In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N. Talhaoui, en de burgemeester van Schiedam, vertegenwoordigd door mr. E. de Neef. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, waarbij aan hem een last onder dwangsom was opgelegd om herhaling van overtredingen van artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Schiedam 2013 te voorkomen. De last onder dwangsom was vastgesteld op € 10.000,- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 30.000,- in totaal, en had een looptijd van twee jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester de last onder dwangsom heeft opgelegd op basis van een bestuurlijke rapportage van de Politie eenheid Rotterdam, waarin werd vermeld dat eiser op 19 september 2019 was aangehouden voor de handel in verdovende middelen. Eiser betwistte de bevindingen in de rapportage en voerde aan dat de dwangsom disproportioneel was en dat er inconsistentie en willekeur in de besluitvorming was. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester voldoende rekening had gehouden met de belangen en dat de opgelegde dwangsom in redelijke verhouding stond tot de zwaarte van het geschonden belang.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.