ECLI:NL:RBROT:2021:6074

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
C/10/618848 / KG ZA 21-393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing executoriaal beslag in echtscheidingskwestie tussen ex-echtelieden

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de man de opheffing van executoriaal beslag dat door de vrouw is gelegd op zijn woning en bankrekening. De partijen, ex-echtelieden, zijn in een juridische strijd verwikkeld over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft eerder cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag, die de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap betreft. De vrouw heeft op basis van eerdere beschikkingen executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen en de woning van de man, tot verhaal van een bedrag van circa € 78.000,00.

De voorzieningenrechter heeft de procedure in detail bekeken, inclusief de dagvaarding en de mondelinge behandeling. De man stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat de verdelingskwestie nog niet is afgerond. De rechter oordeelt dat de vrouw, op basis van de beschikking van de rechtbank van 14 juli 2016, bevoegd is om beslag te leggen. De man heeft echter ook argumenten aangedragen dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid, gezien de beperkte overwaarde van de woning en de kosten van executie.

Uiteindelijk beslist de voorzieningenrechter dat het beslag op de woning niet mag worden uitgewonnen totdat er een onherroepelijke uitspraak van het hof Amsterdam is. Het beslag op de bankrekeningen blijft in stand, omdat dit beslag slechts een relatief klein bedrag betreft en de vrouw heeft aangegeven zich te onthouden van verdere beslagen in afwachting van de procedure bij het hof. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/618848 / KG ZA 21-393
Vonnis in kort geding van 25 juni 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. G. Kaya te Roosendaal.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 juni 2021;
  • de brief van de man van 8 juni 2021, met 22 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 9 producties;
  • de mondelinge behandeling op 11 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 31 oktober 2002 zijn partijen met elkaar gehuwd in Turkije.
2.2.
Bij beschikking van 11 maart 2015 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3.
Bij beschikking van 14 juli 2016 heeft deze rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vastgesteld.
2.4.
De man is tegen de beschikking van 14 juli 2016 in hoger beroep gegaan.
Bij beschikking van 21 juni 2017 heeft het gerechtshof Den Haag de bestreden beschikking ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap voor wat betreft de toedeling van de ondernemingen en de verkoop van de echtelijke woning vernietigd en op die punten opnieuw beschikt.
2.5.
De man heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van het hof van 21 juni 2017. Daarbij heeft hij vijf cassatiemiddelen aangevoerd. Bij beschikking van 13 juli 2018 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat alleen de klachten 1 en 2, die betrekking hebben op de toedeling van de ondernemingen, doel treffen en dat de overige klachten niet tot cassatie leiden. Vervolgens heeft de Hoge Raad de bestreden beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
2.6.
Op 30 april 2021 heeft de vrouw op basis van de (voormelde) beschikkingen van 11 maart 2015, 14 juli 2016 en 21 juni 2017 ten laste van de man executoriaal beslag gelegd op de bankrekeningen van de man bij ABN AMRO Bank N.V. en de woning gelegen te [adres], tot verhaal van een bedrag van circa € 78.000,00.

3..Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, op alle dagen en uren en – indien niet dadelijk een grosse beschikbaar is – op de minuut, het beslag op de bankrekening en de woning van de man op te heffen, alsmede de vrouw te verbieden beslag te leggen zolang de gerechtelijke procedures nog lopen.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De man stelt zich op het standpunt dat de beslagen onrechtmatig en voorbarig zijn, omdat de verdelingskwestie nog niet is afgerond. Die redenering wordt niet gevolgd.
De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof Den Haag van 21 juni 2017 vernietigd en de zaak verwezen. Zo lang er geen beslissing is van het hof Amsterdam, moet voor de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen worden uitgegaan van de beschikking van deze rechtbank van 14 juli 2016, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond daarvan is de vrouw in beginsel bevoegd om executoriaal beslag te leggen ten laste van de man.
4.2.
Uitgangspunt in een executiegeschil is dat een veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag.
Echter, een afweging van de belangen van partijen en/of derden of het algemeen belang kan tot een ander oordeel leiden.
4.3.
Ten aanzien van het beslag op de woning voert de man aan dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid, doordat zij er niets bij wint als de woning wordt verkocht gezien de beperkte overwaarde en de daarmee gepaard gaande kosten van executie.
4.4.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man sinds 31 december 2019 eigenaar is van de woning aan de [adres]. De koopsom bedroeg € 265.000,00. De man stelt, onder verwijzing naar de hypotheekakte, dat hij bij een eventuele executieverkoop een bedrag van € 336.000,00 aan de hypotheekverstrekker verschuldigd is terzake van betaling van de hoofdsom, rente, boete en kosten. Verder heeft hij de koopovereenkomst met Havensteder, van wie hij de woning kocht, overgelegd. Daarin is bepaald dat de man aan Havensteder een boete van € 25.000,00 is verschuldigd, indien hij de woning binnen twee jaar na de eigendomsoverdracht verkoopt. Hoewel de man niet heeft onderbouwd wat de huidige marktwaarde van de woning is, is het nog maar de vraag of, gelet op de schuld aan de hypotheeknemer en Havensteder en in aanmerking nemende dat de woning bij een executieverkoop in de regel minder opbrengt, uit de executieverkoop van de woning een positief saldo zal voortvloeien ter voldoening van de vordering van de vrouw op de man.
Aan de andere kant is niet gebleken dat het beslag op de woning zwaar drukt op de man, zolang althans dat beslag niet wordt uitgewonnen.
4.5.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij slechts is overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag omdat de man geen aanstalten maakte om de procedure bij het hof Amsterdam aanhangig te maken. Zij wilde de man in beweging krijgen. Pas ter zitting is gebleken dat de man in de week voorafgaand aan de zitting het verzoek met alle processtukken heeft ingediend bij het hof Amsterdam. Daarop heeft de vrouw verklaard bereid te zijn het beslag op de woning te laten liggen, maar daar verder niets mee te doen in afwachting van de procedure bij het hof Amsterdam.
4.6.
Bij deze stand van zaken ziet de voorzieningenrechter aanleiding het mindere van de vordering ten aanzien van de woning toe te wijzen, namelijk dat het de vrouw wordt verboden om het beslag uit te winnen totdat door het hof Amsterdam een onherroepelijke uitspraak is gedaan.
4.7.
Ten aanzien van het beslag op de bankrekeningen voert de man aan dat hij door dat beslag in de problemen komt met het betalen van de vaste lasten.
4.8.
Ter zitting is gebleken dat dit beslag doel heeft getroffen voor een bedrag van
€ 234,75. Ook op dit punt heeft de vrouw ter zitting verklaard zich te onthouden van het leggen van andere beslagen op de bankrekeningen in afwachting van de procedure bij het hof Amsterdam, ervan uitgaande dat de man die procedure aanhangig maakt. Zoals gezegd, heeft de man dat naar eigen zeggen kort vóór de zitting gedaan. Nu het beslag slechts voor een relatief beperkt bedrag doel heeft getroffen en gezien de toezegging van de vrouw ter zitting, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond het beslag op de bankrekeningen op te heffen.
4.9.
Voor het opleggen van een algeheel verbod om beslag te leggen, is geen plaats. Het strekt te ver om een dergelijke vordering bij wijze van voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.10.
Nu partijen voorheen in een affectieve relatie tot elkaar stonden, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de vrouw het op 30 april 2021 ten laste van de man gelegde beslag op de woning uit te winnen totdat door het hof Amsterdam een onherroepelijke uitspraak tussen partijen is gedaan;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2021.
2091 / 1980