Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 3 juni 2021;
- de brief van de man van 8 juni 2021, met 22 producties;
- de conclusie van antwoord, met 9 producties;
- de mondelinge behandeling op 11 juni 2021.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man de opheffing van executoriaal beslag dat door de vrouw is gelegd op zijn woning en bankrekening. De partijen, ex-echtelieden, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft eerder cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap betreft. De vrouw heeft op basis van eerdere beschikkingen executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen en de woning van de man, tot verhaal van een bedrag van circa € 78.000,00.
De voorzieningenrechter heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de dagvaarding en de mondelinge behandeling. De man stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat de verdelingskwestie nog niet is afgerond. De rechter oordeelt dat de vrouw, op basis van de beschikking van de rechtbank van 14 juli 2016, bevoegd is om beslag te leggen. De man heeft echter ook argumenten aangedragen dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid, gezien de beperkte overwaarde van de woning en de kosten van executie.
Uiteindelijk beslist de voorzieningenrechter dat het beslag op de woning niet mag worden uitgewonnen totdat er een onherroepelijke uitspraak van het hof Amsterdam is. Het beslag op de bankrekeningen blijft in stand, omdat dit beslag slechts een relatief klein bedrag betreft en de vrouw heeft aangegeven zich te onthouden van verdere beslagen in afwachting van de procedure bij het hof. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.