ECLI:NL:RBROT:2021:6103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
C/10/619733 / KG ZA 21-450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van executoriaal beslag in kort geding met betrekking tot dwangsommen uit arbitraal vonnis

In deze zaak vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.O. Berlage, de opheffing van executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd onder TenneT, ten laste van eiseres, naar aanleiding van dwangsommen die zouden zijn verbeurd wegens het niet voldoen aan een arbitraal vonnis. De procedure begon met een dagvaarding op 7 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 juni 2021. De feiten van de zaak zijn als volgt: TenneT TSO B.V. ontwikkelt een offshore windmolenpark in de Noordzee, het Beta Project, en heeft eiseres als aannemer aangesteld. Eiseres schakelde gedaagde in als onderaannemer voor de installatie van een jacket van een HVAC-platform. Gedaagde heeft een spoedarbitrage aangespannen tegen eiseres, wat leidde tot een arbitraal vonnis op 30 april 2021, waarin eiseres werd veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van USD 3.900.000. Eiseres stelde dat zij geen dwangsommen had verbeurd, omdat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat op 7 mei 2021 al had aangegeven het Gewijzigde Werkplan te zullen goedkeuren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eiseres op dat moment nog niet aan haar verplichtingen had voldaan, aangezien de goedkeuring pas op 12 mei 2021 was verleend. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiseres niet tijdig zekerheid had gesteld en dat de dwangsommen terecht waren verbeurd. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619733 / KG ZA 21-450
Vonnis in kort geding van 28 juni 2021
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
procesadvocaat mr. J.O. Berlage te Amsterdam,
behandelend advocaten mr. L. Böhmer en mr. B. Jakic te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procesadvocaat mr. B. van Zelst te Amsterdam,
behandelend advocaten mr. B. van Zelst en mr. B.A. Keizers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 juni 2021, met producties 1-18;
  • de akte vermeerdering van eis;
  • de akte overleggen producties van [gedaagde] , met producties 1-9;
  • de mondelinge behandeling van 14 juni 2021;
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Door TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) wordt een offshore windmolenpark in de Noordzee ontwikkeld in het kader van het zogenaamde ‘Beta Project’. Het Beta Project maakt onderdeel uit van het project dat ‘Hollandse Kust (Zuid), Wind Farm Zone’ wordt genoemd. Onderdelen van het Beta Project zijn het transport en de installatie van een zogenaamd HVAC-platform. Met behulp van het HVAC-platform wordt door windmolens opgewekte stroom getransformeerd in de juiste spanning. Dit platform bestaat uit een stalen boven- en onderbouw. De onderbouw bestaat (onder meer) uit een constructie van metalen pijpen, een zogenaamde ‘jacket’.
2.2.
TenneT heeft het Beta Project aan [eiseres] , haar aannemer, gegund. [eiseres] heeft op haar beurt [gedaagde] als onderaannemer ingeschakeld, o.a. voor de installatie van de jacket van het HVAC-platform. De opdracht van [eiseres] tot de installatie van de jacket bestaat grofweg uit de volgende drie stappen:
  • i) Het transportschip (
  • ii) Na aankomst daar wordt de jacket overgezet van de HTV van [gedaagde] naar het kraanschip van [gedaagde] .
  • iii) Het kraanschip van [gedaagde] installeert de jacket.
2.3.
[gedaagde] heeft een spoedarbitrage aanhangig gemaakt tegen [eiseres] voor arbiter [persoon A] in Rotterdam over de nakoming van contractuele verplichtingen inzake het Beta Project. Deze spoedarbitrage heeft geleid tot een NAI-arbitraal vonnis van 30 april 2021 (hierna: het arbitrale vonnis).
2.4.
In het arbitrale vonnis heeft de arbiter – aangehaald voor zover relevant – het volgende beslist:
The Arbitral Tribunal, deciding in accordance with the rules of law, decides as follows:
(i) orders [eiseres] to post satisfactory security in the amount of USD 3,900,000, within
seven (7) days after the date of this arbitral award, subject to an incremental penalty of
USD 65,000 per day [eiseres] fails to post the said security, with a maximum of USD
1,000,000, with the understanding that the security posted by [eiseres] shall lapse as
soon as the Minister of Infrastructure and Water Management approves - prior to the
start of the installation window of the Beta Jacket as agreed by the Parties in VOR-009
- the installation method as described in the Supplement submitted to it by TenneT on
l6 April 2021, as adjusted and/or changed after submission;
[…]
(vii) dismisses any additional or different claims.
2.5.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 6 mei 2021 met zaak-/rekestnummer C/10/618006 / KG RK 21-447 is verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis.
2.6.
Bij exploot van 6 mei 2021 zijn het arbitrale vonnis en de grosse van de beschikking van 6 mei 2021 aan [eiseres] betekend.
2.7.
Op 17 mei 2021 is op verzoek van [gedaagde] een exploot uitgebracht aan [eiseres] . Dit exploot luidt als volgt:

AANGEZEGD
dat bij exploot d.d. 6 mei 2021 aan gerequireerde betekend is:
een arbitraal vonnis d.d. 30 april 2021, gewezen door [persoon A] als Sole arbitrator, in de arbitrale kort geding procedure onder het regime van het Netherlands Arbitrage Instituut;
de grosse van een beschikking d.d. 6 mei 2021, gegeven door de Rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, in de zaak van requirant(e) als verzoekende partij en gerequireerde als verwerende partij, waarbij toestemming is verleend om tot ten uitvoerlegging van voornoemd arbitraal vonnis over te gaan;
dat gerequireerde zich volgens requirant in de periode tussen 8 mei tot en met 11 mei 2021 niet aan de veroordeling heeft gehouden, althans er hebben overtredingen plaatsgevonden doordat gerequireerde niet tijdig zekerheid heeft gesteld zoals omschreven in voornoemd arbitraal vonnis, aldus heeft gerequireerde 4 dwangsom(men) van USD 65.000,- verbeurd, zodat ik uit kracht van de ten deze genoemde executoriale titel, aan gerequireerde voornoemd:
BEVEL GEDAAN
Om binnen
TWEE DAGEN NA VANDAAGde navolgende bedragen te voldoen:
verbeurde dwangsommen USD 260.000,00
Proceskosten arbitraal vonnis VIII (v) € 21.227,64
Proceskosten beschikking € 695,00
Kosten betekening € 99,92
Kosten huidig exploot € 82,13
zulks onverminderd de eerder en nog verder te vervallen dwangsommen en onverminderd de gemaakte en nog te vallen kosten en uitschotten van executie;
MET AANZEGGING
dat bij niet tijdige voldoening aan dit bevel binnen de gestelde termijn, genoemde executoriale titel verder zal worden tenuitvoer gelegd door alle middelen rechtens, meer speciaal door inbeslagneming en openbare verkoop van de roerende zaak en/of onroerende zaken van gerequireerde en verder door alle andere middelen van executie.
Geschiedende deze aanzegging tevens ter stuiting van de eventuele verjaring van de verbeurde dwangsommen”.
2.8.
Op 27 mei 2021 is op verzoek van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd onder TenneT ten laste van [eiseres] uit kracht van het arbitrale vonnis.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eisvermeerdering dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
het door [gedaagde] op 27 mei 2021 gelegde executoriale beslag onder TenneT opheft;
[gedaagde] veroordeelt tot het binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis verrichten van alle handelingen die benodigd zijn ter opheffing van het onder TenneT gelegde executoriale beslag, op straffe van een dwangsom van € 75.000, met een maximum van € 2.000.000, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] geheel of gedeeltelijk daarmee in gebreke blijft;
[gedaagde] veroordeelt om de executie van de dwangsommen naar aanleiding van het arbitraal vonnis met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, totdat in de vernietigingsprocedure en in de NAI-arbitrage eindvonnis is gewezen, zulks op straffe van een direct opeisbare dwangsom van USD 500.000,-- dat [gedaagde] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, inclusief de nakosten van € 131,00 zonder betekening van het vonnis en in geval van betekening van het vonnis van € 199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf acht dagen na de datum van het in dezen te wijzen vonnis tot de dag van de algehele betaling.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen, althans [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaart; althans de vorderingen van [eiseres] afwijst, met
veroordeling van [eiseres] in de volledige proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

Eisvermeerdering

4.1.
[gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Aangezien deze eiswijziging naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen strijdigheid oplevert met de eisen van een goede procesorde, zal op deze vermeerderde eis recht worden gedaan.
Vorderingen 1, 2 en 3
4.2.
Vorderingen 1, 2 en 3 strekken alle tot opheffing van het executoriale beslag in de zin van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Vordering 3 (vordering tot (voorlopige) staking van de executie van de dwangsommen) wordt immers niet bestreken door artikel 611d Rv, omdat [eiseres] met deze vordering niet beoogt de dwangsom op te heffen, de looptijd ervan op te schorten of de dwangsom te verminderen maar slechts de executie van verbeurde dwangsommen te voorkomen, aan welke executie door [gedaagde] tot op heden vorm is gegeven door middel van het leggen van het executoriale beslag. Aan de orde in dit kort geding is dus niet de vraag of [gedaagde] in de onmogelijkheid verkeerde om aan de hoofdveroordeling in het arbitrale vonnis te voldoen.
Relatieve bevoegdheid ten aanzien van vorderingen 1, 2 en 3
4.3.
[gedaagde] heeft de relatieve bevoegdheid van (de voorzieningenrechter van) deze rechtbank, de rechtbank Rotterdam, om kennis te nemen van vorderingen 1, 2 en 3 betwist.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt partijen in hun standpunt dat deze relatieve bevoegdheid is geregeld in artikel 438 Rv. Voor dit kort geding is van dat artikel het bepaalde in het eerste lid en in de eerste volzin van het tweede lid van belang:
Artikel 438 Rv
Geschillen die in verband met een executie rijzen, worden gebracht voor de rechtbank die nar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden.
Tot het verkrijgen van een voorzieningen bij voorraad kan het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank. […]
4.5.
[gedaagde] , de gedaagde in dit geding, heeft geen woonplaats binnen het gerechtsgebied van deze rechtbank. De voorzieningenrechter van deze rechtbank kan dus geen bevoegdheid ontlenen aan de hoofdregel van artikel 99 Rv van de gewone regels van relatieve bevoegdheid. Verder is niet in geschil dat (de voorzieningenrechter van) deze rechtbank ook geen relatieve bevoegdheid kan ontlenen aan andere gewone regels van relatieve bevoegdheid. Ook is niet in geschil dat binnen het rechtsgebied van deze rechtbank noch de inbeslagneming plaatsvindt noch zich een of meer betrokken zaken bevinden als bedoeld in het eerste lid van artikel 438 Rv.
4.6.
Partijen houdt echter wél verdeeld de vraag of de executie zal geschieden binnen het rechtsgebied van deze rechtbank als bedoeld in het eerste lid van artikel 438 Rv.
4.7.
Wanneer (de voorzieningenrechter van) deze rechtbank zich relatief onbevoegd verklaart, zou dat betekenen dat de onderhavige zaak moet worden doorverwezen naar (de voorzieningenrechter van) een andere rechtbank in Nederland en een inhoudelijke behandeling van deze zaak (in het vonnis) dus nog enige tijd op zich laat wachten, met alle eventuele gevolgen vandien. Verder is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] in enig verdedigingsbelang is geschaad, wanneer deze voorzieningenrechter zich niet onbevoegd verklaart en de zaak aan zich houdt. Tegen die achtergrond ziet de voorzieningenrechter in het geheel van de stellingen die [eiseres] ten grondslag heeft gelegd aan haar vorderingen in dit kort geding en van de inhoudelijke verweren die [gedaagde] tegen die vorderingen heeft gevoerd dan ook aanleiding bovengenoemde bevoegdheidsbepaling in artikel 438 lid 1 Rv dat de executie zal geschieden binnen het rechtsgebied van de aangezochte rechtbank op de volgende ruime wijze te interpreteren, die er in dit kort geding toe leidt dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd is op grond van artikel 438 Rv. Deze ruime wijze van interpretatie houdt in dat executie in de zin van artikel 438 (lid 1) Rv geacht wordt reeds aan te vangen met het verkrijgen van het verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis tot zekerheid voor executie waarvan het executoriaal beslag is gelegd. In deze zaak is dit verlof tot tenuitvoerlegging verleend door (de voorzieningenrechter van) deze rechtbank in de vorm van het hierboven in 2.5 op 6 mei 2021 genoemde verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis. De executie in de zin van artikel 438 lid 1 Rv geschiedt derhalve (onder meer) binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, zodat de voorzieningenrechter van deze rechtbank op grond van artikel 438 lid 2 juncto lid 1 Rv bevoegd is kennis te nemen van vorderingen 1, 2 en 3.
Inhoudelijke punten van het onderhavige geschil
4.8.
[eiseres] voert de volgende vier argumenten aan voor de opheffing van het executoriaal beslag en de schorsing van de executie van de dwangsommen, welke argumenten de voorzieningenrechter in de hierna vermelde volgorde zal beoordelen:
er zijn geen dwangsommen verbeurd, omdat op 7 mei 2021 al duidelijk was dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat het Gewijzigde Werkplan zou gaan goedkeuren;
[eiseres] heeft tijdig zekerheid aangeboden;
het arbitrale vonnis bevat een kennelijke juridische misslag;
[gedaagde] heeft misbruik van executiebevoegdheid gemaakt althans heeft geen rechtens te respecteren belang bij de executie.
Dwangsommen verbeurd?
4.9.
Op 16 april 2021 heeft TenneT een gewijzigd werkplan (hierna: het Gewijzigde Werkplan) ter goedkeuring ingediend bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (hierna: het Ministerie). Kort samengevat gold dat [gedaagde] pas mocht starten met haar installatiewerkzaamheden van de jacket indien het Ministerie het Gewijzigd Werkplan had goedgekeurd. Het is deze ministeriële goedkeuring waarop het hierboven in 2.4 aangehaalde dictum onder (i) van het arbitrale vonnis betrekking heeft.
4.10.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd omdat op 7 mei 2021 al duidelijk was dat het Ministerie het Gewijzigd Werkplan zou gaan goedkeuren. [gedaagde] betwist dit.
4.11.
Bij e-mail van 6 mei 2021 om 13:28 uur heeft [persoon B] (hierna: [persoon B] ), Adviseur Vergunningen Net op Zee – Hollandse Kust (zuid) Large Projects Offshore van TenneT het volgende verzoek gedaan aan [persoon C] (hierna: [persoon C] ), senior adviseur handhaving van het Ministerie, om mede te delen hoe ver het goedkeuringstraject al was gevorderd:
“Beste [persoon C] ,
Op 19 april heeft TenneT op grond van voorschrift 5.7 van de watervergunning voor het aanleggen,
gebruiken en verwijderen van het net op zee Hollandse Kust (zuid) van TenneT TSO B.V. de Memo
wijziging werkplan aanleg en onderhoud Platforms en wijziging Werkplan Scheepvaart ter
goedkeuring ingediend.
[eiseres] en Heerema verzoeken dringend aan TenneT om uiterlijk 7 mei 2021 een schriftelijke
bevestiging van Rijkswaterstaat te verkrijgen dat er goedkeuring zal worden verleend aan de
wijziging van het Werkplan aanleg en onderhoud Platforms en van de wijziging Werkplan
Scheepvaart.
Graag ontvang ik zo spoedig mogelijk per email een bevestiging dat vooruitlopend op de formele
goedkeuringsbrief van de wijziging van de werkplannen dat er goedkeuring zal worden verleend.
Alvast hartelijk dank,
[persoon B]”.
In antwoord op deze mail heeft [persoon C] op 6 mei 2021 om 14:07 uur [persoon B] als volgt bericht:
“Beste [persoon B] ,
De wijzigingen van de werkplannen doorlopen momenteel de toetsingsprocedure. De stand van
zaken is dat het besluit tot goedkeuring van de wijzigingen reeds is opgesteld en momenteel ter
toetsing ligt bij onze juridische afdeling.
Het besluit heeft geen aanvullende voorschriften op de ingediende wijzigingen. Vooruitlopend op de
formele ondertekening geeft Rijkswaterstaat echter geen goedkeuring anders dan in de vorm van
dit besluit. Maar zoals je hiervoor kunt lezen, is Rijkswaterstaat wel voornemens de wijzigingen
goed te keuren.
Met vriendelijke groet,
[persoon C]”.
Uiterlijk op 7 mei 2021 is (de advocaat van) [gedaagde] op de hoogte gebracht door (de advocaat van) [eiseres] van het in laatstgenoemde e-mail verwoorde voornemen van het Ministerie om het Gewijzigd Werkplan goed te keuren.
4.12.
Het Gewijzigd Werkplan was dus op 6 mei 2021 nog niet goedgekeurd door het Ministerie, zij het dat toen niets wezenlijks meer in de weg leek te staan aan deze goedkeuring.
4.13.
Uiteindelijk is het Gewijzigd Werkplan pas op 12 mei 2021 door het Ministerie goedgekeurd.
4.14.
Niet in geschil is dat op grond van de hierboven in 2.4 genoemde beslissing onder (i) van het arbitrale vonnis als uitgangspunt gold dat [eiseres] binnen zeven dagen na het arbitrale vonnis, derhalve uiterlijk op 7 mei 2021, de in die beslissing genoemde zekerheid diende te stellen. Op dat uitgangspunt gold echter een uitzondering, die partijen ontlenen aan de volgende woorden van deze beslissing:
with the understanding that the security posted by [eiseres] shall lapse as
soon as the Minister of Infrastructure and Water Management approves - prior to the
start of the installation window of the Beta Jacket as agreed by the Parties in VOR-009
- the installation method as described in the Supplement submitted to it by TenneT on
l6 April 2021, as adjusted and/or changed after submission
[eiseres] zou namelijk, aldus partijen, op 7 mei 2021 toch niet gehouden zijn tot het stellen van zekerheid, indien op die datum reeds voldaan was aan – zakelijk weergegeven – hetgeen in deze beslissing is bepaald over de goedkeuring van het Gewijzigd Werkplan door het Ministerie. Waar het hier aan de orde zijnde geschilpunt dus op neerkomt, is of het hierboven omschreven vaste voornemen van het Ministerie om het Gewijzigde Werkplan goed te keuren, welk voornemen kennelijk al op 6 mei 2021 bestond bij het Ministerie, [eiseres] onthief van haar verplichting tot het stellen van zekerheid op uiterlijk 7 mei 2021.
4.15.
Het mag dan wellicht zo zijn dat er op 6 mei 2021 geen wezenlijke belemmeringen meer bestonden voor het Ministerie om het Gewijzigd Werkplan goed te keuren, dat neemt niet weg dat het woord “
approves” in de beslissing duidt op een tot stand gekomen goedkeuring van het Ministerie van het Gewijzigd Werkplan en dat die goedkeuring op 7 mei 2021 nog niet tot stand was gekomen maar pas op 12 mei 2021.
4.16.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter was [eiseres] dan ook op 7 mei 2021 gehouden tot het stellen van voldoende zekerheid (
to post satisfactory security).
Heeft [eiseres] tijdig zekerheid aangeboden?
4.17.
Partijen betwisten of [eiseres] tijdig, namelijk uiterlijk op 7 mei 2021 (zie hierboven in r.o. 4.14), zekerheid heeft aangeboden (gesteld).
4.18.
In de hierboven in 2.4 genoemde beslissing onder (i) van het arbitrale vonnis is [eiseres] veroordeeld tot het stellen van voldoende zekerheid (
to post satisfactory security). In rechtsoverweging 117 van het arbitrale vonnis is deze beslissing als volgt onderbouwd:
The Arbitral Tribunal deems reasonable that [eiseres] will furnish security in the form of a bank guarantee or similar adequate guarantee provided by [eiseres] itself for an amount ofUSD 3,900,000.
4.19.
Dat [eiseres] op enig moment vanaf 7 mei 2021 een zekere vorm van zekerheid heeft aangeboden is niet in geschil. Wél is in geschil of deze aangeboden zekerheid voldeed aan de eisen die daaraan gesteld zijn in het arbitrale vonnis.
4.20.
Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft [eiseres] aan [gedaagde] zekerheid overeenkomstig het arbitrale vonnis aangeboden via een
escrow account:
“Please see attached a copy of the security provided by [eiseres] . We have not yet received the original copy of this security by way of bank cheque from the courier. This bank cheque was to be issued pending the finalization of an escrow account.
This agreement has however now been finalized, please see attached. [eiseres] will sign the escrow account and deposit the amounts set out therein in the third party account as soon as possible.”
De reden voor dit aanbod was volgens [eiseres] dat het voor het hoofdkantoor van [eiseres] in Dubai praktisch onmogelijk was om op korte termijn midden in de Ramadan een bankgarantie volgens het NVB model te stellen.
Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft [eiseres] vervolgens de door haarzelf getekende
escrow accountaan [gedaagde] gestuurd en [gedaagde] verzocht een exemplaar hiervan te tekenen en te retourneren aan [eiseres] .
Bij e-mail van 10 mei 2021 heeft [gedaagde] [eiseres] vervolgens bericht dat zij deze zekerheid niet aanvaardde.
Op 11 mei 2021 is een bedrag van US$ 3.900.000,-- gestort op de
escrow account.
4.21.
Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres] hiermee niet heeft voldaan aan haar verplichting tot het stellen van voldoende zekerheid (
to post satisfactory security) als bedoeld in de beslissing van het arbitrale vonnis. Van een bankgarantie (zie r.o.. 4.18 hierboven) is hier, uiteraard, geen sprake, zoals van de zijde van [eiseres] zélf ook volmondig is erkend. Hier komt bij dat hier evenmin is voldaan aan het in rechtsoverweging 117 van het arbitrale vonnis genoemde alternatieve vereiste van een
similar adequate guarantee provided by [eiseres] itself for an amount of USD 3,900,000(zie r.o. 4.18 hierboven). Zo is niet alleen de goedkeuring, dat wil zeggen: de schriftelijke goedkeuring, van [gedaagde] maar ook de goedkeuring, dat wil zeggen: de schriftelijke goedkeuring, van [eiseres] vereist voor uitbetaling van de gelden in
escrow. Zie artikel 2.5 van de concept
escrow agreementvan 10 mei 2021:
“Only with [gedaagde] 's and [eiseres] 's prior written consent is the Escrow Agent entitled to transfer
monies in the Escrow Account to a deposit account or to make any other arrangement as a
result of which the monies cannot be withdrawn immediately.”
Zoals [gedaagde] terecht aanvoert, maakt dit de zekerheid voor [gedaagde] ‘illusoir’.
Verder, bijvoorbeeld, bevat de
escrow agreement, zoals [gedaagde] terecht aanvoert, in artikel 4.1 onder (b) voorwaarden voor uitbetaling die veel te specifiek zijn en niet in lijn met het arbitrale vonnis:
“The Escrow Agent will instruct the Escrow Bank to make payments out of the Escrow Account
regarding the Escrow Amount only:
( a) […]
( b) to [gedaagde] after providing the original copy of the arbitral award in the Main Proceeding
to the Escrow Agent – that has the authority of 'res judicata' (the ruling is final and is
not open to appeal) – evidencing that (i) the Minister did not approve the Supplement
or a revised version thereof before the window for installation of the Beta Jacket, (ii)
the Jacket transport could therefore not sail as scheduled, which (iii) resulted in cancellation
of the HTV and (iv) the transport costs thereof are for the risk and account of
[eiseres] , to the amount that is ordered in the arbitral award in the Main Proceeding with
respect to the Claim”.
4.22.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres] dan ook niet voldaan aan haar verplichting op grond van het arbitrale vonnis tot het stellen van voldoende zekerheid. [eiseres] heeft daarom gedurende de vierdaagse periode van 8-11 mei 2021 dwangsommen verbeurd, derhalve tot een bedrag van in totaal US$ 260.000,-- (= 4 x US$ 65.000,--).
Kennelijke juridische en/of feitelijke misslag in het arbitrale vonnis?
4.23.
Volgens [eiseres] bevat het arbitrale vonnis een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag om de volgende redenen. De te stellen zekerheid waartoe [eiseres] in het arbitrale vonnis is veroordeeld, namelijk het stellen van zekerheid voor door [gedaagde] te maken vervoerskosten (
transport costs), is volgens [eiseres] niet de soort zekerheid die [gedaagde] in de spoedarbitrage had gevorderd, zodat de arbiter is getreden buiten de grenzen van het geschil. Bovendien heeft de arbiter volgens [eiseres] ook ten onrechte veroordeeld tot het stellen van zekerheid omdat [eiseres] , zoals ook overwogen is in het arbitraal vonnis (
Approval of the Supplement by the Minister is not in [eiseres] ’s power), niet verantwoordelijk is voor een onjuiste installatiemethode en ook niet voor de kosten voor een noodzakelijke wijziging van de installatiemethode. Waarom [eiseres] desondanks is veroordeeld tot het stellen van zekerheid heeft, aldus [eiseres] , de arbiter onvoldoende gemotiveerd.
4.24.
In de spoedarbitrage heeft [gedaagde] onder meer de volgende vorderingen ingesteld, zo is vermeld in het arbitrale vonnis en niet betwist door [eiseres] of [gedaagde] :
C. To ORDER [eiseres] , insofar as [eiseres] maintains that [gedaagde] is obliged to dock
the HT'V[Heavy Transport vessel]
at its facilities in the UAE on I May 2021, to post
satisfactory security in the amount of USD 3.9 million, being the amount equivalent to
60 days day rate for the HTV at USD 65,000 per day ultimately on 30 April 202l,
subject to an incremental penalty of USD 65,000 per day [eiseres] fails to post the
said security
[…]
E. TO GRANT [gedaagde] such further relief as the Arbitral Tribunal deems fit and
proper.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de arbiter, gelet al op het ruime petitum sub E, niet buiten zijn opdracht getreden. In zoverre is er dus geen sprake van een kennelijke juridische misslag in het arbitrale vonnis.
4.25.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is evenmin sprake van een kennelijke juridische en/of feitelijke misslag in het arbitraal vonnis omdat ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd waarom [eiseres] gehouden was tot het stellen van zekerheid voor de transportkosten. In (rechtsoverwegingen 114-117 van) het arbitraal vonnis wordt duidelijk gemotiveerd op welke gronden de arbiter concludeert dat het aan [eiseres] is om zekerheid te stellen. Het moge zo zijn dat een andere beslissing denkbaar zou zijn geweest, maar dat maakt nog niet dat sprake is van een misslag.
4.26.
Daarnaast geldt nog het volgende.
4.27.
[eiseres] kan – anders dan haar beroep op een misslag - in dit executiegeschil (verder) geen inhoudelijke bezwaren aanvoeren tegen het arbitrale vonnis. Het executiegeschil is geen procedure die strekt tot vernietiging of herroeping van het arbitrale (eind)vonnis in de zin van artikel 1064 Rv. Een dergelijke procedure is overigens niet aanhangig.
Heeft [gedaagde] misbruik van executiebevoegdheid gemaakt?
4.28.
Vanwege de argumenten van [eiseres] die hierboven al zijn beoordeeld en niet zijn gehonoreerd kan bij de beoordeling van het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van executiebevoegdheid volstaan worden met de beoordeling van het argument van [eiseres] dat op het moment dat [eiseres] in de spoedarbitrage werd veroordeeld tot het stellen van zekerheid voor een bedrag van US$ 3.900.000,-- [gedaagde] al zekerheid had verworven voor meer dan € 80.000.000,-- door middel van een ‘raak’ conservatoir beslag onder TenneT.
4.29.
Ook dit argument van [eiseres] faalt. Genoemd conservatoir beslag dat [gedaagde] heeft gelegd onder TenneT is door [gedaagde] gelegd tot zekerheid van haar vorderingen in het kader van het zogenaamde ‘Alpha Project’, een geheel ander project dan het Beta Project. Het mag dan bovendien wel zo zijn dat de door dit conservatoir beslag getroffen vermogensbestanddelen een waarde vertegenwoordigen van meer dan € 80.000.00,--, dat neemt niet weg dat genoemde vorderingen van [gedaagde] tot zekerheid waarvan zij dit conservatoir beslag heeft gelegd niet (veel) meer dan € 11.000.000,-- bedragen. Slechts ter hoogte van laatstgenoemd bedrag beschikt [gedaagde] dan ook over zekerheid voor deze vorderingen, die echter, als gezegd, op een ander project dan het Beta Project betrekking hebben en dus vorderingen zijn die losstaan van de vorderingen van [gedaagde] in het kader van het Beta Project.
4.30.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] dan ook geen misbruik gemaakt van executiebevoegdheid.
Tot slot
4.31.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.32.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] in de proceskosten worden veroordeeld. De door [gedaagde] gevorderde veroordeling van [eiseres] in de integrale kosten van dit kort geding zal worden afgewezen. Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is slechts aan de orde in ‘buitengewone omstandigheden’, die zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voordoen. Bij buitengewone omstandigheden dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen, terwijl daarvan in dit kort geding geen sprake is. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 667,00
salaris advocaat € 1.016,00
totaal € 1.683,00.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Petronac in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 1.683,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021.901/676