ECLI:NL:RBROT:2021:6098

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
10/680422-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een complexe zaak van witwassen met offshore constructies en contante stortingen

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van circa € 7 miljoen, heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken omdat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs kon leveren dat het vermogen uit enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 Sv, en dat de verdachte zich adequaat had kunnen verdedigen. De zaak was complex, met meerdere betrokkenen en een wirwar van rechtspersonen, waaronder offshore constructies en contante geldstortingen. Het onderzoek, genaamd Amaril, had zich uitgestrekt over meerdere jaren en landen, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een gronddelict. De rechtbank benadrukte dat een concreet gronddelict niet vereist is voor een veroordeling, maar dat een legale herkomst van het vermogen niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen, en dat de aangetroffen voorwerpen en gelden niet bewezen konden worden als afkomstig uit enig misdrijf. De rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen banktegoeden aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680422-13
Datum uitspraak: 29 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. van ‘t Land, advocaat te Breda.
Ter bevordering van de leesbaarheid van het vonnis is hieronder een lijst van gebruikte afkortingen opgenomen.
Sr Wetboek van Strafrecht
Sv Wetboek van Strafvordering
B.V. Besloten Vennootschap
GmbH Gesellschaft mit beschränkter Haftung
Ltd Limited
LLC Limited Liability Company
POA Power Of Attorney
UBO Ultimate Beneficial Owner

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 oktober 2019, 29 oktober 2020,
3 november 2020, 15, 22, 26 en 28 april 2021 en 29 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Inleiding

In 2011 werd een opsporingsonderzoek, genaamd Paine, gestart. Dit onderzoek had onder meer betrekking op grootschalige handel in softdrugs, onder andere gepleegd in een chalet op recreatiepark [naam recreatiepark] te [plaats 1] . Een overgroot deel van de kavels op dit recreatiepark bleek eigendom te zijn van [naam holding] (hierna: “de Holding”). De Holding bleek daarnaast ook eigenaar te zijn van andere recreatieterreinen/objecten. De oprichter van de Holding was [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] , of [naam medeverdachte 1] ). Het vermoeden is gerezen dat het door de Holding geïnvesteerde geld van criminele afkomst was, waarna op 15 februari 2013 een witwasonderzoek genaamd Amaril is gestart, dat heeft geleid tot onder andere de onderhavige strafzaak.
Behalve [naam medeverdachte 1] en de Holding zijn de volgende verdachten in beeld gekomen:
- [naam verdachte] (hierna: [naam verdachte] , of [naam verdachte] ), zoon van [naam medeverdachte 1] en voormalig eigenaar van coffeeshop [naam coffeeshop] .
- [naam medeverdachte 2] , mede-aandeelhouder van de Holding (hierna: [naam medeverdachte 2] ).
- [naam medeverdachte 3] , gedurende een periode de boekhouder van de Holding (hierna: [naam medeverdachte 3] ).
Daarnaast zijn de volgende rechtspersonen als verdachten van witwassen aangemerkt:
[naam medeverdachte rechtspersoon 1] (hierna: “ [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ”), [naam medeverdachte rechtspersoon 2] (hierna:“ [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ”), [naam medeverdachte rechtspersoon 3] (hierna: “ [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ”), [naam medeverdachte rechtspersoon 4] (hierna: “ [naam medeverdachte rechtspersoon 4] ”), [naam medeverdachte rechtspersoon 5] (hierna: “ [naam medeverdachte rechtspersoon 5] ”), [naam medeverdachte rechtspersoon 6] (hierna: “ [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ”) en [naam medeverdachte rechtspersoon 7] (hierna: “ [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ”).
[naam medeverdachte 1] is op 14 mei 2015 overleden.

4..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. S. Sondermeijer en M.L.B. Wille (hierna gezamenlijk: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de op de ABN- en ING-bankrekeningen van [naam verdachte]
aangetroffen tegoeden.
Daarnaast is afzonderlijk een vordering ingesteld ter ontneming van wederrechtelijk
verkregen voordeel.

5..Geldigheid dagvaarding

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding vanwege onvolledigheden, onduidelijkheden en innerlijke tegenstrijdigheden (geheel of partieel) nietig moet worden verklaard.
5.2.
Beoordeling
De tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv. Het tenlastegelegde
is
gelezen tegen de achtergrond van de inhoud van het dossier
voldoende feitelijk en moet voor de verdachte voldoende duidelijk en begrijpelijk zijn geweest. Uit de tenlastelegging volgt welke strafrechtelijke verwijten worden gemaakt. Aan eventuele tekstuele of andere onvolkomenheden zouden mogelijk bij de vraag of sprake is van te bewijzen en te kwalificeren feiten consequenties kunnen worden verbonden, maar deze doen in dit geval geen wezenlijke afbreuk aan de begrijpelijkheid van de verdenkingen. De verdachte heeft zich op basis van de tenlastelegging dus adequaat kunnen verdedigen.
5.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De dagvaarding is geldig.

6..Ontvankelijkheid officier van justitie (rechtsmacht)

Gelet op de omstandigheden dat voor het ten laste gelegde (medeplegen van) witwassen meerdere landen als pleegplaats zijn opgenomen in de tenlastelegging en dat meerdere medeverdachten niet de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de rechtbank zich ambtshalve de vraag gesteld of Nederland rechtsmacht heeft ten aanzien van deze verdenking. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu Nederland een van de pleegplaatsen is en een aantal van de belangrijkste (tenlastegelegde) feitelijke handelingen zich in Nederland heeft afgespeeld. In dit verband wordt gewezen op onder meer de aankoop van de Nederlandse vakantieparken en de financiering hiervan via Nederlandse vennootschappen die (direct of indirect) werden bestuurd door [naam medeverdachte 1] en waarvan hij direct of indirect eigenaar / belanghebbende / aandeelhouder was.
Consequentie hiervan is dat Nederland ook rechtsmacht heeft ten aanzien van gedragingen die onderdeel uitmaken van de tenlastegelegde feiten maar in het buitenland hebben plaatsgevonden.
Nu medeplegen als deelnemingsvorm is ten laste gelegd, schept het voorgaande ook rechtsmacht ten aanzien van de medepleger(s).
De conclusie is dat de rechtbank rechtsmacht heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit en dat de officier van justitie in zoverre ontvankelijk is.

7..Vrijspraak witwassen

7.1.
Standpunt officier van justitie
Uit het langdurige onderzoek Amaril is gebleken dat (wijlen) [naam medeverdachte 1] en zijn zoon [naam verdachte] zich op grote schaal bezig hebben gehouden met het witwassen van uit misdrijf afkomstige gelden. Bij een onderzoek naar de aankoop en financiering van (percelen op) recreatieparken en onroerend goed door [naam holding] stuitte de politie op een wirwar van rechtspersonen, zoals B.V.’s, GmbH’s en Limiteds, waar steeds [naam medeverdachte 1] als de UBO kon worden geïdentificeerd. In het onderzoek werd vastgesteld dat een reeks zogenoemde witwasindicatoren op de gedragingen van de verdachten van toepassing is, waaronder het fysiek vervoeren en bij banken storten van grote contante geldbedragen (in totaal bijna € 7 miljoen), gebruik (door Nederlanders) van buitenlandse bankrekeningen en rechtspersonen, niet-transparante ‘eigendom’ van rechtspersonen, ongebruikelijke herkomst van geld en financiering, onbekende kredietverstrekkers, onvoldoende zekerheidsstelling, geen reële aflossingen, geen marktconforme rente, transacties met offshore vennootschappen en betalingen via tussenpersonen in diverse landen. Daarnaast hebben zowel [naam verdachte] als [naam medeverdachte 1] criminele antecedenten en contact met personen gehad die zich (hebben) begeven in het criminele circuit. Voor wat betreft de overboekingen van Luxemburgse bankrekeningen, die zijn gevoed door contante stortingen, naar [naam medeverdachte rechtspersoon 3] gaat het in de (tenlastegelegde) periode van 2003 tot en met 2013 om circa € 4,8 miljoen. Verwezen wordt naar het zaaksdossier witwassen, waaruit voor diezelfde periode aan contante stortingen een bedrag van in totaal bijna € 5,9 miljoen kan worden afgeleid.
Op grond van deze indicatoren is gekomen tot het vermoeden dat het bij de verschillende constructies, transacties en contante stortingen ging om het verhullen van de herkomst dan wel de bron van
uit criminele activiteiten verkregen
geld. Met
offshorevennootschappen en
loanback-constructies alsmede het contant storten van gelden werd een
paper trailvoorkomen en werden herkomst en rechthebbende verborgen gehouden. Verder was de constructie met Limiteds in Gibraltar en op de BVI (Britse Maagdeneilanden) en later met een Liberiaanse LLC, zo opgezet dat niet te achterhalen zou zijn dat [naam medeverdachte 1] de UBO was.
Een concreet gronddelict hoeft niet te worden vastgesteld indien een legale herkomst met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten. Nader onderzocht is of een legale herkomst van het geld, mede op grond van de door [naam verdachte] verstrekte informatie, kon worden vastgesteld. Dat onderzoek heeft zich tot een reeks landen uitgestrekt. Daaruit is gebleken dat er niet voldoende legale inkomsten uit de binnen- en buitenlandse rechtspersonen waren om de geldstromen te verklaren. Voorts heeft de financiële informatie, waaronder die van de belastingdienst in Nederland, Frankrijk en Engeland, over [naam medeverdachte 1] geen aanwijzingen opgeleverd dat hij beschikte over vermogen in Nederland of het buitenland. Steun voor deze conclusie vindt de officier van justitie in de veroordeling van [naam medeverdachte 1] voor witwassen door de Belgische strafrechter in 2004 (in hoger beroep bevestigd in 2006) wegens het omwisselen van grote hoeveelheden valuta. Daarbij werd de handel in grote partijen goederen door [naam medeverdachte rechtspersoon 7] niet geloofwaardig geacht door het Belgische Hof.
De verklaringen van [naam verdachte] over de herkomst van het geld worden ontoereikend geacht. [naam verdachte] heeft slechts verwezen naar inkomen en vermogen van zijn vader en gesteld dat het (contante) geld van zijn vader afkomstig was en dat deze uit meerdere bedrijven, waaronder de handel in caravans en tapijten, in het verleden
al vanaf de jaren 70
legale inkomsten had. Hiervoor heeft het onderzoek onvoldoende gegevens opgeleverd. Het is voorts onaannemelijk dat de ingewikkelde anonieme structuur met Limiteds via landen die bekend staan om de anonimiteit van de UBO, bedoeld is geweest om het geld af te schermen van andere erfgenamen van [naam medeverdachte 1] , zoals [naam verdachte] op zitting heeft verklaard. [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] hebben hierbij assistentie gehad van Peter [naam medeverdachte 3] en Anette [naam medeverdachte 2] .
Op grond van de gebleken feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat de aangetroffen voorwerpen, goederen en geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. De conclusie is dan ook dat [naam medeverdachte 1] met behulp van zijn zoon [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] onverklaarbaar vermogen buiten het zicht van de autoriteiten heeft weten te houden.
Nader met betrekking tot de rol van de verdachte gaat het hierbij om het volgende.
[naam verdachte] is betrokken geweest bij de oprichting van minimaal één Limited ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , en mogelijk ook [naam medeverdachte rechtspersoon 4] ). Hij was betrokken bij diverse rechtspersonen binnen de Limited-structuur, had volmachten voor [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en [naam medeverdachte rechtspersoon 7] , deed contante stortingen op rekeningen van [naam medeverdachte rechtspersoon 7] en handelde feitelijk voor [naam medeverdachte rechtspersoon 4] . [naam verdachte] heeft over de periode 2003-2008 meerdere contante bedragen van in totaal € 600.000, bestemd voor de Luxemburgse rekening van [naam medeverdachte rechtspersoon 7] , voorhanden gehad. [naam verdachte] heeft ook contante stortingen gedaan in Oostenrijk op een rekening waartoe [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] zelfstandig bevoegd waren. In 2010 heeft [naam verdachte] een actieve rol gehad bij het onderhandelen over de aankoop van het park [naam recreatiepark] . [naam verdachte] heeft bij het opzetten van een nieuwe structuur van de vennootschappen gehandeld als eigenaar van de gelden. Maar ook aan zijn vader en aan derden als [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] heeft hij kenbaar gemaakt dat hij (mede)eigenaar is van de structuur en van de gelden. Uit taps blijkt dat hij uitstekend op de hoogte was van de constructie en de bezittingen van de diverse buitenlandse rechtspersonen, dat hij de beoogd begunstigde en opvolger van [naam medeverdachte 1] was en dat het geld van hem ( [naam verdachte] ) afkomstig was.
Daarnaast begeeft [naam verdachte] zich in een omgeving van personen met criminele antecedenten. Het onderhouden van dit soort contacten valt ook onder de witwastypologieën.
De verdachte heeft zo een rol gespeeld bij het opzetten van een verhullende vennootschapsconstructie respectievelijk bij het storten, overboeken of voorhanden hebben van geldbedragen dan wel het kopen van onroerend goed en/of vakantieparken/ recreatieparken en daardoor meegewerkt aan het verhullen van de herkomst dan wel de rechthebbende, respectievelijk aan het voorhanden hebben dan wel omzetten van criminele gelden.
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen in de ten laste gelegde periode.
7.2.
Standpunt verdediging
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de in de tenlastelegging vermelde bedragen en tegoeden wegens effecten, alsmede de daarin genoemde vastgoedtransacties niet heeft bestreden. Zij heeft zich in de kern op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie er niet in is geslaagd om aan te tonen dat sprake is van gelden afkomstig uit enig misdrijf dan wel dat aan de hand van het onderzoek naar de financiële positie van [naam medeverdachte 1] en diens ondernemingen het 'niet anders kan’ dan dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is. Voor deze conclusie moet iedere aannemelijke legale herkomst worden uitgesloten en dit is onmogelijk als er geen volledig beeld is verkregen, zoals in deze zaak het geval is, aldus de verdediging.
7.3.
Beoordeling
7.3.1.
Juridisch kader “afkomstig uit enig misdrijf”
Voor een bewezenverklaring van het onderdeel "afkomstig is uit enig misdrijf" in artikel 420bis, eerste lid Sr is, gelet op doel en strekking van deze wetsbepaling en mede in het licht van de wetsgeschiedenis, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp (waaronder alle zaken en vermogensrechten vallen) afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zake van artikel 420bis Sr vereist dat bewezen wordt dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de feiten en omstandigheden – in beginsel; zie hierna – niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit zou volgen dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een zodanige verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet de bewijspositie in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht aan de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Gelet op voornoemd toetsingskader kan ook zonder concreet gronddelict een criminele herkomst van vermogensbestanddelen worden vastgesteld, maar dan moet met voldoende mate van zekerheid een legale herkomst kunnen worden uitgesloten. Het belang hiervan wordt nog versterkt doordat een veroordeling voor witwassen de weg kan openen naar verbeurdverklaring van wel ontneming van het gestelde witgewassen vermogen, zoals in dit geval ook door het openbaar ministerie is geëist.
7.3.2.
Gronddelict?
In dit verband merkt de rechtbank het volgende op. Het openbaar ministerie heeft niet eenduidig een concreet gronddelict aangewezen dat de herkomst van het vermogen zou kunnen verklaren. Tegelijkertijd heeft het wel ‘mogelijke’ gronddelicten genoemd en feiten en omstandigheden genoemd die kennelijk bedoeld zijn om een verdacht licht te werpen op de herkomst van het omgezette of aanwezige vermogen dat wordt gerelateerd aan [naam medeverdachte 1] (onderzoek naar verdovende middelen Paine, een veroordeling in België, zakelijke contacten [naam medeverdachte rechtspersoon 8] / [naam medeverdachte 4] ), al dan niet samen met [naam verdachte] (coffeeshop [naam coffeeshop] , criminele contacten). In het requisitoir wordt bijvoorbeeld, onder aanhaling van enkele taps, een verband gelegd tussen de opbrengsten van werkzaamheden van [naam verdachte] in de softdrugs-verkoop in [naam coffeeshop] en het omzetten van de opbrengsten door [naam medeverdachte 1] .
Daarmee lijkt de officier op twee gedachten te hinken. Het is echter van tweeën één: ófwel een concreet gronddelict wordt opgevoerd omdat het kan worden bewezen, ófwel het is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen; en dan is de vraag welke betekenis die vermelding heeft. In het laatste geval komt een grotere nadruk te liggen op de bewijsbaarheid dan wel aannemelijkheid van de overige feiten en omstandigheden die in onderlinge samenhang het ontbreken van een legale herkomst zouden kunnen onderbouwen.
Ook voor wat betreft de herkomst van het vermogen, heeft de officier van justitie niet een geheel eenduidig standpunt ingenomen. Pas in een laat stadium van de behandeling heeft het openbaar ministerie aangegeven er van uit te gaan dat sprake is van (uit misdrijf afkomstig) geld van [naam verdachte] , en niet van [naam medeverdachte 1] , zonder evenwel voldoende duidelijk de (uit de gepresenteerde omstandigheden volgende) suggestie weg te nemen dat de gelden die volgens het openbaar ministerie zijn witgewassen tenminste ten dele afkomstig zijn van (crimineel vermogen van) [naam medeverdachte 1] .
Dit alles brengt de rechtbank ertoe om, alvorens het vermoeden van witwassen nader te onderzoeken, (zelfstandig) te bezien of een mogelijk gronddelict in aanmerking komt, dit op basis van het dossier en de suggesties van de kant van de officier van justitie.
7.3.3.
Mogelijke gronddelicten
7.3.3.1. Verdovende middelen-onderzoek Paine
Dit onderzoek is de aanleiding geweest voor het onderzoek Amaril. Paine heeft zich gericht op grootschalige illegale softdrugshandel. Deze verdenking heeft zich echter, ondanks de vermelde dwarsverbanden die in het politieonderzoek zijn genoemd (waaronder een familierelatie tussen [naam medeverdachte 1] en de hoofdverdachte in Paine), niet uitgestrekt tot de verdachten in het onderzoek Amaril. Uit het dossier blijken geen concrete omstandigheden die wijzen op betrokkenheid van de verdachten in het onderzoek Amaril bij bedoelde drugshandel.
7.3.3.2. Coffeeshop [naam coffeeshop]
[naam verdachte] had met vergunning een coffeeshop in exploitatie in [plaats 2] , genaamd [naam coffeeshop] . De officier van justitie heeft melding gemaakt van een mogelijke rol van [naam coffeeshop] bij de (contante) stortingen ten gunste van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en de andere buitenlandse vennootschappen en noemt het opvallend dat na de sluiting van [naam coffeeshop] in september 2009 ook de grote stortingen bij [naam medeverdachte rechtspersoon 1] [1] stopten. De officier van justitie wijst verder op het tapgesprek waarin [naam medeverdachte 1] zegt dat hij voor zijn zoon [naam verdachte] “het lood” – volgens de officier van justitie geld, ‘al dan niet uit [naam coffeeshop] ’ [2] – over de hele wereld heeft weggebracht. Volgens de officier van justitie genereerde [naam coffeeshop] te weinig legale inkomsten om de geldstromen te verklaren, terwijl er aanwijzingen zijn dat sprake was van hoge ‘niet opgegeven’ omzetten (zeker 10 keer hoger dan opgegeven [3] ). De rechtbank begrijpt dat hiermee is bedoeld: zwart geld, dat is gestort bij [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en de andere buitenlandse vennootschappen. Door de officier van justitie wordt verwezen naar het ‘zaaksdossier witwassen’, waarin de mogelijkheid wordt genoemd van zogenoemde achterdeur-verkoop en/of andere handel in verdovende middelen.
[naam verdachte] heeft hierover – samengevat
verklaard dat de opgegeven inkomsten van [naam coffeeshop] wel degelijk kloppen en dat de officier van justitie uitgaat van de onjuiste bevindingen van een destijds door de gemeente [naam gemeente] uitgevoerd onderzoek naar drugstoerisme.
De rechtbank stelt vast dat volgens informatie in het zaaksdossier witwassen [4] [naam verdachte] vanaf juli 1997 als eenmanszaak de coffeeshop [naam coffeeshop] heeft geëxploiteerd. Daarvoor, vanaf 1988, was ter plaatse een koffiesalon en vervolgens een growshop gevestigd. Na wijziging van het gemeentelijke cannabisbeleid (in ‘nulbeleid’) is de exploitatie van de coffeeshop gestopt in september 2009. De gemiddelde aan de fiscus opgegeven jaaromzet in de periode 2003 tot en met 2009 was ongeveer € 100.000 en het resultaat was steeds niet hoger dan € 30.000.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de resultaten van het politieonderzoek niet zonder meer steun voor de aanname dat de contante stortingen geheel of deels afkomstig (kunnen) zijn uit inkomsten die een relatie met [naam coffeeshop] hebben. In het politieonderzoek zijn fictieve berekeningen van de omzet gemaakt op basis van informatie uit de bij de gemeentelijke ‘Nota cannabisbeleid 2009’ behorende ‘Nota tellingen’. De hierbij gehanteerde aannames zijn erg ruim en grofmazig. Zo zijn de tellingen (uitsluitend) gedaan in 2008, een jaar waarin volgens het onderzoek de gemeente werd overspoeld met een groot aantal drugstoeristen [5] . De tellingen zijn bovendien beperkt gebleven tot week 2 en 4 van dat jaar [6] , een korte periode met een beperkte representativiteit [7] . Er zijn geen tellingen van bezoekers bij [naam coffeeshop] zelf geweest, terwijl er vier gedoogde coffeeshops waren in de gemeente en niet uitgesloten is dat [naam coffeeshop] minder aanloop had dan de andere coffeeshops [8] en terwijl er daarnaast een (niet gespecificeerd) aantal illegale verkooppunten actief was. Verder is niet gebleken van enige relevante overtreding van de gedoogregels in de onderhavige jaren, hetgeen bij een zeer substantiële verzwegen omzet – het zou in de fictieve berekening gaan om (netto) inkomsten van grofweg € 500.000 tot € 2 miljoen per jaar [9] – niet op voorhand goed denkbaar is, gelet op regels over de handelsvoorraad en het verbod van verkoop van harddrugs, alsmede gelet op de (jaren)lange periode waarin dit zou hebben plaatsgevonden.
Er is ook niet gebleken van (getuigen)verklaringen die concreet steun bieden aan de aannames in het politieonderzoek en in het requisitoir. Dit wordt niet anders door het tapgesprek tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] , waarin [naam medeverdachte 1] zegt “
Maar ik ging wel overal heel de wereld heen 't lood wegbrengen. Ik zeg, heb je me dan niet benut? Hij zegt, ja maar je vergeet een ding. Dat ik daar in die [naam coffeeshop] stond te snijen. Dat dat geld bracht”. Anders dan in het zaaksdossier witwassen als bevinding is opgenomen [10] , blijkt hieruit niet dat [naam medeverdachte 1] heeft aangegeven dat hij het wegbrengen van ‘lood’ (geld) voor zijn zoon [naam verdachte] heeft gedaan, in elk geval niet in de zin dat het geld van [naam verdachte] afkomstig zou zijn geweest. Deze passage uit het tapgesprek valt in de door [naam verdachte] gegeven toelichting immers evenzeer te passen in het scenario dat het ging over geld dat uiteindelijk voor hem (als erfgenaam) bestemd was. Dat [naam verdachte] tegen zijn vader zou hebben gezegd dat het “zijn” geld is, dient volgens hem niet in de letterlijke zin te worden opgevat. Ter zitting heeft hij toegelicht dat hij hiermee bedoeld heeft te zeggen dat hij aanspraak maakt op het geld van zijn vader na diens overlijden.
De rechtbank concludeert dat de suggesties van de officier van justitie over de (mogelijke) rol van [naam coffeeshop] bij de stortingen onvoldoende steun vinden in het dossier.
7.3.3.3. Contact [naam medeverdachte 4] /verkoop [naam medeverdachte rechtspersoon 8]
Vervolgens verdient aandacht het standpunt van de officier van justitie [11] over de door [naam verdachte] genoemde oorsprong van in elk geval een deel van de gestorte gelden, te weten aflossingen door [naam medeverdachte 4] op een lening bij [naam medeverdachte 1] . [naam verdachte] heeft verklaard dat hij op verzoek van zijn vader een deel van die gelden heeft gestort bij de bank.
Volgens de officier van justitie is er geen aanwijzing dat de gestorte gelden afkomstig zijn uit terugbetalingen op een lening van [naam medeverdachte 1] aan [naam medeverdachte 4] . De officier van justitie heeft het contact van [naam medeverdachte 1] met [naam medeverdachte 4] bovendien bestempeld als contact met een omgeving van personen met criminele antecedenten [12] . Gewezen wordt op informatie over door [naam medeverdachte rechtspersoon 8] te [plaats 3] (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 8] ) en [naam medeverdachte 4] gepleegde strafbare feiten en op aanwijzingen dat [naam medeverdachte 1] daarbij betrokken moet zijn geweest. Bovendien: als door [naam medeverdachte 4] is betaald, is het geld evenzeer afkomstig van misdrijf, aldus de officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat volgens informatie in het zaaksdossier witwassen [13] [naam medeverdachte 1] bestuurder en aandeelhouder is geweest van [naam medeverdachte rechtspersoon 8] . [naam medeverdachte 1] heeft deze vennootschap opgericht op 14 september 1999; hij was toen enig aandeelhouder. [naam medeverdachte 1] heeft in totaal € 1.000.000 ingebracht als stamkapitaal. Op 30 maart 2001 heeft [naam medeverdachte 4] 4,76% van de aandelen verworven en op 16 april 2003 de rest. [naam medeverdachte 4] is op eerstgenoemde datum bestuurder geworden. [naam medeverdachte 1] is afgetreden als bestuurder maar als adviseur betrokken gebleven bij [naam medeverdachte rechtspersoon 8] . Er is een notariële akte van 16 april 2003 [14] over de aandelentransactie, waarbij een nog verschuldigde restkoopsom is genoemd van
€ 890.350, af te betalen tegen 6 % per jaar. Er is ook een onderhandse akte [15] , gedateerd 2 maart 2003, waarin staat dat [naam medeverdachte 4] € 1.700.000 is verschuldigd aan [naam medeverdachte 1] tegen een rente van 6%, binnen 15 jaar terug te betalen. In het dossier is als bevinding opgenomen [16] dat uit onderzoek niet is gebleken of deze schulden door [naam medeverdachte 4] aan [naam medeverdachte 1] zijn voldaan, of dat het een schijnconstructie betreft.
[naam medeverdachte rechtspersoon 8] is op 6 november 2003 [17] failliet verklaard. Volgens de curator is sprake van openstaande verplichtingen wegens leveranties van goederen van in totaal circa € 14.000.000, verkregen door bedrog / oplichting.
Op 20 oktober 2003 heeft een bedrijf uit Engeland aangifte gedaan tegen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] wegens bedrog in de periode 30 oktober 2002 tot 2 september 2003, betreffende 26 chalets met een totaalwaarde van GBP 328.123. Volgens de aangifte [18] betreft dit een deel van een groter aantal chalets en was afgesproken dat deze (pas) in augustus / september 2003 zouden worden betaald. Bij de eerste contacten, vanaf oktober 2001, waren [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 4] de contactpersonen die samen in Engeland caravans bestelden [19] . Betaling van de 26 chalets heeft niet plaatsgevonden. Er is ook door een aantal andere leveranciers van [naam medeverdachte rechtspersoon 8] aangifte gedaan. Uit verklaringen volgt dat een groot deel van de bestellingen zijn gedaan door een in april 2003 aangetreden nieuwe inkoper, die korte tijd later is ontslagen [20] . In de zogenoemde [naam medeverdachte rechtspersoon 8] -fraudezaak is een vijftal verdachten vervolgd en veroordeeld, onder wie [naam medeverdachte 4] [21] . [naam medeverdachte 1] is niet vervolgd. In het dossier is als bevinding opgenomen [22] : “
Daar [naam medeverdachte 1] niet als verdachte werd aangemerkt, lijkt het niet aannemelijk dat het beschikbare contante geld afkomstig is van deze fraude”.
Deze bevindingen bieden onvoldoende steun voor de gedachte van de officier van justitie dat [naam medeverdachte 1] betrokken moet zijn geweest bij door [naam medeverdachte rechtspersoon 8] / [naam medeverdachte 4] gepleegde strafbare feiten, met inbegrip van veronderstelde wetenschap bij [naam medeverdachte 1] over door [naam medeverdachte 4] gepleegde strafbare feiten. De enkele betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] in 2001 en 2002 bij de koop van chalets in Engeland kan die conclusie niet dragen. Voor wat betreft de onbetaald gebleven chalets was afgesproken dat deze in september 2003 betaald zouden worden. Uit het dossier blijkt niet van wetenschap van [naam medeverdachte 1] van een vooropgezet of later opgekomen plan deze chalets onbetaald te laten. Daarbij past dat [naam medeverdachte 1] – die in april 2001 zijn aandelen in [naam medeverdachte rechtspersoon 8] had overgedragen en als bestuurder was teruggetreden – niet als verdachte is vervolgd en veroordeeld. Ook anderszins biedt het dossier geen concrete aanknopingspunten voor fraude / oplichting via [naam medeverdachte rechtspersoon 8] door [naam medeverdachte 1] .
Evenmin kan worden geconcludeerd dat er geen rechtsgrond bestond voor betalingen door [naam medeverdachte 4] aan [naam medeverdachte 1] uit hoofde van de aandelentransactie. Het dossier ondersteunt juist het bestaan van een substantiële schuld van [naam medeverdachte 4] aan [naam medeverdachte 1] . Vervolgens valt niet uit te sluiten dat feitelijk contante aflossingen hebben plaatsgevonden en dat [naam verdachte] dit contante geld vervolgens heeft gestort op een bankrekening. De stortingen vinden immers plaats ná de datum van bovengenoemde aandelentransactie en onderhandse akte [23] .
De rechtbank concludeert, anders dan de officier van justitie, dat het standpunt van [naam verdachte] dat de bron van (een deel van) de gestorte gelden ligt in aflossingen op een geldlening, steun vindt in het dossier en niet onaannemelijk is.
7.3.3.4. Fiscaal gronddelict
Ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als voorwerpen "afkomstig (...) van enig misdrijf" in de zin van artikel 420bis Sr. [24] Uit het hierna overwogene ten aanzien van witwastypologieën volgt dat constructies met geldstromen via buitenlandse bedrijven, met anonieme bestuurders, kunnen dienen tot het creëren van een niet te traceren
paper trail. Er zijn aanwijzingen in de afgeluisterde gesprekken dat [naam medeverdachte 1] , in de laatste fase van de ten laste gelegde periode ook in gesprekken met [naam verdachte] , zocht naar mogelijkheden van anonimiteit in verband met veranderende fiscale wetgeving in Europa [25] en dus niet alleen om zijn vermogen voor zijn familie verborgen te houden [26] . Maar evenzeer kan sprake zijn van een zogenaamde ‘belastingvlucht’ of ‘belastingontwijking’, waarbij de constructie via buitenlandse rechtspersonen kan dienen om onder een fiscaal gunstiger klimaat te vallen. In geval van belastingontwijking is niet zonder meer sprake van illegaal handelen, ook indien het gaat om ‘belastingtechnisch’ verhuizen waarop [naam medeverdachte 1] in een gesprek met een belastingadviseur en in verschillende andere gesprekken lijkt te duiden [27] . De verdediging heeft gesteld dat [naam medeverdachte 1] voor de belastingplichtige bedrijven in Nederland, Spanje en Duitsland altijd aan alle fiscale verplichtingen heeft voldaan, en zelf niet belastingplichtig was in Nederland [28] . Wat hiervan zij, in het dossier is niet, laat staan met voldoende mate van zekerheid, vastgesteld dat van (strafbare) belastingontduiking sprake is, zodat dit als gronddelict niet in aanmerking komt.
7.3.3.5. Antecedenten [naam medeverdachte 1] / Belgische veroordeling
Uit het dossier blijkt dat [naam medeverdachte 1] in België in 2004 door de rechtbank is veroordeeld wegens witwassen in de periode 31 augustus 1999 tot en met 9 februari 2001 van een reeks bedragen in zes verschillende valuta. Bij arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 15 maart 2006 is het vonnis van de eerste rechter van 23 juni 2004 bevestigd [29] . Uit het arrest van het Hof (bevestigd door het antecedentenonderzoek [30] ) blijkt dat [naam medeverdachte 1] meermalen is veroordeeld tot zware straffen wegens vermogensdelicten. Het Hof overweegt hierover dat bij [naam medeverdachte 1] “als vreemdeling in België” hieruit een “criminele ingesteldheid” bleek en: “het is aan te nemen dat hij een crimineel vermogen heeft”. Anders dan de aanname dat ook vóór de ten laste gelegde periode sprake moet zijn geweest van crimineel vermogen, wordt daarvoor niet met voldoende mate van concreetheid een gronddelict aangewezen, laat staan met voldoende mate van zekerheid vastgesteld.
7.3.3.6. Conclusie gronddelict
Uit het voorgaande volgt dat een nauwkeurig omschreven strafbare gedraging als gronddelict of ‘herkomstdelict’ niet is aangetoond. Daarmee komt de nadruk sterker te liggen op de overige feiten en omstandigheden die de verdenking van witwassen moeten dragen.
7.3.4.
Witwasindicatoren
7.3.4.1. Typologieën
Ter onderbouwing van het standpunt dat de in de tenlastelegging genoemde vermogensbestanddelen uit enig misdrijf afkomstig waren, heeft het openbaar ministerie met nadruk gewezen op indicatoren voor witwassen. Daarvan vormen de zogenoemde ‘witwastypologieën’ een beschrijving van kenmerken die op basis van ervaring wijzen op witwassen. Het gaat daarbij dan doorgaans om op zichzelf niet verboden gedragingen, die echter in samenhang kunnen wijzen op pogingen om de herkomst van crimineel vermogen te verhullen.
Bij het ontbreken van een gronddelict hebben deze typologieën in feite een dubbele functie: ze vormen aanwijzingen voor het vermoeden van witwassen, maar kunnen vervolgens – bij ontbreken van een voldoende verklaring van de zijde van de betrokkene – de gedaante aannemen van bewijs.
In het dossier is uitvoerig onderzoek gedaan naar het geheel van de bedrijven die [naam medeverdachte 1] had opgericht, naast onderzoek naar de natuurlijke personen [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] . Het openbaar ministerie kan worden gevolgd waar het gaat om de omstandigheid dat ten aanzien van de rechtspersonen sprake is van een uitgebreid netwerk, verspreid over verschillende landen, dat niet direct doorzichtig is (‘wirwar’). Ook de geldstromen, stortingen van grote hoeveelheden (contant) geld, het gebruik van derdengeldrekeningen van notarissen, offshore constructies via landen met een zekere mate van anonimiteit van de bestuurders en de vastgoedtransacties, vallen op. Het is alleszins begrijpelijk dat in het verlengde van het eerdere drugsonderzoek de politie onderzoek heeft gedaan naar de achtergronden van de verrichte transacties. Deze kant van het onderzoek, waarbij bedrijven en aanwezige vermogensdelen in kaart zijn gebracht, is nauwgezet uitgevoerd en heeft een uitgebreid dossier opgeleverd, mede op basis van een reeks rechtshulpverzoeken aan diverse landen.
Ten aanzien van de typologieën kan worden vastgesteld dat een aantal daarvan in dit geval van toepassing kan worden geacht. Bij nadere beschouwing zijn er echter ook relativeringen aan te brengen bij in het dossier gesignaleerde ‘opmerkelijkheden’.
7.3.4.2. De parken, financiering, hypotheekverstrekkingen en leningen, ABC-transactie
Het onderzoek zet in met de beschrijving van de aankoop van kavels van de vakantieparken [naam vakantiepark 1] en [naam vakantiepark 2] in 2007 en in 2011 op [naam recreatiepark] door de Holding. Dit betreft een bedrijf waarvan [naam medeverdachte 1] bestuurder en later aandeelhouder was. Hetzelfde geldt voor [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , dat gelden heeft overgemaakt op een rekening van de Holding in de vorm van leningen, waardoor [naam medeverdachte rechtspersoon 3] in feite als financier is opgetreden. Hierover kan worden gezegd dat hiermee een financiële constructie werd geschapen waarbij de financiering door [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , na overboekingen vanuit Luxemburg, via Gibraltar naar de Holding niet of minder zichtbaar was voor derden (met een rol voor verschillende notariskantoren via derdengeldrekeningen bij de leveringen). Dat neemt niet weg dat het hier dus geldstromen betreft binnen de eigen bedrijven van [naam medeverdachte 1] als UBO, met – kennelijk – eerder in Luxemburg contant gestort geld. Dat [naam medeverdachte rechtspersoon 3] slechts een financieringsvehikel voor investeringen van de familie [naam verdachte familie] in vastgoed in Nederland, Duitsland en Spanje lijkt te zijn (geweest) [31] , dat ook blijft investeren bij tegenvallend resultaat, mag misschien opmerkelijk heten, maar kan ook worden gezien als een eigen keuze van de eigenaar (UBO).
Daarnaast wijst het openbaar ministerie op een ABC-transactie, waarbij Vakantiepark [naam vakantiepark 3] . op 30 november 2010 het vakantiepark [naam recreatiepark] verkoopt aan [naam recreatiepark] . (de A-B levering) en dezelfde dag een verkoopovereenkomst wordt gesloten voor hetzelfde bedrag tussen [naam recreatiepark] en de Holding (de B-C levering). Hoewel ABC-transacties onder omstandigheden een indicatie kunnen opleveren voor fraude, valt in dit geval niet in te zien hoe deze transacties wijzen op witwasmotieven bij een van de verdachten. Immers, de verkoopprijs is gelijk voor beide transacties en geen van de verdachten is betrokken bij de A-B levering. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de betrokken notaris heeft geadviseerd over beide transacties. Dit duidt dus niet op witwassen.
Met betrekking tot de latere (na de aankoop van de parken) verstrekking van een totale hypothecaire zekerheid door de Holding aan [naam medeverdachte rechtspersoon 3] op 13 november 2012 voor de eerder verstrekte leningen ten behoeve van de parken kan hetzelfde worden gezegd. De timing van deze hypotheken is wellicht opmerkelijk omdat het gebruikelijk is dat de lening- en hypotheekverstrekking gelijktijdig plaatsvinden, maar binnen het netwerk van de rechtspersonen van [naam medeverdachte 1] , waarbij hij (indirect) zowel de hypotheekgever als de hypotheeknemer was, in beginsel legitiem te noemen. Ook de omstandigheid dat het hypothecaire zekerheidsrecht is gevestigd voor een hoger bedrag dan de onderliggende leningen is vanuit deze achtergrond te begrijpen, nu [naam medeverdachte rechtspersoon 3] (de hypotheekhouder) functioneerde als financieringsvehikel van [naam medeverdachte 1] en niet onaannemelijk is dat op het moment van de hypotheekverstrekking rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat [naam medeverdachte rechtspersoon 3] in de toekomst nog meer leningen zou verstrekken, die dan ook door dit zekerheidsrecht zouden kunnen worden gedekt.
7.3.4.3. Buitenlandse rechtspersonen, POA, Nominees
Het oprichten van buitenlandse rechtspersonen met een afgeschermde bestuursstructuur via een Nominee-constructie in samenwerking met Nederlandse rechtspersonen, het werken met volmachten: het is niet ongebruikelijk in het internationale zakendoen [32] . Niet alle vennootschappen behoeven eigen activiteiten te hebben. De betrokken rechtspersonen zijn bovendien over een langere reeks van jaren opgericht en actief geweest.
Indien het door de politie opgestelde schematisch overzicht van de geldstromen tussen de rechtspersonen wordt bezien, dan komt het de rechtbank voor dat de ingewikkeldheid daarvan ook wel weer meevalt: buiten de financiering van het Spaanse onroerend goed via [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] zijn de contant in Luxemburg gestorte geldbedragen traceerbaar samengekomen bij [naam medeverdachte rechtspersoon 3] (die functioneerde als leninggever) en vervolgens doorgestort naar onder meer de Holding en [naam medeverdachte rechtspersoon 1] . [33]
7.3.4.4. Tussenconclusie
Mede op grond van deze relativeringen en het hiervoor weergegeven toetsingskader oordeelt de rechtbank dat alleen indien er geen feiten en omstandigheden zijn die wijzen op de mogelijkheid van een legaal verkregen vermogen, de genoemde typologieën de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat sprake is van uit misdrijf afkomstig vermogen. Een nader onderzoek naar desbetreffende feiten en omstandigheden in het dossier is dan ook van belang.
7.3.5.
Mogelijkheid van legaal verkregen vermogen
7.3.5.1. Vermogen van [naam medeverdachte 1] of [naam verdachte] ?
Niet uitgesloten is dat de geldbedragen in de tenlastelegging (ten dele) oorspronkelijk uit het vermogen van [naam medeverdachte 1] afkomstig waren. De uiteindelijke zeggenschap over de verschillende rechtspersonen is pas laat in de pleegperiode, dan wel daarna (na het overlijden van [naam medeverdachte 1] op 14 mei 2015) op [naam verdachte] overgegaan. Of en zo ja, voor welk deel en op welk moment [naam verdachte] over vermogensbestanddelen van [naam medeverdachte 1] – anders dan als erfgenaam is – komen te beschikken, is op grond van het dossier niet met zekerheid vast te stellen. Van de € 600.000 contante stortingen op rekeningen van [naam medeverdachte rechtspersoon 7] in Luxemburg heeft [naam verdachte] verklaard dat die door hem zijn verricht met het geld van [naam medeverdachte 1] . Er zijn taps waarin [naam medeverdachte 1] gelden aan [naam verdachte] lijkt toe te schrijven, maar de vraag is hoe letterlijk die moeten worden genomen, mede gezien de vaak klagende en soms sarcastische toon waarin [naam medeverdachte 1] in die taps over zijn zoon praat tegenover derden als [naam medeverdachte 3] [34] .
De officier is in het requisitoir uitgegaan van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam verdachte] en vader [naam medeverdachte 1] (en de rechtspersonen) en heeft – zo begrijpt de rechtbank – op grond van mededelingen van [naam medeverdachte 1] in tapgesprekken het (zij het niet geheel eenduidige; zie hiervoor) standpunt ingenomen dat het geld van [naam medeverdachte 1] in werkelijkheid van [naam verdachte] was (geworden).
Gelet op deze ‘versmelting’ van de vermogens van [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] , het later door de officier van justitie ingenomen standpunt dat sprake is van (uit misdrijf afkomstig) geld van [naam verdachte] (en niet van [naam medeverdachte 1] ), de eerdere suggestie dat de gelden deels afkomstig zijn van (crimineel vermogen van) [naam medeverdachte 1] , en het ontbreken van duidelijke aanwijzingen voor een gronddelict, is de vraag of [naam medeverdachte 1] dan wel [naam verdachte] het vermogen heeft ingebracht niet met voldoende zekerheid te beantwoorden.
7.3.5.2. Geen verklaring [naam medeverdachte 1]
Voor het verkrijgen van de hiervoor bedoelde aanwijzingen omtrent de mogelijkheid van legaal verkregen vermogen is doorgaans in de eerste plaats de verklaring van de verdachte zelf van belang. Met het overlijden van [naam medeverdachte 1] is een drempel ontstaan voor een nader onderzoek naar de herkomst van eventueel legaal vermogen van vóór die tijd. [naam medeverdachte 1] heeft behoudens een telefonische, globaal te noemen verklaring tegenover een verbalisant [35] , geen verklaring afgelegd na de ‘klapdag’. [36] De rechtbank is echter van oordeel dat de verdachte van deze omstandigheid niet eenzijdig het processuele nadeel dient te dragen. Uit de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden kan in voldoende mate worden afgeleid wat de hier bedoelde verklaring van [naam medeverdachte 1] naar verwachting en in de kern zou (kunnen) inhouden.
In de lijn van het voorgaande moet ook worden vastgesteld dat betrekkelijk weinig historische gegevens, zoals administratie en/of fiscale aanslagen, voorhanden zijn die (in ontlastende zin) van belang hadden kunnen zijn voor de verdachte. Voor zover aangenomen kan worden dat dit is toe te rekenen aan [naam medeverdachte 1] , is ook dit een omstandigheid die niet eenzijdig in het nadeel van de verdachte mag uitpakken. Een en ander komt hierna nader aan de orde.
7.3.5.3. Aanwijzingen voor legaal vermogen; verklaringen
Ondanks deze onderzoeksdrempel heeft de verdediging gewezen op handels- en bedrijfsactiviteiten die [naam medeverdachte 1] in een aantal decennia heeft ondernomen. Daartoe heeft de verdediging ter zitting in tweede instantie een beperkt aantal stukken overgelegd, waarvan het openbaar ministerie terecht stelt dat die eerder hadden kunnen worden gepresenteerd. Dit neemt niet weg dat het oorspronkelijke dossier ook aanwijzingen bevat voor eerdere bedrijvigheid en handel door [naam medeverdachte 1] . In de eerste plaats zijn er diverse verklaringen die daar op duiden.
[naam medeverdachte 1] zelf maakt in een promotievideo (die ook ter zitting is vertoond) er melding van dat hij als een van de eersten stacaravans importeerde in Nederland [37] . Samengevat verklaart hij daarin onder meer:
- Dat hij zijn school niet heeft afgemaakt. Hij is toen op veertien- of vijftienjarige leeftijd als koopman de haven in Terneuzen in gegaan voor oud ijzer. Daarna is hij een aantal jaren met zijn vader, die in de textiel zat, meegegaan.
- Dat hij als een van de eerste stacaravans importeerde in Nederland. Hij importeerde eerst gebruikte caravans van [naam onderneming] . Hij sloot een contract af met [naam onderneming] om 250 nog te bouwen caravans af te nemen. Deze heeft hij vooruit gefinancierd. In dat eerste jaar heeft hij meer dan 1.400 caravans verkocht. Alle productie die [naam onderneming] bouwde, kocht hij op. Hij kocht ook de gehele productie op van Atlas Caravans. Atlas Caravans werkte alleen voor ons. Hij had in Engeland twee eigen fabrieken. In 1974 of 1975 verkocht hij 9.600 caravans. Hij heeft ook zaken in Italië en Frankrijk gedaan.
(…)
- Dat hij vroeger in de jaren ‘70 goed zaken had gedaan in Duitsland. Met Dethleffs Caravans had hij een droomcontract om 500 staanwagens te leveren. Hij had ook 80 tot 90 dealers in Duitsland.
De informatie over grootschalige caravanhandel sluit aan op de volgende verklaringen.
Een eigen mededeling van [naam medeverdachte 1] bij een telefonisch contact met de politie op 22 februari 2015 [38] :
Hij vertelde dat hij in de caravanhandel had gezeten en altijd zaken deed met contant geld.
Een verklaring van de getuige [naam getuige 1] [39] :
V: Waarmee heeft [naam medeverdachte 1] zijn kapitaal vergaard?
A: Hij was de grootste importeur van caravans uit Engeland. Ze kwamen met honderden tegelijk. 45 jaar geleden. Ze zijn er op een gegeven moment mee gestopt. Toen zijn ze naar Frankrijk verhuisd. Ik kwam hem weer tegen toen hij in Duitsland met een camping opdook.
De getuige [naam getuige 2] , accountmanager van de [naam bank] te Luxemburg, maakt melding van mededelingen door [naam medeverdachte 1] over zijn voormalige caravanhandel in de jaren ‘80 [40] :
Hij produceerde ze en verkocht ze.
[naam medeverdachte 3] heeft verklaard [41] :
Er is mij wel eens gezegd dat hij de grootste caravan koning was (…)
Ik heb gehoord van [naam medeverdachte 1] dat hij zijn geld heeft verdiend in het begin met het importeren met zijn vader van tweedehands caravans uit Engeland en de verkoop hiervan.
Later is dat uitgegroeid tot het zelf produceren en verkopen van caravans. (…)
Ik heb wel eens advertenties gezien van vroeger. Ik weet niet hoe groot die handel was. Hij had iets in Engeland. Of dat een fabriek was of iets anders weet ik niet. Hij had contacten met Blue Anchor.
[naam medeverdachte 2] heeft over het vermogen van [naam medeverdachte 1] verklaard [42] :
VRAAG: Wat weet U over het vermogen van [naam medeverdachte 1] ?
ANTWOORD:
Concreet weet ik dat niet. Ik heb een vage voorstelling die op zijn verhalen is gebaseerd. Op grond daarvan was hij al met 28 guldenmiljonair en in voorgaande jaren in verscheidene ondernemingen en branches werkzaam en succesvol. Bijvoorbeeld heeft hij in Engeland een eigen fabriek geëxploiteerd en daarvoor ook met een Engelsman samen, die [naam persoon] of iets dergelijks heette, een prijs ontvangen. In Nederland zou hij woonwagens of campers hebben verkocht, aangezien hij eens heeft verteld, dat hij daarvoor een eigen expeditiebedrijf had.
Uit de stukken blijkt dat [naam medeverdachte 1] ook in de jaren na 2000 met caravans en chalets in de weer was ( [naam medeverdachte rechtspersoon 8] -zaak, vakantieparken). [43]
7.3.5.4. Aanwijzingen voor legaal vermogen; verder onderzoek
In de tweede plaats is in het onderzoek getracht om een legale herkomst van het vermogen vast te stellen. Uit het relaas bij het witwasdossier volgt dat daarbij is gekeken naar traceerbare inkomsten van zowel [naam medeverdachte 1] als [naam verdachte] die een verklaring zouden kunnen vormen voor de contante stortingen op bijvoorbeeld de Luxemburgse bankrekeningen [44] . Uit het onderzoek naar de legale inkomsten van [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] , die zouden kunnen bestaan uit aangegeven inkomen bij de belastingdienst, inkomsten uit ‘huidige’ ondernemingen gedurende de onderzoeksperiode en/of inkomsten uit betrokkenheid bij ondernemingen voor 2003, komt volgens het dossier naar voren dat de legale inkomsten geen verklaring kunnen vormen voor de herkomst van het totaal aan contant gestorte gelden te Luxemburg van € 3.792.130 [45] . Grond voor deze conclusie vormen voor een belangrijk deel de gegevens uit documenten gevoegd bij een bezwaarschrift van [naam medeverdachte 1] tegen een door de fiscus opgelegde aanslag 2009. Daaruit blijkt dat [naam medeverdachte 1] in de jaren ’70 actief is geweest in de caravanhandel en in de jaren ’80 en ’90 heeft geleurd met tapijten en bestek. De omvang en resultaten van deze activiteiten blijken niet uit de documenten [46] . De documenten bevatten wel informatie over de aanschaf door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] in 1976 in het Verenigd Koninkrijk van een fabriekspand en van het bedrijf ABC Caravan Company Ltd, dat kennelijk in 1978 failliet is gegaan, waarna geen vermelding van [naam verdachte] meer is gezien. Uit de stukken van de bezwaarschriftprocedure concludeert de onderzoeker / verbalisant dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 5] vanaf halverwege de jaren '70 in Nederland een aantal vennootschappen dreven die handelden in stacaravans en vanaf 1976 een caravanfabriek gehad hebben in Grimsby, UK, maar dat uit de stukken niet blijkt dat met deze bedrijven veel geld verdiend is.
Onderzoek naar de tapijthandel door [naam medeverdachte 1] in de jaren ’80 levert enige informatie op over ondernemingen, maar uit de stukken blijkt niet welke resultaten zijn behaald en wat de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] was [47] .
Hetzelfde geldt voor het onderzoek in de stukken van de bezwaarschriftprocedure naar ondernemingen (het betreft dan [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ) in de jaren ’90. Uit die stukken blijkt verder dat begin jaren '90 [naam medeverdachte rechtspersoon 7] bestek heeft gekocht en dat door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 6] een onderneming genaamd [naam medeverdachte rechtspersoon 9] in Spanje is ingeschreven. De bedrijfsactiviteiten en resultaten van deze onderneming blijken niet uit de stukken [48] .
Met betrekking tot de jaren ’00 is in het proces-verbaal naast bespreking van de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] in [naam medeverdachte rechtspersoon 8] (waarover hiervoor een en ander is overwogen) en een document buitenlands belastingplichtige UK uit 2003, gesteld dat over de activiteiten/bedrijven in de jaren na 2003 geen stukken zijn opgenomen [49] .
Kort samengevat blijkt uit de wel opgenomen documenten over de periode 1975-2002 dat [naam medeverdachte 1] betrokken was bij een aantal bedrijven in verschillende landen, die relatief korte perioden actief zijn geweest. Wat de opbrengsten zijn geweest blijkt niet uit de stukken [50] .
Op 22 december 2015 is het Verenigd Koninkrijk per rechtshulpverzoek gevraagd onderzoek te doen naar – samengevat – de vermeende handel van [naam medeverdachte 1] , in het bijzonder de handel in caravans vanuit Engeland. Daarop is een voorlopig antwoord ontvangen in 2016, met als enige informatie over [naam medeverdachte 1] dat hij in 2006 bewoner is geweest van een woning in Kingston Upon Hull. Een Engels intern verzoek om belastinggegevens heeft blijkbaar geen follow-up gekregen [51] .
Van dit laatste onderzoek kan worden gezegd dat het niet afgerond is, waarbij op de gestelde – op zich logische – vragen geen afdoende beantwoording is gekomen.
Van het eerste onderzoek kan worden gezegd dat het – bij gebrek aan andere informatie – nogal eenzijdig steunt op de documenten die in de bezwaarschriftenprocedure door [naam medeverdachte 1] naar voren zijn gebracht.
De reeks rechtshulpverzoeken aan verschillende landen hebben zich, zo vat de rechtbank samen, geconcentreerd op vragen rond ingezetenschap, bedrijven, vastgoed en rekeningen op naam van [naam medeverdachte 1] en/of een of meer rechtspersonen. Daarnaast is gevraagd naar fiscale gegevens, waarover de bevraagde landen Duitsland, Spanje, Oostenrijk, België, Luxemburg, Monaco, Cyprus en Malta niet beschikten [52] .
Vervolgens zijn in het kader van het vooronderzoek op verzoek van de verdediging twee getuigen gehoord die meer over de bedrijvigheid van [naam medeverdachte 1] zouden kunnen vertellen.
De getuige [naam getuige 3] , die de jaarrekening 2013 voor een aantal bedrijven van [naam medeverdachte 1] heeft opgemaakt, verklaart [53] :
Hij vertelde waar de bedrijven in het buitenland zaten. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij een
goede deal had gemaakt met zijn caravanverkoop in Groot Brittannië. Hij had een merknaam
voor caravans. Andere verkopers moesten hem een commissie bij de verkoop van de
caravans met dat merk betalen. De tijdsperiode weet ik niet meer, volgens mij was dat van
voor 2000. Ik weet niet hoe lang die commissies door zijn blijven lopen. Hij vertelde mij
wel dat hij dat merkrecht op een gegeven moment verkocht had, dat schiet me net te binnen.
De getuige [naam getuige 4] , accountant, had van [naam medeverdachte 1] het verzoek gekregen om ten behoeve van de belastingdienst een tijdslijn op te stellen waaruit bleek wanneer [naam medeverdachte 1] wel en niet belastingplichtig in Nederland zou zijn geweest [54] :
Ik weet dat hij een aantal keren bij [naam getuige 3] met een aantal schoenendozen vol met documenten
langskwam. Daar zat ook documentatie bij over [naam onderneming] , dat waren woonwagens of een
soort chalets die hij heeft weten te verkopen. Dat ging om veel geld.
Over andere vormen van bedrijvigheid is ook verklaard door getuigen.
[naam getuige 3] heeft verteld dat [naam medeverdachte 1] bij hem kwam met allerlei papieren en een beeld wilde vormen van welke bedrijven hij allemaal gehad had. [naam getuige 3] heeft getracht dit in een tabel met stukken vast te leggen, op chronologische volgorde, die bij het verhoor is gevoegd [55] :

[ afbeelding tabel met informatie verdachte en medeverdachten]

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de banktegoeden, te weten € 1.008,08 op
[naam bank] rekeningnummer [rekeningnummer 1] en € 214,88 op ING rekeningnummer [rekeningnummer 2] van [naam verdachte] , verbeurd te verklaren.
8.2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de teruggave van de inbeslaggenomen banktegoeden verzocht aangezien namens de verdachte vrijspraak is bepleit.
8.3
Beoordeling
Nu de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Bankrekening [naam bank] rekeningnr [rekeningnummer 1] € 1008,08;
2. 1.00 STK Bankrekening ING rekeningnr [rekeningnummer 2] € 214,88;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
in de periode van 1 januari 2003 tot en met 9 september 2014 in Nederland
en/of Groot-Brittannië en/of Luxemburg en/of Duitsland en/of Spanje en/of
Liberia en/of Gibraltar en/of Oostenrijk, en/of elders in het buitenland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of een
of meer (binnenlandse en/of buitenlandse) rechtsperso(o)n(en), in elk geval
met een of meer anderen, meermalen, althans eenmaal,
A.
van een of meer voorwerp(en)met een totale waarde van 2.935.081,79,- euro
bestaande uit een of meer objecten van onroerend goed ( [naam holding]
), en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 867.770,02,- euro
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 33.015,34,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 834.754,68,- euro
( [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ),
en/of
van een of meer voorwerp(en)met een totale waarde van 895.562,34,- euro,
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 123.359,40,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 237.202,94,- euro
en/of een of meer objecten van onroerend goed met een waarde van 535.000,-
euro ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5] )
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 168.176,83,- euro,
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 26.815,35,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 141.361,48,- euro
( [naam medeverdachte rechtspersoon 4] )
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 383.550,75,- euro,
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 60.524,47,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 83.026,28,- euro
en/of een of meer objecten van onroerend goed met een waarde van 240.000,-
euro ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] )
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 425.000,- euro,
bestaande uit een of meer objecten van onroerend goed ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2]
)
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 535.000,- euro
bestaande uit een of meer objecten van onroerend goed ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5]
)
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 974.175,- euro
bestaande uit contante gelden gestort op een bankrekening van [naam medeverdachte rechtspersoon 1]
in de periode van januari 2003 tot en met september 2009
( [naam medeverdachte rechtspersoon 1] )
(in totaal een bedrag van 7.184.316,73,- euro), althans een of meer gro(o)t(e)
geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of
de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of
heeft/hebben verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld
wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of dit/deze
voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad,
en/of
B.
van een of meer voorwerp(en)met een totale waarde van 2.935.081,79,- euro
bestaande uit een of meer objecten van onroerend goed ( [naam medeverdachte 1]
),
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 867.770,02,- euro
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 33.015,34,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 834.754,68,- euro
( [naam medeverdachte rechtspersoon 7] ),
en/of
van een of meer voorwerp(en)met een totale waarde van 895.562,34,- euro,
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 123.359,40,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 237.202,94,- euro
en/of een of meer objecten van onroerend goed met een waarde van 535.000,-
euro ( [naam medeverdachte rechtspersoon 6] )
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 168.176,83,- euro,
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 26.815,35,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 141.361,48,- euro
( [naam medeverdachte rechtspersoon 4] )
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 383.550,75,- euro,
bestaande uit een of meer banktegoed(en) met een waarde van 60.524,47,- euro
en/of een of meer effectenrekening(en) met een waarde van 83.026,28,- euro
en/of een of meer objecten van onroerend goed met een waarde van 240.000,-
euro ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] )
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 425.000,- euro,
bestaande uit een of meer objecten van onroerend goed ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2]
)
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 535.000,- euro
bestaande uit een of meer objecten van onroerend goed ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5]
)
en/of
van een of meer voorwerp(en) met een totale waarde van 974.175,- euro
bestaande uit contante gelden gestort op een bankrekening van [naam medeverdachte rechtspersoon 1]
in de periode januari 2003 tot en met september 2009
( [naam medeverdachte rechtspersoon 1] )
(in totaal een bedrag van 7.184.316,73,- euro), althans een of meer gro(o)t(e)
geldbedrag(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad
en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of gebruik
heeft/hebben gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders,
een verhullende vennootschappenconstructie (een zogenoemde
offshore-constructie) opgezet, waar de volgende rechtspersonen deel van
uitmaakten:
- [naam holding] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 10]
en/of
- [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (Duitsland), en/of
- [naam medeverdachte rechtspersoon 3] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 7] en/of
[naam medeverdachte rechtspersoon 5] (Gibraltar), en/of
- [naam medeverdachte rechtspersoon 6] (Spanje), en/of
- [naam medeverdachte rechtspersoon 11] (Liberia),
van welke vennootschap(pen) verdachte en/of zijn mededader(s) de
(uiteindelijk) (middellijk(e)) eigena(a)r(en) (de Ultimate Beneficial Owner(s)
(UBO)) was/waren,
en/of
een of meer (gro(o)t(e)) (contant(e)) geldbedragen gestort op een/of meer
bankrekeningen op naam van
-verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
-de hiervoor genoemde rechtsperso(o)n(en)
in Oostenrijk en/of Luxemburg en/of Duitsland, in elk geval in het buitenland,
en/of
een of meer (grote) geldbedrag(en) van die bankrekening(en) in Oostenrijk
en/of Luxemburg en/of Duitsland, in elk geval in het buitenland, overgeboekt
naar (onder andere)
-een of meer (andere) bankrekening(en) en/of effectenrekening(en) in
Luxemburg, en/of
-een of meer (andere) bankrekening(en) (bij de Jyskebank) in Gibraltar, en/of
-een of meer bankrekening(en) van genoemde rechtsperso(o)n(en) in Nederland,
en/of
-een of meer bankrekening(en) van verdachte en/of zijn mededader(s) in het
buitenland,
in elk geval deze in het buitenland gestorte (grote) geldbedrag(en)
doorgeboekt en/of over geboekt en/of heen en weer geboekt met/tussen
bankrekeningen en/of effectenrekening(en) van verdachte en/of zijn
mededader(s) en/of van (een) genoemd(e) rechtsperso(o)n(en) in het buitenland,
en/of
met dat/die in het buitenland gestorte (gro(o)t(e) geldbedrag(en) in Nederland
en/of in Spanje en/of in Duitsland, althans in het buitenland, via (een)
loanbackconstructie(s) onroerend goed en/of een of meer
vakantieparken/recreatieparken gekocht,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s),
(telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die
voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Requisitoir, p. 22
2.Requisitoir, p. 27
3.Requisitoir, p. 27
4.Bronnen:
5.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 17, p. 7315
6.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 17, p. 7342 en 7344 bovenaan
7.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 17, p. 7344 bovenaan
8.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8861-8865
9.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 17, p. 7314 e.v. en p. 7376
10.Relaas zaaksdossier witwassen, p. 82
11.Requisitoir, p.42 en 43
12.Requisitoir, p.30
13.Relaas zaaksdossier witwassen p. 84-85 en Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p.1920 e.v.
14.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 2060
15.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 2064
16.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 2066
17.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 1970
18.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 1924
19.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 1963
20.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 1926
21.Relaas zaaksdossier witwassen, p. 85 bovenaan
22.Relaas zaaksdossier witwassen, p.85
23.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 16, p. 6825 en 6664
24.HR 7 oktober 2008:BD2774
25.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 2, p 372
26.Requisitoir, p 29
27.Tapgesprek van 28 oktober 2013, Bijlage zaaksdossier witwassen, map 11, p 4528
28.[naam medeverdachte 1] is per 2006 is uitgeschreven naar de Verenigde Arabische Emiraten en was toen niet meer belastingplichtig
29.Bijlage algemeen dossier, map 2, p. 397 e.v.
30.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 16, p. 6999
31.Requisitoir, p. 16
32.De getuige [naam getuige 2] (ING Luxemburg) antwoordt op de vraag of de bedrijvenstructuur niet bedoeld is voor witwassen: “Nee, het is niet ongewoon in Luxemburg om zo te handelen”, Bijlage zaaksdossier witwassen, map 3, p. 1147
33.Relaas zaaksdossier witwassen, p. 75, figuur 1
34.Tapgesprek van 3 oktober 2013, bijlage zaaksdossier witwassen, map 25, p. 10678
35.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 22, p. 9204
36.Dit met uitzondering van de hierna te noemen video waarin [naam medeverdachte 1] over zichzelf vertelt
37.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 2, p. 416 en 417: proces-verbaal van onderzoek in beslaggenomen goed
38.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 22, p. 9204
39.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 2, p. 419
40.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 3, p. 1143
41.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 22, p. 9287, 9290 en 9480
42.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 22, p. 9523
43.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 5, p. 1963
44.Relaas zaaksdossier witwassen, hoofdstuk 8
45.Relaas zaaksdossier witwassen, par. 8.6.4
46.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8992
47.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8995
48.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8995
49.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8996
50.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8996
51.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 4, p. 1186 e.v.
52.Requisitoir, p. 28
53.Verklaring bij de rechter-commissaris, 17 april 2019
54.Verklaring bij de rechter-commissaris, 17 april 2019
55.Verklaring bij de rechter-commissaris, 17 april 2019
56.Verklaring bij de rechter-commissaris, 17 april 2019
57.Verklaring bij de rechter-commissaris, 17 april 2019
58.Requisitoir, p. 26 e.v.
59.Bijlage zaaksdossier witwassen, map 21, p. 8996
60.Requisitoir, p. 26 e.v.
61.T.a.p.