheid van de NFP-wijziging. Een dergelijke verhuizing zal vermoedelijk steeds kostbaarder worden naarmate de termijn tot september 2022 korter wordt, maar dit is louter een commerciële afweging en hierop had Inmarsat kunnen en moeten anticiperen. Dat is het werkelijke belang van Inmarsat dat (ook) moet worden meegewogen. De verzochte (gedeeltelijke) schorsing van het besluit zal leiden tot (onnodige) vertraging van de verdeling van het spectrum in de 3,5 GHz-band in Nederland. Dit is zeer nadelig voor KPN, omdat zij er sinds 2019 rekening mee heeft gehouden dal de frequenties in de 3,5 GHz-band in begin 2022 zouden worden geveild en in september 2022 ter beschikking zouden komen.
20. T-Mobile heeft het verweerschrift van verweerder en de zienswijze van Vodafone onderschreven. Voorts heeft zij aangevoerd dat het spectrum uit de 700 MHz- en 26 GHz-banden geen volwaardig substituut voor de 3,5 GHz band vormt. Volgens haar heeft de overheid dus terecht de noodzaak erkend van de voorspelbaarheid van de verdeling van al het 5G spectrum. Om de enorme investeringen die nodig zijn voor de uitrol van 5G nog enigszins beheersbaar te houden, heeft een 5G-aanbieder alle spectrum-bouwstenen, inclusief 3,5 GHz, nodig om daarmee tot een zo efficiënt mogelijke netwerkplanning te komen. Daarnaast is de 3,5 GHz band nodig uit capaciteitsoogpunt en om nu en in de toekomst geavanceerde diensten te kunnen bieden. Voorts heeft de overheid zich volgens T-Mobile al in vroeg stadium gecommitteerd om voorafgaand aan de eerste veiling waarin (onder meer) spectrum ten behoeve van 5G werd geveild (de zogeheten multiband-veiling die ongeveer een jaar geleden plaatsvond), duidelijkheid te bieden over de 3,5 GHz-band, zodat partijen daarmee rekening konden houden bij hun strategie voor 5G. Dat gebeurde in de toelichting bij de Regeling voor de multiband-veiling, door formulering van het beleidsvoornemen dat er midden in die band een aaneengesloten stuk per 1 september 2021 beschikbaar zou komen voor 5G, zonder regionale beperkingen. T-Mobile heeft bij de multiband-veiling € 415 miljoen betaald om haar eerste 5G­spectrum te verkrijgen. Zij mocht er daarbij vanuit gaan dat voor haar de mogelijk­heid zal bestaan om nog een groot kavel midden in de 3,5 GHz band te kunnen verwerven, en per 1 september 2022 toe te voegen aan haar 5G netwerk. Tegen dat beleid heeft lnmarsat zich op dat moment niet verzet, noch heeft zij daartegen toen rechtsmiddelen aangewend. Integendeel, toen dat beleid werd gevormd in 2018 leek lnmarsat de consequentie van verhuizing te aanvaarden. T-Mobile heeft in dit verband een artikel bijgesloten uit Telecompaper, waarin verslag wordt gedaan van een rondetafel-sessie die in maart 2018 plaatsvond in de Tweede Kamer.
21. T-Mobile heeft er voorts op gewezen dat het aanbrengen van wijzigingen en beperkingen ten opzichte van de indeling van de 3,5 GHz-band die in 2020 is aangekondigd en nu in het NFP is doorgevoerd, leidt tot aanzienlijke nadelige gevolgen voor 5G-aanbieders. Dat wordt ook onderkend door lnmarsat en haar adviseur, die schrijven dat de door hun bepleite beperkingen leiden tot een toename van de netwerkkosten van maar liefst 18%. Als wordt bedacht dat die netwerkkosten (apparatuur, verbindingen, aanleg en huur van sites) in de honderden miljoenen euro's belopen, en 18% volgens T-Mobile een zeer conservatieve inschatting is, omdat de effecten van de beperkingen elders in het netwerk worden onderschat, is al duidelijk dat het hier gaat om een voorziening met een enorme financiële impact. T-Mobile heeft de volgende kritiek op de studie die Inmarsat door Real Wireless heeft laten verrichten inzake co-existentie:
 De storing op Burum wordt door Real Wireless onderschat. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de aanname die zij doet voor het zendvermogen van 5G-aanbieders in de band, dat namelijk veel lager is dan waarvan in Europese documentatie pleegt te worden uitgegaan, en ook significant lager ligt dat de technische frequentievoorwaarden die worden gehanteerd in de nu ter consultatie voorlig­gende 3,5 GHz-vergunningen voor mobiele communicatie.
 De geschatte stijging van 18% van de netwerkkosten is veel te laag en deels gebaseerd op incorrecte aannames. Zo heeft Real Wireless hierbij niet de noodzaak meegenomen dat vergunninghouders voor met lnmarsat overlap­pend spectrum, oplossingen op andere frequentiebanden moeten inzetten. Ook is de door haar wel genoemde inzet van extra opstelpunten niet realistisch. Voorts leidt de onderschatting van de storing ertoe dat de technische netwerkoplossingen duurder zijn dan Real Wireless inschat.
 De vergelijking met andere lidstaten waar satelliet-operators en mobiele aanbieders co-existeren in dezelfde band, gaat mank. In het buitenland liggen satelliet grondstations vaak in gebieden waar deze op natuurlijke wijze zijn afgeschermd zodat co-existentie eenvoudiger te realiseren is.
T-Mobile wijst voorts op nog enige andere nadelen als er verschoven moet worden binnen de 3,5 GHz-band. Ook wijst zij er nog op dat een afwijking van het bestreden besluit zou leiden tot een wijziging van de 5G-spelregels halverwege en dat de huidige
5G-vergunninghouders in de multiband-veiling een andere biedstrategie hadden kunnen volgen als verweerder niet de beleidskeuzes had gemaakt die in de multiband-veilingregeling uitdrukkelijk waren opgenomen. Het ligt volgens T-Mobile voor de hand dat een rationele bieder die had geweten dat het 3,5 GHz-spectrum in heterogene, versnipperde kavels met gebruiksbeperkingen zou worden geveild, getracht zou hebben meer spectrum te verwerven op de multiband-veiling.
Reactie van Inmarsat op het verweerschrift
22. Inmarsat heeft ter zitting onder meer het volgende aangevoerd tegen het verweerschrift. De stelling met betrekking tot het ITU dat geen verstoring zou worden veroorzaakt in andere landen, maar slechts voor Nederlandse gebruikers, gaat niet op.
De gebruikers zijn de schepen op volle zee en hun opvarenden die zich buiten Nederland bevinden. Wat betreft het IMSO-, SOLAS- en SAR-verdrag gaat de stelling van verweerder dat zij aan zijn verdragsverplichtingen voldoet doordat de 3,8-4,2 GHz band voor satellietdiensten beschikbaar blijft niet op. Die band is namelijk niet beschikbaar op de satellieten die voor de GMDSS dienstverlening worden gebruikt. Verweerders stelling in dit verband dat Inmarsat er in 2013 voor heeft gekozen de satelliet AlphaSat te lanceren met technologie die uitsluitend geschikt was voor 3,5 GHz-band, is deels onjuist en ongenuanceerd. De technische specificaties en configuratie zijn al diverse jaren voor de lancering in 2013 vastgesteld en die configuratie moest worden afgesteld op de drie overige satellieten die de hele wereld afdekken. Het was dus niet mogelijk een satelliet te lanceren met een ander spectrum dan de bestaande drie. Ook de stelling van verweerder dat Inmarsat geen bescherming kan ontlenen aan de door haar aangehaalde Richtlijn 2018/1972, omdat zij geen op nummer gebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten aanbiedt, gaat niet op, want haar diensten zijn wel op nummer gebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten. Zo heeft Inmarsat zelfs een eigen landencode. Verder miskent verweerder volgens Inmarsat dat de uitvoeringsbesluiten van de Commissie spreken over een garantie op voortgezette bescherming van bestaande satellietdiensten. Naast dat Inmarsat meent dat van haar niet kan worden verlangd dat zij het grondstation in Burum verhuist, weerspreekt zij dat zij nodeloos heeft stilgezeten. Zij is gaan zoeken naar een andere locatie zodra duidelijk was dat Defensie op zoek ging naar een locatie in het buitenland. Verder betwist Inmarsat dat verweerder behulpzaam is geweest naar het zoeken van een oplossing. Voorts wijst Inmarsat op een brief van de Internationale Maritieme Organisatie van 4 juni 2021 waarin zij de Nederlandse overheid heeft opgeroepen de noodzakelijke maatregelen te nemen die voortvloeien uit het IMSO-verdrag.
Inhoudelijke beoordeling
23. Inmarsat maakt door middel van haar grondstation in Burum al ongeveer dertig jaar op legale wijze gebruik van de 3,5 GHz band voor de door haar geleverde essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie. Sinds september 2005 heeft ook Defensie in Burum een grondstation voor satellietinterceptie van inlichtingen. Ook Defensie maakt daarbij gebruik van de 3,5 GHz band. Toen de bestemming van de 3,5 GHz band door middel van een in 2011 doorgevoerde wijziging van het NFP 2005 (Stcrt. 2011, 8903) is verruimd naar mobiele communicatie, dreigde het gebruik dat Defensie van haar grondstation in Burum maakte onmogelijk te worden door interferentie van die mobiele communicatie op de
3,5 GHz band. Daarom is in dezelfde wijziging van het NFP 2005 een beperking van het gebruik van de 3,5 GHz band voor mobiele communicatie opgenomen boven de lijn Amsterdam-Zwolle. Door die beperking werd ook het gebruik dat Inmarsat maakte van de 3,5 GHz band beschermd tegen interferentie door gebruik van die band voor mobiele communicatie. Door het bestreden besluit komt die bescherming en komt de bestemming voor vaste satellietverbindingen in de 3,5 GHz band per 1 september 2022 te vervallen.
Dat betekent dat Inmarsat op grond van het bestreden besluit vanaf 1 september 2022 de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie niet meer van uit Burum kan verzorgen. Inmarsat is op grond van een Public Services Agreement met de IMSO verplicht om die nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie te verzorgen met een betrouwbaarheid van 99,9%. Omdat nooit kan worden uitgesloten dat er storingen plaatsvinden in het grondstation in Burum, heeft Inmarsat in Fucino, Italië een tweede grondstation dat hetzelfde deel van de aarde bestrijkt als Burum. Burum is het primaire station en Fucino fungeert als back-up bij storingen in Burum. Inmarsat stelt dat Fucino weliswaar ook als primair station gebruikt zou kunnen worden, maar dat er dan een ander back-up station vereist is om te kunnen voldoen aan de vereiste betrouwbaarheid van 99,9%.
Verweerder heeft die op voorhand niet onaannemelijke stelling niet gemotiveerd betwist. Inmarsat heeft wel gemotiveerd betwist dat het mogelijk is om het grondstation in Burum voor 1 september 2022 te verhuizen en dat gebruikmaking van andere frequenties per die datum mogelijk is. Verweerder heeft op die gemotiveerde betwisting niet meer gereageerd. De tussenconclusie is daarom dat door het bestreden besluit de essentiële nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie die Inmarsat in opdracht van de internationale gemeenschap verzorgt in een groot deel van de wereld, per 1 september 2022 niet langer met de vereiste betrouwbaarheid kan plaatsvinden.
24. Het standpunt van verweerder komt erop neer dat Inmarsat nooit zelfstandig beschermd is geweest tegen interferentie, dat zij voldoende tijd heeft gehad om het grondstation te verplaatsen en dat er geen internationale of unierechtelijke plicht is om de dienstverlening van Inmarsat in de 3,5 GHz voor onbepaalde tijd te continueren.
Daarmee miskent verweerder de bijzondere aard van de dienstverlening die Inmarsat in opdracht van de internationale gemeenschap verzorgt. Het feit dat die dienstverlening nooit zelfstandig maar alleen onder de ‘paraplu’ van Defensie in Nederlandse wet- en regelgeving is beschermd tegen interferentie, betekent niet dat de bestemming voor vaste satellietverbindingen en de feitelijke bescherming tegen interferentie zondermeer kunnen worden opgeheven. Daarmee komt immers de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie in een groot deel van de wereld in gevaar. Van verweerder mocht worden verwacht dat er voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit in kaart zou zijn gebracht op welke wijze de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie gewaarborgd zou worden. Dat geldt temeer vanwege de door Inmarsat ingeroepen internationale verdragen waar de Staat partij bij is. De Staat is, zoals verweerder opmerkt, niet de enige verdragsstaat, maar heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel een bijzondere verantwoordelijkheid omdat Inmarsat zich, in overleg met de Staat, in Nederland heeft gevestigd en daarom gebruik moet maken van frequentieruimte die door de Staat (meer concreet: verweerder) gereguleerd wordt. Uit de door Inmarsat ingeroepen internationale verdragen vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voort dat het gebruik dat Inmarsat in Burum maakt van de
3,5 GHz band nooit zou mogen worden beperkt of opgeheven, maar wel dat die beperking of opheffing moet plaatsvinden op een wijze die de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie ongemoeid laat. Ook in de unierechtelijke besluiten is uitdrukkelijk vastgelegd dat bij de aanwijzing van de 3,5 GHz band voor mobiele communicatie op gepaste wijze rekening moet worden gehouden met het bestaande gebruik dat van die band wordt gemaakt. Zo is in uitvoeringsbesluit 2014/276/EU onder meer overwogen: “Met name vereisen vaste satellietsystemen (fixed satellite services — FSS) met inbegrip van grondstations voortdurende bescherming door passende coördinatie door nationale autoriteiten, per afzonderlijk geval, tussen deze systemen en draadloze breedbandnetwerken en -diensten.” Ook hieruit volgt niet dat het gebruik dat Inmarsat in Burum maakt van de 3,5 GHz band onaantastbaar is, maar wel dat simpelweg wegbestemmen van bestaand legaal gebruik niet mogelijk is, zeker niet waar het nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie betreft. Er zal daarom een oplossing moeten worden gevonden die er in elk geval toe leidt dat de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie onbelemmerd doorgang kan vinden. Op welke wijze dat het beste kan, is aan verweerder om te onderzoeken in samenspraak met Inmarsat en de gegadigden voor frequentievergunningen voor de 3,5 GHz band.
25. Of Inmarsat een verwijt treft omdat zij eerder maatregelen had kunnen nemen, is in het kader van deze procedure niet relevant. Zelfs als Inmarsat een verwijt zou kunnen worden gemaakt, betekent dat immers niet dat dus de door haar verzorgde nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie in gevaar kan worden gebracht. Wel zou verwijtbaarheid een rol kunnen spelen in het kader van nadeelcompensatie of schadevergoeding. Overigens kan er niet aan voorbij worden gezien dat uitgifte van vergunningen voor mobiele communicatie in de 3,5 GHz band lange tijd onmogelijk was vanwege het gebruik dat Defensie in Burum van die band maakt. Eerst eind 2018/begin 2019 werd duidelijk dat er een oplossing kon worden gevonden voor Defensie. Gelet daarop en gelet op de aard van de dienstverlening die Inmarsat verzorgt, hoefde Inmarsat er voordat het ontwerp van het bestreden besluit in consultatie werd gebracht redelijkerwijs geen rekening mee te houden dat het gebruik dat zij van de 3,5 GHz band maakt zou worden ‘wegbestemd’ op een wijze zoals in het bestreden besluit plaatsvindt.
26. In het bestreden besluit heeft verweerder het belang bij ongestoorde voortzetting van de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie in een groot deel van de wereld onvoldoende onderkend en ondergeschikt gemaakt aan het economische belang bij onbeperkte uitgifte van de 3,5 GHz band voor mobiele communicatie.
De datum 1 september 2022 is niet op het waarborgen van de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie afgestemd, maar op de tijd die Defensie nodig heeft om haar operaties in Burum te verhuizen. Wat betreft de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie heeft verweerder volstaan met de overweging: ‘Onderzocht wordt waar en op welke wijze de huidige relevante dienstverlening, voor zover vanuit publiek belang noodzakelijk en in overleg met relevante marktpartijen, kan worden geaccommodeerd.’ Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hiermee niet is bedoeld dat onderzocht wordt hoe de dienstverlening van Inmarsat in de 3,5 GHz band kan worden geaccommodeerd.
Het standpunt van verweerder is dat Inmarsat dat gebruik van de 3,5 GHz band moet staken en moet uitzien naar verplaatsing van het grondstation buiten Nederland. Het onderzoek dat verweerder in de geciteerde volzin aankondigt en het overleg met relevante marktpartijen, hadden echter voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit moeten plaatsvinden. Ook de in het bestreden besluit vermelde bereidheid om ‘te bezien in hoeverre aanleiding bestaat voor nadeelcompensatie en over het aanvragen daarvan in gesprek te gaan’ neemt de onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit niet weg. Die bereidheid of een bedrag aan nadeelcompensatie nemen immers niet het door het bestreden besluit gecreëerde gevaar voor de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie weg. De verwezenlijking van dat door het bestreden besluit in het leven geroepen gevaar laat verweerder ten onrechte geheel voor rekening van Inmarsat komen.
Slotoverwegingen
27. De voorzieningenrechter acht het bestreden besluit onmiskenbaar onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft de relevante feiten en belangen onvoldoende in kaart gebracht. Daardoor zijn ook de gemaakte belangenafweging en de gegeven motivering gebrekkig. De voorzieningenrechter acht het geraden dat verweerder spoedig in overleg gaat met Inmarsat en andere partijen om tot een oplossing te komen die de nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie waarborgt. Indien geen oplossing wordt gevonden, acht de voorzieningenrechter de kans groot dat de rechtbank het bestreden besluit in de hoofdzaak zal vernietigen. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding het bestreden besluit te schorsen totdat de rechtbank in de hoofdzaak heeft beslist.
28. De voorzieningenrechter zal bepalen dat verweerder aan Inmarsat het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
29. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door Inmarsat gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1602 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1,5).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan Inmarsat het betaalde griffierecht van € 360 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van Inmarsat tot een bedrag van € 1602.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 juni 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

het Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee
De Nederlandse vertaling van de International Convention for the Safety of Life at Sea (SOLAS), waarbij Nederland partij is, luidt voor zover van belang als volgt (met weglating van voetnoten en met toepassing van nummercorrectie):

“Artikel I. Algemene verplichtingen krachtens het Verdrag2

(a) De Verdragsluitende Regeringen verbinden zich uitvoering te geven aan de bepalingen van dit Verdrag, en van de Bijlage daarbij, die een integrerend deel vormt van dit Verdrag.
Elke verwijzing naar dit Verdrag houdt terzelfder tijd een verwijzing naar de Bijlage in.
(b) De Verdragsluitende Regeringen verbinden zich, alle wetten, besluiten, beschikkingen en voorschriften uit te vaardigen en alle andere maatregelen te nemen, die nodig zijn voor de volledige tenuitvoerlegging van dit Verdrag ten einde te verzekeren dat, uit een oogpunt van de beveiliging van mensenlevens, een schip geschikt is voor de dienst waarvoor het is bestemd.

BIJLAGE

HOOFDSTUK IV. RADIOVERBINDINGEN

DEEL A. ALGEMEEN

Voorschrift 2. Termen en begripsomschrijvingen

1. Voor de toepassing van dit Hoofdstuk worden aan de volgende uitdrukkingen de hieronder omschreven betekenissen toegekend.
(…)
6) “INMARSAT”: de Organisatie opgericht uit hoofde van het op 3 september 1976 aangenomen Verdrag inzake de Internationale Maritieme Satelliet Organisatie.
(…)
16) Identiteiten voor het Wereldomvattend Maritiem Nood- en Veiligheidssysteem (GMDSS) betekent de identiteit voor maritieme mobiele diensten, de roepnaam van het schip, erkende mobiele-satellietdienstenidentiteiten en de identiteit van het serienummer die door de apparatuur van het schip kunnen worden verzonden en worden gebruikt om het schip te identificeren.
(…)

Voorschrift 4. Functionele vereisten

Ieder schip moet buitengaats in staat zijn:
1) behalve zoals bepaald in de Voorschriften 8.1.1 en 10.1.4.3, noodoproepen van het schip naar de wal uit te zenden door middel van ten minste twee afzonderlijke en van elkaar onafhankelijke installaties, die elk van een ander radiocommunicatiesysteem gebruik maken;
2) noodoproepen van de wal naar het schip te ontvangen;
3) noodoproepen van schip naar schip uit te zenden en te ontvangen;
4) berichten betreffende de opsporings- en reddingscoördinatie uit te zenden en te ontvangen;
5) berichten op lokatie uit te zenden en te ontvangen;
6. de signalen ten behoeve van het lokaliseren uit te zenden en, zoals vereist ingevolge Voorschrift V/19.2.3.2, te ontvangen;
7) maritieme veiligheidsinformatie uit te zenden en te ontvangen;
8) algemene radioberichten uit te zenden naar en te ontvangen van radiosystemen of -netwerken aan wal, onder voorbehoud van het bepaalde in Voorschrift 15.8;
9) berichten van brug tot brug uit te zenden en te ontvangen.

Voorschrift 4-1. GMDSS-satellietproviders

De Maritieme Veiligheidscommissie stelt de criteria, procedures en regelingen vast voor de evaluatie, erkenning en toetsing van alsmede het toezicht op de levering van mobiele satellietcommunicatiediensten in het wereldomvattende maritieme systeem voor noodgevallen en veiligheid (GMDSS) ingevolge de bepalingen van dit Hoofdstuk.

DEEL B. VERPLICHTINGEN VAN VERDRAGSLUITENDE REGERINGEN

Voorschrift 5. Voorzieningen voor radiocommunicatiesystemen

1. Elke Verdragsluitende Regering verbindt zich ertoe, naar zij praktisch en noodzakelijk acht, hetzij individueel hetzij in samenwerking met andere Verdragsluitende Regeringen, passende voorzieningen aan wal te treffen voor radiocommunicatiesystemen via de ruimte of via de aarde, gepast rekening houdend met de aanbevelingen van de Organisatie. Deze systemen zijn:
1) een radiocommunicatiesysteem dat gebruik maakt van geostationaire satellieten in het Maritieme Mobiele-Satellietsysteem;
2) een radiocommunicatiesysteem dat gebruik maakt van satellieten die een baan om de aardse polen doorlopen in het Mobiele-Satellietsysteem;
3) het Maritieme Mobiele Systeem binnen de frequentiebanden tussen 156 MHz en 174 MHz;
4) het Maritieme Mobiele Systeem binnen de frequentiebanden tussen 4000 kHz en 27500 kHz;
5) het Maritieme Mobiele Systeem binnen de frequentiebanden tussen 415 kHz en 535 kHz en tussen 1605 kHz en 4000 kHz.
2. Elke Verdragsluitende Regering verbindt zich ertoe aan de Organisatie relevante informatie te verstrekken met betrekking tot de voorzieningen aan wal behorend tot het Maritieme Mobiele Systeem, het Mobiele-Satellietsysteem en het Maritieme Mobiele-Satellietsysteem, getroffen voor zeegebieden die zij heeft aangewezen voor haar kust(en).
Voorschrift 5-1. Identiteiten voor het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem
1. Dit voorschrift is van toepassing op alle schepen op alle reizen.
2. Elke Verdragsluitende Regering verplicht zich ertoe er zorg voor te dragen dat passende regelingen worden getroffen voor het registreren van identiteiten voor het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem (GMDSS) en voor het 24 uur per dag beschikbaar stellen van informatie inzake deze identiteiten aan reddingscoördinatiecentra. Internationale organisaties die een register van deze identiteiten bijhouden, moeten in voorkomend geval door de Verdragsluitende Regering van deze toewijzingen op de hoogte worden gebracht.”
Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee
De Nederlandse vertaling van de International Convention on Maritime Search and Rescue (SAR), waarbij Nederland partij is, luidt voor zover van belang als volgt:

“Artikel 1. Algemene verplichtingen krachtens het Verdrag

De Partijen verbinden zich ertoe, alle wettelijke of andere passende maatregelen te nemen die nodig zijn voor de volledige uitvoering van het Verdrag en de bijbehorende Bijlage, die een integrerend deel van het Verdrag vormt. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, houdt een verwijzing naar het Verdrag tevens een verwijzing naar de Bijlage daarbij in.
Bijlage bij het Verdrag
2.4.
Coördinatie met aëronautische diensten
2.4.1.
De Partijen moeten zorg dragen voor een zo groot mogelijke coördinatie tussen hun maritieme en aëronautische diensten teneinde hun opsporings- en reddingsdiensten in en boven hun opsporings- en reddingsgebieden zo doelmatig en doeltreffend mogelijk te doen functioneren.
2.4.2.
Waar dat praktisch uitvoerbaar is, behoort elke Partij gemeenschappelijke reddingscoördinatiecentra en reddingssubcentra in te stellen teneinde zowel maritieme als aëronautische doeleinden te kunnen dienen.
2.4.3.
Wanneer afzonderlijke maritieme en aëronautische reddingscoördinatiecentra of reddingssubcentra zijn ingesteld teneinde dienst te doen in eenzelfde gebied, moet de betrokken Partij zorg dragen voor een zo groot mogelijke coördinatie tussen deze centra of subcentra.
2.4.4.
De Partijen moeten ervoor zorg dragen dat opsporings- en reddingseenheden die voor maritieme en die welke voor aëronautische doeleinden zijn ingesteld, zoveel mogelijk gemeenschappelijke procedures hanteren.”
Verdrag inzake de Internationale Organisatie voor Mobiele Satellieten
De Nederlandse vertaling van de International Convention on the International Mobile Satellite Organization (IMSO-Verdrag), waarbij Nederland partij is, luidt voor zover van belang als volgt:

“Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit Verdrag wordt verstaan onder:
a. “De Organisatie”: de intergouvernementele organisatie opgericht ingevolge artikel 2.
b. “GMDSS”: het Wereldomvattend Maritieme Systeem voor Noodgevallen en Veiligheid, zoals ingesteld door de IMO.
c. “Leverancier”: een entiteit of entiteiten die, door middel van een door de IMO erkend mobiele-satellietcommunicatiesysteem, diensten levert voor het GMDSS.
d. “Partij”: een Staat waarvoor het Verdrag in werking is getreden.
e. “Algemene-dienstenovereenkomst”: een overeenkomst uitgevoerd door de Organisatie en een Leverancier, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid.
f. “IMO”: de Internationale Maritieme Organisatie.
(…)

Artikel 2. Oprichting van de Organisatie

De Internationale Organisatie voor Mobiele Satellieten (IMSO), hierna te noemen “de Organisatie”, wordt hierbij opgericht.

Artikel 5. Toezicht op het GMDSS

1. De Organisatie voert met elke Leverancier een Algemene-dienstenovereenkomst uit, en treft zo nodig andere regelingen om de Organisatie in staat te stellen haar toezichtsfuncties uit te oefenen, alsmede verslag te doen en aanbevelingen te doen, al naargelang van toepassing.
2. Het toezicht op Leveranciers door de Organisatie is gebaseerd op:
a. specifieke voorwaarden of verplichtingen die door de IMO worden opgelegd tijdens, of in elk stadium na, de erkenning en goedkeuring van de Leverancier;
b. relevante internationale regelgeving, normen, aanbevelingen, resoluties en procedures die op het GMDSS betrekking hebben;
c. de desbetreffende Algemene-dienstenovereenkomst en eventuele daarmee verband houdende regelingen tussen de Organisatie en de Leverancier.
3. Elke Algemene-dienstenovereenkomst omvat onder andere algemene bepalingen, gemeenschappelijke beginselen en toepasselijke verplichtingen voor de Leverancier in overeenstemming met een referentiemodel van een Algemene-dienstenovereenkomst en richtlijnen die door de Assemblee zijn ontwikkeld, met inbegrip van regelingen voor het leveren van alle informatie die de Organisatie nodig heeft om, in overeenstemming met artikel 3, haar doel, functies en taken te vervullen.
4. Alle Leveranciers voeren Algemene-dienstenovereenkomsten uit die tevens worden uitgevoerd door de Directeur-Generaal namens de Organisatie. Algemene-dienstenovereenkomsten dienen door de Assemblee te worden goedgekeurd. De Algemene-dienstenovereenkomsten worden door de Directeur-Generaal toegezonden aan alle partijen. Dergelijke overeenkomsten worden geacht door de Assemblee te zijn goedgekeurd tenzij binnen drie maanden na de datum van verzending meer dan een derde van de partijen een schriftelijk bezwaar heeft ingediend bij de Directeur-Generaal.

Artikel 6. Facilitatie

1. De partijen treffen passende maatregelen in overeenstemming met hun nationale wetgeving om Leveranciers in staat te stellen diensten voor het GMDSS te leveren.
2. De Organisatie dient ernaar te streven, met behulp van bestaande internationale en nationale mechanismen op het gebied van technische ondersteuning, Leveranciers te ondersteunen bij hun streven te waarborgen dat mobiele-satellietcommunicatiediensten worden geleverd aan alle gebieden waar hieraan behoefte bestaat, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met landelijke en afgelegen gebieden.”
Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
De Nederlandse vertaling van de Convention on International Civil Aviation (Chicago Convention), waarbij Nederland partij is, luidt voor zover van belang als volgt:

“Artikel 25. In nood verkerende luchtvaartuigen

Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich, zodanige maatregelen te treffen voor hulpverlening aan luchtvaartuigen, die boven zijn grondgebied in nood verkeren, als hij uitvoerbaar acht en onder toezicht van zijn eigen autoriteiten de eigenaren van het luchtvaartuig of de autoriteiten van de Staat waarin het luchtvaartuig is ingeschreven, toe te staan zodanige bijstand te verlenen als de omstandigheden noodzakelijk maken. Elke Verdragsluitende Staat doet opsporing van vermiste luchtvaartuigen geschieden in geordende samenwerking volgens maatregelen welke op grond van dit Verdrag van tijd tot tijd kunnen worden aanbevolen.

Artikel 37. Aanvaarding van internationale normen en methoden

Elke Verdragsluitende Staat verbindt zich mede te werken tot het verkrijgen van de grootst mogelijke mate van eenvormigheid in de voorschriften, normen, methoden en organisatie met betrekking tot luchtvaartuigen, personeel, luchtlijnen en hulpdiensten in alle aangelegenheden waarin een zodanige eenvormigheid de luchtvaart zal vergemakkelijken en haar ten goede zal komen.
Daartoe zal de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie van tijd tot tijd, naar gelang dit nodig is, internationale normen en aanbevolen werkwijzen en methoden aanvaarden en wijzigen, betreffende:
(a) de communicatiesystemen en navigatiehulpmiddelen, grondtekens daaronder begrepen;
(…)
(k) in nood verkerende luchtvaartuigen en het onderzoek van ongevallen; alsmede zodanige andere aangelegenheden betreffende de veiligheid, regelmaat en doeltreffendheid van de luchtvaart als van tijd tot tijd wenselijk wordt geacht.”
Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie
De Nederlandse vertaling van de Constitution of the International Telecommunication Union (ITU), waarbij Nederland partij is, luidt voor zover van belang als volgt:

Artikel 44. Gebruik van het radiofrequentiespectrum en van de geostationaire satellietomloopposities en andere satellietomloopposities
1951. De Lidstaten streven ernaar het aantal frequenties in het gebruikte spectrum te beperken tot het minimum dat nodig is om de nodige diensten op een behoorlijke wijze te verlenen. Hiertoe streven zij ernaar zo snel mogelijk de laatste technische vernieuwingen toe te passen.
196 PP-982. Bij het gebruik van frequentiebanden voor radiodiensten houden de Lidstaten er rekening mee dat radiofrequenties en bijbehorende banen, met inbegrip van geostationaire satellietomloopposities, beperkte natuurlijke hulpbronnen zijn die, overeenkomstig de bepalingen van het Radioreglement, op rationele, doeltreffende en economische wijze moeten worden gebruikt, zodat landen of groepen van landen billijk toegang tot deze omloopposities en frequenties kunnen krijgen, met inachtneming van de bijzondere behoeften van ontwikkelingslanden en de geografische situatie van sommige landen.

Artikel 45. Schadelijke interferentie

197 PP-981. Alle stations moeten, ongeacht hun doel, zodanig worden ingericht en geëxploiteerd dat deze geen schadelijke interferentie veroorzaken aan de radiodiensten of radiocommunicatie van andere Lidstaten of van erkende exploitatiemaatschappijen, of van andere naar behoren gemachtigde exploitatiemaatschappijen die een radiodienst verzorgen, en die functioneren in overeenstemming met de bepalingen van het Radioreglement.
198 PP-982. Elke Lidstaat verplicht zich ertoe van de door hem erkende exploitatiemaatschappijen en van andere daartoe naar behoren gemachtigde exploitatiemaatschappijen te verlangen dat zij de bepalingen van nummer 197 naleven.
199 PP-983. Voorts erkennen de Lidstaten de noodzaak van het nemen van alle praktisch haalbare maatregelen teneinde te voorkomen dat het gebruik van allerlei soorten elektrische apparaten en installaties schadelijke interferentie veroorzaakt aan de in de nummer 197 bedoelde radiodiensten of radiocommunicatie.

Artikel 46. Noodoproepen en -berichten

200Radiostations zijn verplicht met absolute voorrang noodoproepen en noodberichten te accepteren, ongeacht de herkomst daarvan, en deze berichten op dezelfde wijze te beantwoorden, en ten aanzien hiervan onmiddellijk de nodige actie te ondernemen.”
Richtlijn 2018/1972
Richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 45
Beheer van radiospectrum
(…)
4. Onverminderd de tweede alinea zorgen de lidstaten ervoor dat alle soorten technologie die worden gebruikt voor het verstrekken van elektronischecommunicatienetwerken of -diensten, kunnen worden gebruikt op het radiospectrum dat in overeenstemming met het Unierecht beschikbaar is verklaard voor elektronischecommunicatiediensten in hun nationale frequentietoewijzingsplannen.
De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen opleggen met betrekking tot de soorten voor elektronischecommunicatiediensten gebruikte technologie, indien dat nodig is om:
a) schadelijke interferentie te vermijden;
(…); of
f) een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken overeenkomstig lid 5.
5. Onverminderd de tweede alinea zorgen de lidstaten ervoor dat alle soorten elektronischecommunicatiediensten kunnen worden aangeboden op het radiospectrum dat in overeenstemming met het Unierecht beschikbaar is verklaard voor elektronischecommunicatiediensten in hun nationale frequentietoewijzingsplannen. De lidstaten kunnen echter proportionele en niet-discriminerende beperkingen opleggen met betrekking tot de soorten elektronischecommunicatiediensten die worden aangeboden, ook, waar nodig, om te voldoen aan vereisten van de radioregelgeving van de ITU.
Maatregelen die vereisen dat een elektronischecommunicatiedienst in een specifieke voor elektronischecommunicatiediensten beschikbare band wordt aangeboden, worden gerechtvaardigd door de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang zoals door de lidstaten in overeenstemming met de wetgeving van de Unie bepaald, zoals, maar niet beperkt tot:
a) de veiligheid van het menselijk leven;
(…)
Een maatregel die het verlenen van iedere andere elektronischecommunicatiedienst in een specifieke band verbiedt, mag alleen worden opgelegd wanneer hij gerechtvaardigd is op grond van de noodzaak de veiligheid van het menselijk leven te beschermen. De lidstaten mogen een dergelijke maatregel in uitzonderingsgevallen ook uitvaardigen voor de verwezenlijking van andere doelstellingen van algemeen belang zoals door de lidstaten in overeenstemming met de wetgeving van de Unie gedefinieerd.
Artikel 53
Gecoördineerde tijdschema’s betreffende toewijzingen
1. De lidstaten werken samen om het gebruik van het geharmoniseerde radiospectrum voor elektronischecommunicatienetwerken en -diensten in de Unie te coördineren, rekening houdend met de verschillende nationale marktsituaties. Dit kan onder meer inhouden dat één of, indien passend, meerdere gemeenschappelijke datums worden vastgesteld waarop het gebruik van specifiek geharmoniseerd radiospectrum moet worden toegestaan.
2. Indien geharmoniseerde voorwaarden zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG om het gebruik van radiospectrum voor draadlozebreedbandnetwerken en -dienstenmogelijk te maken, staan de lidstaten het gebruik van dat radiospectrum zo spoedig mogelijk en uiterlijk 30 maanden na de vaststelling van die maatregel toe, of zo spoedig mogelijk na de opheffing van eventuele beslissingen om, bij wijze van uitzondering, alternatief gebruik op grond van artikel 45, lid 3, van deze richtlijn toe te staan. Dit geldt onverminderd Besluit (EU) 2017/899 en het initiatiefrecht van de Commissie om wetgevingshandelingen voor te stellen.
3. Een lidstaat mag de in lid 2 van dit artikel bedoelde termijn voor een specifieke band verlengen onder de volgende voorwaarden:
a) voor zover gerechtvaardigd door een beperking van het gebruik van die band op basis van de doelstelling van algemeen belang bedoeld in punt a) of d) van artikel 45, lid 5; of
(…)
De betrokken lidstaat evalueert een dergelijke verlenging ten minste om de twee jaar.
(…)
Artikel 54
Gecoördineerde tijdschema’s betreffende toewijzingen voor specifieke 5G-banden
1. Voor terrestrische systemen die draadlozebreedbanddiensten kunnen leveren, nemen de lidstaten, wanneer dit noodzakelijk is om de uitrol van 5G te vergemakkelijken, uiterlijk 31 december 2020 alle passende maatregelen om:
a) het gebruik van voldoende grote blokken in de band van 3,4 tot 3,8 GHz te reorganiseren en toe te staan;
b) het gebruik mogelijk te maken van ten minste 1 GHz in de band van 24,25 tot 27,5 GHz, mits er sprake is van een duidelijke marktvraag en er geen aanzienlijke beperkingen zijn voor de migratie van bestaande gebruikers of het vrijmaken van banden.
2. De lidstaten kunnen de in lid 1 van dit artikel vastgelegde termijn indien gerechtvaardigd evenwel verlengen overeenkomstig artikel 45, lid 3, of artikel 53, lid 2, 3 of 4.
3. De maatregelen genomen op grond van lid 1 van dit artikel moeten in overeenstemming zijn met de geharmoniseerde voorwaarden die zijn vastgesteld door middel van technische uitvoeringsmaatregelen overeenkomstig Beschikking nr. 676/2002/EG.
Artikel 108
Beschikbaarheid van diensten
De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om de beschikbaarheid van spraakcommunicatiediensten en internettoegangsdiensten die worden geleverd via openbare elektronischecommunicatienetwerken, zo volledig mogelijk te waarborgen in geval van door calamiteit veroorzaakte netwerkuitval of in geval van overmacht. De lidstaten zorgen ervoor dat aanbieders van spraakcommunicatiediensten alle nodige maatregelen nemen om een ononderbroken toegang tot de noodhulpdiensten en een ononderbroken transmissie van waarschuwingen aan het publiek te waarborgen.
Artikel 109
Noodcommunicatie en het uniforme Europese alarmnummer
1. De lidstaten zorgen ervoor dat alle eindgebruikers van de in lid 2 bedoelde dienst, inclusief gebruikers van openbare betaaltelefoons, kosteloos en zonder dat zij daarvoor een betaalmiddel hoeven te gebruiken, toegang hebben tot de noodhulpdiensten door middel van noodcommunicatie via het uniforme Europese alarmnummer 112 en via eventuele nationale alarmnummers zoals bepaald door de lidstaten.
De lidstaten bevorderen de toegang tot noodhulpdiensten via het uniforme Europese alarmnummer 112 vanuit elektronischecommunicatienetwerken die niet voor het publiek beschikbaar zijn maar wel oproepen naar openbare netwerken mogelijk maken, in het bijzonder wanneer de voor het netwerk verantwoordelijke onderneming niet voorziet in een alternatieve en eenvoudige toegang tot een noodhulpdienst.
2. De lidstaten zorgen er na overleg met de nationale regelgevende instanties, de noodhulpdiensten en de aanbieders van elektronischecommunicatiediensten voor dat aanbieders van voor het publiek beschikbare nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten, ingeval die diensten eindgebruikers in staat stellen uitgaande gesprekken tot stand te brengen naar een nummer in een nationaal of internationaal nummerplan, via de meest geschikte PSAP toegang verschaffen tot noodhulpdiensten.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat alle noodcommunicatie via het uniforme Europese alarmnummer 112 naar behoren wordt beantwoord en behandeld op de wijze die het meest geschikt is voor de nationale organisatie van noodhulpdiensten. Dergelijke noodcommunicatie wordt ten minste zo snel en doeltreffend beantwoord en behandeld als noodcommunicatie via de eventueel nog bestaande nationale alarmnummers.
4. Uiterlijk op 21 december 2020 en vervolgens om de twee jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en bij de Raad een verslag in over de effectiviteit van de invoering van het uniforme Europese alarmnummer 112.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de toegang voor eindgebruikers met een handicap tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie beschikbaar en gelijkwaardig is aan die van andere eindgebruikers, overeenkomstig het Unierecht ter harmonisatie van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. De Commissie en de nationale regelgevende instanties of andere bevoegde instanties treffen passende maatregelen om te waarborgen dat eindgebruikers met een handicap op voet van gelijkheid met anderen toegang hebben tot noodhulpdiensten wanneer zij in andere lidstaten reizen, waar mogelijk zonder registratie vooraf. Die maatregelen dienen ter waarborging van interoperabiliteit tussen de lidstaten en zijn zoveel mogelijk gebaseerd op Europese normen of specificaties die overeenkomstig artikel 39 zijn vastgesteld. Dergelijke maatregelen beletten niet dat de lidstaten aanvullende voorschriften vaststellen met het oog op de in dat artikel vermelde doelstellingen.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over de locatie van de oproeper na het tot stand brengen van de communicatie onverwijld beschikbaar wordt gesteld aan de meest geschikte PSAP. Die informatie omvat zowel netwerkgebaseerde locatiegegevens als, waar beschikbaar, handsetgebaseerde informatie over de locatie van de oproeper. De lidstaten zorgen ervoor dat de vaststelling en de overdracht van de informatie over de locatie van de oproeper kosteloos is voor de eindgebruiker en de PSAP met betrekking tot alle oproepen naar het uniforme Europese alarmnummer 112. De lidstaten kunnen die verplichting uitbreiden tot noodcommunicatie met nationale alarmnummers. De bevoegde regelgevende instanties stellen, indien nodig na overleg met Berec, criteria vast voor de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de verstrekte informatie over de locatie van de oproeper.
7. De lidstaten zorgen ervoor dat de eindgebruikers adequaat worden ingelicht over het bestaan en het gebruik van het uniforme Europese alarmnummer 112 en over de toegankelijkheidskenmerken ervan, onder meer via initiatieven die specifiek gericht zijn op personen die tussen lidstaten reizen en eindgebruikers met een handicap. Die informatie wordt in toegankelijke vorm verstrekt, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende soorten handicaps. De Commissie ondersteunt maatregelen van de lidstaten en vult deze aan.
8. Om een effectieve toegang tot noodhulpdiensten via noodcommunicatie met het uniforme Europese alarmnummer 112 in de lidstaten te waarborgen, stelt de Commissie, na overleg met Berec, overeenkomstig artikel 117 uitvoeringshandelingen vast tot aanvulling van de leden 2, 5 en 6 van dit artikel met betrekking tot maatregelen om de compatibiliteit, interoperabiliteit, kwaliteit, betrouwbaarheid en continuïteit van noodcommunicatie in de Unie, wat betreft oplossingen voor informatie over de locatie van de oproeper, toegang voor eindgebruikers met een handicap en doorschakeling naar de meest geschikte PSAP te waarborgen. De eerste van die gedelegeerde handelingen wordt uiterlijk op 21 december 2022 vastgesteld.
Die gedelegeerde handelingen mogen evenwel geen afbreuk doen aan en evenmin van invloed zijn op de organisatie van de noodhulpdiensten, wat de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft.
Berec houdt een database bij met E.164-nummers van de noodhulpdiensten van de lidstaten om te waarborgen dat die diensten vanuit verschillende lidstaten onderling contact kunnen opnemen, voor zover zo’n database niet door een andere organisatie wordt bijgehouden.
Artikel 110
Systeem inzake publieke waarschuwingen
1. Uiterlijk op 21 juni 2022 zorgen de lidstaten ervoor dat, wanneer er systemen zijn om het publiek bij dreigende of zich ontwikkelende grote noodsituaties en rampen te waarschuwen, publieke waarschuwingen door de aanbieders van mobiele nummergebaseerde interpersoonlijke communicatiediensten worden toegezonden aan de betrokken eindgebruikers.
2. Niettegenstaande lid 1 kunnen de lidstaten bepalen dat publieke waarschuwingen worden toegezonden via andere voor het publiek beschikbare elektronischecommunicatiediensten dan de in lid 1 bedoelde of via andere dan omroepdiensten, of via een mobiele applicatie die gebruikmaakt van een internettoegangsdienst, mits de effectiviteit van het systeem inzake publieke waarschuwingen gelijkwaardig is wat betreft dekking en capaciteit om eindgebruikers te bereiken, ook als die zich slechts tijdelijk in het betrokken gebied bevinden; de lidstaten houden daarbij zoveel mogelijk rekening met de richtsnoeren van Berec. Publieke waarschuwingen moeten door de eindgebruikers op eenvoudige wijze kunnen worden ontvangen.
Berec maakt na raadpleging van de met PSAP belaste instanties en uiterlijk op 21 juni 2020 richtsnoeren bekend over de wijze waarop moet worden beoordeeld of de effectiviteit van de systemen inzake publieke waarschuwingen uit hoofde van dit lid gelijkwaardig is aan de effectiviteit van die uit hoofde van lid 1.”
Uitvoeringsbesluit 2014/276/EU
“Overwegende hetgeen volgt:
(…)
(9) Het bij Beschikking 2008/411/EG vastgestelde rechtskader voor het gebruik van de 3 400-3 800 MHz-frequentieband dient ongewijzigd te blijven en moet derhalve zorgen voor voortdurende bescherming van andere bestaande diensten in de frequentieband. Met name vereisen vaste satellietsystemen (fixed satellite services — FSS) met inbegrip van grondstations voortdurende bescherming door passende coördinatie door nationale autoriteiten, per afzonderlijk geval, tussen deze systemen en draadloze breedbandnetwerken en -diensten.
(…)
Artikel 1
Beschikking 2008/411/EG wordt als volgt gewijzigd: (1) in artikel 2 wordt lid 1 vervangen door: “1. Onverminderd de bescherming en de voortgezette exploitatie van ander bestaand gebruik in deze band wijzen de lidstaten de 3 400-3 800 MHz-frequentieband op niet-exclusieve basis toe aan terrestrische elektronischecommunicatienetwerken en stellen zij deze beschikbaar, in overeenstemming met de in de bijlage vermelde parameters.”;
Deze bescherming voor bestaande satellietdiensten is voorzien in de beschikking 2008/411/EG van de Commissie zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit 2014/276 en vervolgens bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/235.
Telecommunicatiewet
De Telecommunicatiewet luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 3.1
1. Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister wie het mede aangaat, een frequentieplan en wijzigingen daarvan vast.
2. Het frequentieplan bevat in ieder geval:
a. de bestemmingen van te onderscheiden frequentiebanden,
b. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wie het mede aangaat bij regeling van Onze Minister aan te wijzen publieke taken worden uitgevoerd,
c. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van het verzorgen van taken op het gebied van de publieke mediadienst bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, worden verleend zonder toepassing van een van de procedures, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid,
d. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen voor bepaalde bestemmingen frequentieruimte al dan niet tezamen met categorieën van radioapparaten als bedoeld in artikel 3.9, onder b, en al dan niet met een meldingsplicht, zonder vergunning mag worden gebruikt,
e. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen frequentieruimte voor bepaalde bestemmingen niet zonder vergunning mag worden gebruikt, alsmede de aanduiding of vergunningen worden verleend met toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, dan wel na een nader te maken keuze tussen een veiling of vergelijkende toets,
f. de aanwijzing van frequentiebanden waarbinnen in bij besluit van Onze Minister nader aan te wijzen geografische gebieden frequentieruimte uitsluitend mag worden gebruikt voor het ontvangen van signalen, en
g. de aanwijzing van frequentiebanden binnen welke voor bepaalde bestemmingen medegebruik kan worden opgelegd,
met dien verstande dat de aanwijzing, bedoeld in onderdeel e, uitsluitend wordt gedaan voor zover dat nodig is om:
1°. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte;
2°. in die frequentiebanden:
– schadelijke interferentie te vermijden,
– de technische kwaliteit van elektronische communicatienetwerken en -diensten te verzekeren,
– een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen, of
– andere doelstellingen van algemeen belang te vervullen.
3. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen ten behoeve van elektronische communicatienetwerken en -diensten in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de te gebruiken technologie indien dat nodig is om:
a. schadelijke interferentie te vermijden;
b. de volksgezondheid te beschermen tegen elektromagnetische velden;
c. de technische kwaliteit van de dienst te garanderen;
d. te zorgen voor zoveel mogelijk gedeeld gebruik van de radiofrequenties;
e. een doelmatig gebruik van frequentieruimte te waarborgen;
f. een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken;
g. te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte.
4. Bij de bestemming en de aanwijzing van frequentiebanden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en e, kunnen in het frequentieplan proportionele en niet-discriminerende beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de soorten elektronische communicatiediensten die worden aangeboden indien dat nodig is om te voldoen aan een bindende internationale overeenkomst betreffende het gebruik van frequentieruimte of om een doelstelling van algemeen belang te verwezenlijken.
5. Als een doelstelling van algemeen belang als bedoeld in het derde lid, onderdeel f, en het vierde lid, worden in ieder geval aangemerkt:
a. de veiligheid van het menselijk leven;
b. de bevordering van sociale, regionale of territoriale samenhang;
c. het doelmatig gebruik van frequentieruimte;
d. het bevorderen van de culturele en taalkundige diversiteit en het pluralisme van de media.
6. Indien een beperking als bedoeld in het vierde en vijfde lid wordt opgelegd, onderzoekt Onze Minister uiterlijk vijf jaar na het opleggen van de beperking, en vervolgens iedere vijf jaar, of de beperking kan worden opgeheven. Indien een beperking niet meer nodig is voor de verwezenlijking van een van de in het vierde en vijfde lid genoemde doelstellingen, wordt het frequentieplan hierop aangepast.
7. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.
Artikel 7.7
1. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om uitgaande gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten stellen het gebruik van alarmnummers kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van hun dienst.
2. Onder een alarmnummer als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan een nummer dat in een nummerplan als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, bestemd is als alarmnummer.
3. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken die worden gebruikt om uitgaande gesprekken naar een nummer in het nummerplan aan te bieden, openbare betaaltelefoons en openbare telefoondiensten treffen de voorzieningen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen.
4. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, indien het technisch niet uitvoerbaar dan wel economisch niet haalbaar is de in dat lid bedoelde voorzieningen te treffen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Onze Minister kan voorschriften verbinden aan een ontheffing.
Artikel 11.10
1. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst die nummeridentificatie aanbiedt, is verplicht aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, indien er elektronische communicatie met een alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig:
a. het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, ook indien bij dat netwerkaansluitpunt gebruik wordt gemaakt van een in artikel 11.9, tweede lid, onder a, bedoelde blokkeringsmogelijkheid;
b. de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de abonnee, dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon, die onder het desbetreffende nummer is aangesloten, te verstrekken.
2. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk en de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst, die locatiegegevens kan verwerken omtrent abonnees of gebruikers, is verplicht aan de aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, bedoeld in het eerste lid, indien er communicatie over een dergelijk alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig de daarop betrekking hebbende locatiegegevens te verstrekken, ook indien de abonnee of gebruiker, voor zover het betreft de locatiegegevens als bedoeld in artikel 11.5a, op de voet van het vijfde lid van dat artikel, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om tijdelijk de verwerking van de hem betreffende locatiegegevens te beletten.
3. De verstrekte nummers, alsmede de in het eerste lid, onder b, en de in het tweede lid, bedoelde gegevens worden door de beheerders, bedoeld in het eerste lid, vastgelegd met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerders zijn verwerkingsverantwoordelijke voor deze vastlegging.
4. Verstrekking van nummers en gegevens door de beheerder vindt slechts plaats met het oog op de hulpverlening in noodsituaties of de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten. De beheerder is verwerkingsverantwoordelijke voor deze verstrekkingen.
5. Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de hulpverlening in noodsituaties vindt slechts plaats aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen publieke diensten belast met hulpverleningstaken.
6. Verstrekking van nummers en gegevens met het oog op de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten vindt slechts plaats aan degene die op grond van artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering is belast met de opsporing van strafbare feiten.
7. De termijn gedurende welke de nummers en gegevens door de beheerder worden bewaard bedraagt ten hoogste:
a. twee maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van een verzoek om hulpverlening in een noodsituatie;
b. zes maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten;
c. 24 uur in alle overige gevallen.
8. De op grond van het eerste lid aangewezen beheerder vergoedt de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de in het eerste lid, onder a en b, en de in het tweede lid bedoelde gegevens.
9. De bekendmaking van het besluit tot aanwijzing van de beheerders, bedoeld in het eerste lid, en de publieke diensten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
10. De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor publieke diensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste twee maanden te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.
11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van de te verstrekken gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid.”