Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
voor naturalisatie [naam],
1..De procedure
- de dagvaarding van 2 juni 2021, met 16 producties;
- de conclusie van antwoord, met 3 producties;
- de akte wijziging c.q. aanvulling eis van de man;
- de mondelinge behandeling op 11 juni 2021;
- de pleitnotitie van de man, met een productie.
2..De feiten
- Bij beschikking van 6 april 2011 (zaaknummer 370744) heeft deze rechtbank, in het kader van het verzoek van de man tot het treffen van een voorlopige voorziening, onder meer bepaald dat de man met ingang van 7 februari 2011 een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 3.500,- bruto per maand.
- Bij beschikking van 6 april 2012 (zaaknummers 361344 en 373571) heeft deze rechtbank ten laste van de man aan de vrouw een voorlopige uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 1.343,- per maand met ingang van 6 april 2011 en van € 1.362,- per maand met ingang van 1 januari 2012. Vervolgens heeft deze rechtbank bij beschikking van 14 februari 2013 het verzoek van de vrouw tot een uitkering in haar levensonderhoud afgewezen en de op de man rustende onderhoudsplicht beëindigd.
- De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van 14 februari 2013.
- Bij beschikking van 15 juli 2016 (zaaknummer 361344) heeft deze rechtbank beslist over de wijze van verdeling en verrekening van de huwelijksgoederengemeenschap.
- Bij verstekbeschikking van 13 juli 2017 (zaaknummer 518232) heeft deze rechtbank de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2017 bepaald op € 3.500,- bruto per maand. De man is daartegen in hoger beroep gegaan. Bij beschikking van 7 augustus 2019 heeft hof Den Haag de beschikking van de rechtbank vernietigd en het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud alsnog afgewezen.