ECLI:NL:RBROT:2021:6072

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
8953860
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling van openstaande bedragen in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een tuinhuis

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021, heeft eiser [persoon A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [bedrijf B] in het kader van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een tuinhuis. De overeenkomst, gesloten op 10 december 2019, betrof de realisatie van een houten overkapping met berging. Eiser heeft gesteld dat [bedrijf B] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet alle materialen te leveren en gebreken in de uitvoering van het werk. Eiser heeft diverse stappen ondernomen, waaronder het sturen van ingebrekestellingen en het leggen van beslag op de bankrekening van [bedrijf B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf B] niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit de overeenkomst, wat heeft geleid tot schade voor eiser. De rechtbank heeft de vordering van eiser tot schadevergoeding en betaling van openstaande bedragen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. In reconventie heeft [bedrijf B] een vordering ingesteld tot betaling van de slottermijn, maar deze is afgewezen omdat er geen sprake was van een deugdelijke oplevering. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op vergoeding van de gemaakte kosten en schade, en heeft [bedrijf B] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.266,47, vermeerderd met rente en kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8953860 \ CV EXPL 21-203
uitspraak: 2 juli 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[persoon A] ,
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie, verweerd in reconventie,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. M.F. Breedveld,
tegen
[bedrijf B]
,mede handelend onder de naam [handelsnaam B] ,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
eiseres in verzet,
vertegenwoordigd door [persoon B] (met machtiging van [persoon C] , bestuurder [bedrijf B] ).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [persoon A] ’ en ‘ [bedrijf B] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 19 oktober 2020, met bijlagen;
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie (verzetdagvaarding van 16 december 2020), met bijlagen;
het tussenvonnis van 1 februari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de nadere producties 16 tot en met 21 van [persoon A] en een usb-stick met geluidsbestand;
de akte overlegging producties met nadere producties 29 tot en met 33 van [bedrijf B] ;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2021;
de pleitnotities van beide partijen.
[bedrijf B] heeft bezwaar gemaakt tegen het indienen van de akte met producties 16 tot en met 21 van [persoon A] . Dat bezwaar wordt afgewezen. In de akte van [bedrijf B] die op 15 maart 2021 is ontvangen, heeft [bedrijf B] dit bezwaar reeds geuit. Dat betekent dat [bedrijf B] de stukken conform het bepaalde in het tussenvonnis in ieder geval tien dagen voor de mondelinge behandeling heeft ontvangen. Dat is dus op tijd. Bovendien heeft [bedrijf B] in haar akte gereageerd op de producties. Mede gelet op de inhoud van de stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken, is daarmee voldaan aan het vereiste van hoor en wederhoor.
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

2. De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen is op 10 december 2019 een overeenkomst gesloten voor de realisatie van een houten overkapping met berging van ongeveer 30 m2 op basis van een offerte van 1 december 2019 voor een totale som van € 10.631,-.
De opbouw van dit bedrag (inclusief btw) is als volgt:
Maatwerk overkapping annex berging in casco 44 mm € 5.275,-
Bekleding van de zichtzijden met WRC € 1.549,-
Afwerkpakket conform offerte d.d. 27 november 2019 € 2.896,-
Azobé frame op prefab betonnen poeren en betonnen funderingstegels € 2.602,-
Afbouwen en afvoeren bestaande houtbouw en opbouwen van berging met overkapping € 2.752,-
Commerciële korting -/- € 4.443,-
In punt 5 is opgenomen dat betaling van de aanneemsom in de volgende termijnen zal plaatsvinden:
50% aanbetaling bij bestelling
Uitvoering werkzaamheden funderingswerkzaamheden (uiterlijk 2e week 2020)
25% bij levering prefab houtbouw
25% bij tevreden oplevering
In punt 6 van de overeenkomst is opgenomen dat het werk binnen 15 werkbare dagen na de uiterste datum van aanvang wordt opgeleverd.
2.2
Op 31 december 2019 is gestart met de werkzaamheden.
2.3
De eerste twee termijnbetalingen van totaal € 7.972,39 (factuur van 10 december 2019 van € 5.314,93 en factuur van 26 februari 2020 van € 2.657,46) zijn door [persoon A] aan [bedrijf B] voldaan.
2.4
Diemen heeft aan [bedrijf B] op 9 april 2020 een ingebrekestelling gestuurd. Daarin geeft [persoon A] [bedrijf B] twee opties onder vermelding dat één van beide opties binnen 14 kalenderdagen na dagtekening van de ingebrekestelling uitgevoerd dient te zijn:
Het leveren van de door ons reeds betaalde materialen die wij nog niet hebben ontvangen (zie bijlage) én het herstellen van de niet deugdelijke werkzaamheden zoals in de bijlage aangeven. Dit herstel zal dan ook geschieden zonder enige discussie, maar zoals wij dit als klant van jou mogen verwachten. Ook de verdere afwerking van onze berging / overkapping zal binnen veertien dagen naar volledige tevredenheid worden uitgevoerd.
Het leveren van de door ons reeds betaalde materialen die wij nog niet hebben ontvangen (zie bijlage) waarmee wij de overkapping en berging door derden laten herstellen en afbouwen. Daarmee zullen wij het contract met jou ontbinden en de laatste openstaande betaling van € 2.658,61 komt daarmee te vervallen.
2.5
In een e-mail van 24 april 2020 stuurt [persoon A] ‘zoals afgesproken’ aan [persoon D] de lijst van materialen die nog moeten worden geleverd. [persoon A] geeft [bedrijf B] een extra termijn - tot 1 mei 2020 om 17:00 uur - om de materialen te leveren.
2.6
Bij brief van 2 juni 2020 laat [persoon A] aan [bedrijf B] weten dat nog niet alle materialen zijn geleverd die in de offerte staan vermeld. [persoon A] geeft aan [bedrijf B] nog één week de tijd om die spullen te leveren.
2.7
Bij brief van 19 juni 2020 heeft [persoon A] een omzettingsverklaring gedaan. [1]
2.8
Op 2 oktober 2020 is aan [persoon A] beslagverlof verleend. Op 5 oktober 2020 heeft [persoon A] conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van [bedrijf B] .
2.9
Op 12 november 2020 is naar aanleiding van de dagvaarding van [persoon A] van 19 oktober 2020 een verstekvonnis gewezen onder zaaknummer 8841095 \ CV EXPL 20-38600. In dat vonnis is [bedrijf B] veroordeeld tot betaling aan [persoon A] van € 10.711,56, vermeerderd met rente en proceskosten.

3..Het geschil in conventie

3.1
[persoon A] vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van € 10.400,31, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de dag dat [bedrijf B] eerst in verzuim raakte (24 april 2020), dan wel met ingang van de datum van de omzettingsverklaring (19 juni 2020), dan wel met ingang van de dag van betekening van de onderhavige dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
II. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van € 311,25 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van de dag van betekening van de onderhavige dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [bedrijf B] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van het gelegde conservatoir derdenbeslag daaronder begrepen alsmede de nakosten, waarbij voor wat betreft de nakosten het salaris van de gemachtigde begroot kan worden op €131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, en voorts met bepaling dat [bedrijf B] de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd is vanaf de tiende dag na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, indien deze kosten niet binnen deze termijn zullen zijn voldaan.
Het onder I gevorderde bedrag is als volgt opgebouwd:
€ 1.943,60 aan ontbrekende materialen voor afbouw
€ 1.141,71 voor heraanleg terras
€ 7.315,- aan herstelkosten / misgelopen inkomsten
3.2
Aan zijn vordering legt [persoon A] het volgende ten grondslag. Het tuinhuis had binnen 14 dagen na aanvang van de werkzaamheden moeten worden opgeleverd. Dat is niet gebeurd. Vanaf 3 februari 2020 heeft [persoon A] geklaagd over verschillende gebreken. [bedrijf B] heeft op 16 maart 2020 nog wat werkzaamheden op ondeskundige wijze uitgevoerd. Daarna heeft [bedrijf B] niets meer gedaan. [bedrijf B] is vervolgens ook in gebreke gebleven met het leveren van alle ontbrekende materialen. [persoon A] was hierdoor genoodzaakt om zelf het tuinhuis eerst deels af te breken in verband met de slechte staat en daarna (opnieuw) af te bouwen. In verband daarmee heeft hij kosten gemaakt voor materiaal en arbeid. [bedrijf B] moet die kosten aan hem betalen.
3.3
[bedrijf B] betwist de vordering. Op hetgeen zij daartoe aanvoert, wordt hierna - indien van belang voor de beoordeling - ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1
[bedrijf B] vordert in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om [persoon A] te veroordelen tot betaling aan [bedrijf B] van de slottermijn van € 2.658,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf juni jl. tot en met het moment van betaling, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.
4.2
Aan haar vordering legt [bedrijf B] het volgende ten grondslag. [bedrijf B] heeft aan haar verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst voldaan. Daarom moet [persoon A] ook de slottermijn betalen.
4.3
[persoon A] betwist de vordering. Hij verwijst naar zijn stellingen in conventie.

5..De beoordeling

tijdig verzet
5.1
[bedrijf B] stelt dat zij op 23 november 2020 voor het eerst kennis heeft genomen van (de inhoud van) het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 12 november 2020. Dat is door [persoon A] niet betwist. Dat betekent dat [bedrijf B] tijdig in verzet is gekomen. [2]
conventie en reconventie
5.2
De vorderingen in conventie en reconventie hebben een zodanige samenhang, dat ze hierna gezamenlijk worden behandeld.
Wat is de kern?
5.3
[persoon A] stelt dat [bedrijf B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenissen voortvloeiend uit de overeenkomst. [persoon A] vordert vergoeding van de schade die hij daardoor lijdt. [3] [bedrijf B] stelt zich op het standpunt dat zij het tuinhuis aan [persoon A] deugdelijk heeft opgeleverd en maakt in reconventie aanspraak op betaling van de slottermijn.
5.4
Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar. De te beantwoorden vraag is wat de status is van de door [bedrijf B] uitgevoerde werkzaamheden / het door [bedrijf B] opgeleverde werk. Zeer verkort weergegeven komt het erop neer dat als het werk voldoet aan de overeenkomst, [persoon A] de slottermijn moet betalen. Als er sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [bedrijf B] , dan is betaling van de slottermijn niet aan de orde en komen de (schadevergoedings)vorderingen van [persoon A] in beeld.
inhoud overeenkomst
5.5
[persoon A] stelt dat de overeenkomst inhoudt dat [bedrijf B] materialen levert en het tuinhuis bouwt. [bedrijf B] betwist dat zij het tuinhuis zou bouwen. Zij wijst ter onderbouwing van die betwisting op een citaat uit de offerte van 19 oktober 2020: ‘opbouw door uzelf onder onze begeleiding, met gebruik van ons gereedschap.’
5.6
De overeenkomst wordt op papier op de eerste pagina aangeduid als overeenkomst van aanneming van werk. Het werk wordt in de overeenkomst omschreven als het ‘realiseren’ van een houten overkapping. Onder punt 1 van de overeenkomst staat dat [bedrijf B] voor rekening van [persoon A] de in de overeenkomst genoemde werkzaamheden zal uitvoeren. Een van de stelposten van de aanneemsom betreft: ‘Afbouwen en afvoeren bestaande houtbouw en opbouwen van berging met overkapping.’ Er hebben ook daadwerkelijk medewerkers van [bedrijf B] (mee)gebouwd aan het tuinhuis. [bedrijf B] noemt de overeenkomst in haar pleitaantekeningen een ‘samenwerkingsovereenkomst.’
5.7
Op basis van het voorgaande staat op z’n minst staat vast dat partijen hebben afgesproken dat zij samen zouden bouwen. In ieder geval niet [persoon A] alleen.
5.8
Volgens [bedrijf B] is er door de toegepaste commerciële korting per saldo niets door [persoon A] betaald voor de afbouw, afvoer van de oude- en opbouw van de nieuwe houtbouw. Voor zover [bedrijf B] daarmee bedoelt dat [persoon A] geen aanspraak kan maken op deugdelijke nakoming van die onderdelen van de overeenkomst slaagt dat verweer niet. Die uitleg wordt door [persoon A] betwist en vindt geen steun in de stukken. Uit de facturen blijkt dat de korting evenredig op alle onderdelen van de overeenkomst is toegepast. Ook als de korting enkel zou zijn toegepast op een bepaald deel van de overeenkomst, en er na het toepassen van de korting voor dat deel geen betalingsverplichting meer zou bestaan, betekent dat niet dat de wederpartij - in dit geval [bedrijf B] - is bevrijd is van haar verbintenissen ter zake van dat specifieke onderdeel. Door de korting heeft de andere partij - in dit geval [persoon A] - in feite voldaan aan zijn betalingsverplichtingen, dus aan zijn verbintenis. Korting is geen ontbinding.
5.9
Het verweer van [bedrijf B] dat zij geen verantwoordelijkheid had voor de afbouw slaagt dus niet. Dat had zij wel.
status werk
5.1
[persoon A] heeft een bouwkundig expert ingeschakeld die het tuinhuis op 24 april 2020 heeft geïnspecteerd. Zijn bevindingen zijn opgenomen in een rapportage. Weliswaar betreft het geen officieel deskundigenrapport in opdracht van de kantonrechter, maar dat doet aan de inhoud ervan niet af. [bedrijf B] betwist de deskundigheid van de expert niet. Ook betwist zij de inhoud van het rapport niet voldoende gemotiveerd. [bedrijf B] betwist eigenlijk uitsluitend dat de constateringen uit het rapport op [bedrijf B] betrekking hebben. Volgens [bedrijf B] beoordeelt de deskundige [persoon A] , omdat [persoon A] verantwoordelijk is voor het bouwen van het tuinhuis. Hiervoor is vastgesteld dat dat niet juist is. De constateringen in het rapport hebben derhalve wel degelijk (ook) betrekking op de werkzaamheden van [bedrijf B] .
5.11
Uit het rapport blijkt dat het tuinhuis niet binnen de overeengekomen termijn af was en dat voor zover het tuinhuis wel is gebouwd, er sprake is van veel onvolkomenheden en foutieve montage, dat weer gemaskeerd was. Onaangepast zou het houtwerk binnen enkele jaren gaan rotten. Ook stond het tuinhuis zichtbaar (55 mm) uit het lood. Dat betekent dat er in beginsel sprake is van een tekortkoming door [bedrijf B] en dat zij in verzuim verkeert.
5.12
Voor zover [bedrijf B] met haar verweer heeft bedoeld om een beroep te doen op eigen schuld van [persoon A] geldt het volgende. [bedrijf B] voert aan dat [persoon A] gedurende de rit andere wensen had en de plannen daardoor moesten worden gewijzigd. [persoon A] betwist dat. Volgens [persoon A] werden sommige dingen anders aangepakt dan aanvankelijk de bedoeling was, omdat dat in verband met in een eerdere fase gemaakte fouten noodzakelijk was. Dat was niet omdat de wensen van [persoon A] gedurende het project waren veranderd. Het rapport van de expert ondersteunt het standpunt van [persoon A] . [bedrijf B] wijst ter onderbouwing van zijn stelling op dit punt naar productie 15, maar daarin is geen gewijzigde wens van [persoon A] te vinden; het betreft bouwtekeningen. Ook in andere producties zijn geen aanwijzingen te vinden dat [persoon A] gedurende het bouwproces gewijzigde opdrachten aan [bedrijf B] heeft gegeven die voor vertraging (kunnen) hebben gezorgd. De enkele stelling van [bedrijf B] is dan ook niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
opties uit ingebrekestelling 9 april 2020
5.13
[persoon A] heeft aan [bedrijf B] in deze ingebrekestelling twee opties gegeven, die - kort weergegeven - het volgende inhouden: (1) ontbrekende materialen leveren, gebreken herstellen en het tuinhuis afbouwen of (2) ontbrekende materialen leveren, [persoon A] bouwt zelf het tuinhuis af, waardoor de slottermijn vervalt / de overeenkomst voor dat deel als ontbonden moet worden beschouwd.
5.14
Voor beide opties is een termijn van 14 dagen gegeven. Aan optie 1 is evident niet voldaan. Immers, het tuinhuis was op 24 april 2020 (de dag waarop de expert het tuinhuis heeft geïnspecteerd) niet af.
5.15
[bedrijf B] stelt dat zij alle ontbrekende materialen alsnog binnen de gegeven termijn heeft geleverd. Dat heeft [persoon A] volgens [bedrijf B] in de brief van 2 juni 2020 bevestigd. In die brief staat inderdaad de zin: ‘Van deze lijst (zie bijlage bij deze brief) zijn inmiddels de ontbrekende materialen door jou bij ons afgeleverd: (…)’ Uit zowel de inhoud van de rest van de brief als uit het door beide partijen ondertekende document ‘Bewijs van levering’ van 1 mei 2020 blijkt echter duidelijk dat bepaalde materialen die eerst ontbraken na de ingebrekestelling wel door [bedrijf B] zijn geleverd, maar ook meerdere materialen nog niet. Die zijn op het ondertekende document aangegeven met een kruisje en het woord ‘niet’ is omcirkeld. Bij de materialen die wel zijn geleverd is een vinkje geplaatst en is het woord ‘wel’ omcirkeld. Na de opsomming staat de volgende zin: ‘Hiermee verklaren wij, [persoon A] en [persoon E] , dat bovengenoemde materialen (wel of niet) zijn bezorgd.’ Hoewel de zin door het onjuiste gebruik van de haakjes (ook) niet in duidelijkheid uitblinkt, blijkt uit de samenhang met de inhoud van de brief, de opsomming met de omcirkelde woorden wel of niet en de daaropvolgende zin waarin wordt benoemd dat er nog materialen niet of niet compleet zijn geleverd, duidelijk dat daarmee wordt bedoeld dat is aangegeven welke materialen wel en welke niet zijn bezorgd. Dat betekent dat uit de brief van 2 juni 2020 geenszins blijkt dat [bedrijf B] alle materialen heeft geleverd.
5.16
[bedrijf B] heeft haar stelling op dit punt niet anderszins onderbouwd, zodat er voor de verdere beoordeling vanuit wordt gegaan dat niet alle materialen zijn geleverd. Daarmee is dus ook aan optie 2 niet voldaan. De door [persoon A] in voornoemde brief genoemde (rechts)gevolgen zijn derhalve evenmin ingetreden.
slottermijn
5.17
De slottermijn is pas verschuldigd bij ‘tevreden oplevering’. Dat [persoon A] niet tevreden is, was wel duidelijk. Maar uit het bovenstaande volgt dat er ook überhaupt geen sprake is geweest van een (volledige/deugdelijke) oplevering. Dat betekent dat [persoon A] met recht niet tevreden is en de slottermijn van € 2.658,61 niet aan [bedrijf B] hoeft te betalen. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
ontbrekende materialen (€ 1.943,60)
5.18
[persoon A] vordert de kosten die hij heeft gemaakt voor de aanschaf van materiaal dat nodig was om het tuinhuis af te kunnen bouwen. [bedrijf B] betwist niet dat [persoon A] alle materialen heeft gekocht die op het overzicht staan. Uit het verweer van [bedrijf B] wordt begrepen dat zij wel betwist dat het noodzakelijk was om het tuinhuis eerst af te breken alvorens het weer (verder) op/af te bouwen. Aldus betwist zij ook dat de kosten die in verband daarmee zijn gemaakt voor haar rekening komen.
5.19
De expert heeft geconstateerd dat de fundering, alsmede de aansluiting van de fundering op de opbouw, niet is zoals dat hoort en adviseert om de houtopbouw geheel te verwijderen, de fundering aan te passen zodat dan een houtopbouw op de juiste wijze geplaatst kan worden. De foto’s die in de rapportage zijn bijgevoegd, ondersteunen de bevindingen van de expert. Met het blote oog is daarop onder meer te zien dat het tuinhuis scheef stond en dat er kieren tussen de houten planken zaten. [bedrijf B] heeft haar betwisting onvoldoende onderbouwd. Daardoor staat vast dat [persoon A] ertoe mocht overgaan om het tuinhuis eerst af te breken voordat het weer werd opgebouwd.
5.2
[bedrijf B] heeft geen afzonderlijke posten uit het overzicht van kosten specifiek en voldoende onderbouwd betwist, anders dan de algemene betwisting van de noodzakelijkheid van de afbreuk die hiervoor is verworpen. In de offerte die mede is gebruikt als basis voor de overeenkomst, staat dat er gebruik wordt gemaakt van het gereedschap van [bedrijf B] . Aangezien [bedrijf B] bij de wederopbouw van het tuinhuis niet meer deelnam aan het project, kon [persoon A] ook geen gebruik meer maken van het gereedschap van [bedrijf B] . Het komt voor risico en rekening van [bedrijf B] dat [persoon A] het benodigde gereedschap daarom moest aanschaffen. Dat betekent dat het door [persoon A] gevorderde bedrag van € 1.943,60 aan schade volledig wordt toegewezen.
heraanleg terras (€ 1.141,73)
5.21
[persoon A] stelt dat het bestaande terras door toedoen van [bedrijf B] onbruikbaar is geworden. Er zijn poeren verplaatst, waardoor er veel straatwerk is verwijderd. Hierdoor is het gehele terras gaan verzakken en stonden de poeren uiteindelijk scheef in de grond. Om toch weer een stevige en egale ondergrond voor de fundering te hebben, moest het hele terras door [persoon A] opnieuw worden aangelegd, aldus [persoon A] .
5.22
[bedrijf B] betwist dit deel van de vordering. Zij stelt dat zij het terras in opdracht van [persoon A] heeft verwijderd. Daarmee bedoelt [bedrijf B] kennelijk dat er geen sprake kan zijn van door haar veroorzaakte schade aan dat terras en/of noodzaak om een nieuw terras aan te leggen. [persoon A] betwist dat die opdracht is gegeven. [bedrijf B] verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar productie 6, 7 en 8 bij de verzetdagvaarding. Daaruit is geen opdracht van [persoon A] aan [bedrijf B] tot het verwijderen van het gehele terras op te maken. Dit verweer van [bedrijf B] wordt verworpen. Uit de foto’s die in het geding zijn gebracht blijkt ook niet dat het gehele terras is verwijderd. Te zien is dat er op enkele plekken geen terrasstenen meer liggen. [persoon A] heeft aangevoerd dat dat komt, omdat de poeren zijn verplaatst. [bedrijf B] heeft niet betwist dat de poeren zijn verplaatst. Daardoor is schade aan het terras ontstaan. Gelet op hetgeen eerder is geoordeeld, is [bedrijf B] daarvoor aansprakelijk.
5.23
De noodzakelijke kosten die [persoon A] heeft moeten maken om het terras weer terug in de oorspronkelijke staat te brengen, komen voor rekening van [bedrijf B] .
5.24
Op de factuur staat dat er voor 35.28 m2 aan tegels is besteld. Het tuinhuis beslaat een oppervlakte van ongeveer 29 m2. Uit de foto’s blijkt dat het terras bestaat uit klinkers. Zoals eerder overwogen ontbreken er op enkele plekken klinkers, omdat daar in eerste instantie poeren hebben gestaan. Gelet op de noodzaak om de fundering opnieuw uit te voeren, moeten ook de poeren van de huidige plaats worden verwijderd, zodat ook op die plek klinkers zullen ontbreken. Dat er voor die plekken nieuwe klinkers moeten worden besteld, is redelijk. Niet valt in te zien dat noodzakelijk is dat voor het hele terras nieuwe klinkers moeten worden besteld. Zeker niet omdat het terras onder het tuinhuis ligt en na plaatsing van het tuinhuis niet meer zichtbaar is. Het terras dient (enkel) als basis voor de fundering. Niet is gesteld of gebleken dat de klinkers die nog wel in het terras liggen niet opnieuw kunnen worden gebruikt. Dat er voor herstel van het terras nieuwe klinkers voor een oppervlakte van 35.28 m2 nodig zijn, is door [persoon A] onvoldoende onderbouwd. Gelet op het voorgaande wordt de schade voor deze post geschat op 50% van de factuur, te weten € 570,87. Dat bedrag wordt toegewezen.
herstelkosten / misgelopen inkomsten (€ 7.315,-)
5.25
[persoon A] vordert vergoeding door [bedrijf B] van inkomsten die hij mist doordat hij 154 uur aan herstelwerkzaamheden heeft besteed die hij dus niet aan zijn eigen onderneming kon besteden. [persoon A] heeft die uren gewaardeerd op het door hem gehanteerde freelancetarief van € 47,50 excl. btw. [bedrijf B] betwist de verschuldigdheid van deze kosten.
5.26
[bedrijf B] betwist niet dat [persoon A] 154 uur heeft besteed aan het afbreken en weer opnieuw opbouwen van het tuinhuis. Over de noodzakelijkheid van die af- en opbouw is hiervoor reeds geoordeeld: die bestaat. [bedrijf B] wijst echter op de stelpost in de overeenkomst van € 2.752,- voor afbouwen, afvoeren en opbouwen. Gelet op die post is het in dit kader door [persoon A] gevorderde bedrag volgens [bedrijf B] buitensporig.
5.27
[persoon A] is gehouden om zijn schade te beperken, voor zover dit redelijkerwijze van hem kan worden verlangd. [4] [persoon A] heeft geen ervaring met het bouwen van tuinhuizen. Dat hij er desondanks voor heeft gekozen om het tuinhuis uiteindelijk grotendeels zelf af te breken en weer op te bouwen, komt voor zijn rekening en risico. [bedrijf B] hoeft niet al die uren te betalen.
5.28
[bedrijf B] wordt in het kader van dit deel van de vordering veroordeeld tot betaling van het bedrag ter hoogte van de hiervoor genoemde stelpost van € 2.752,-. [persoon A] heeft voor het meerdere onvoldoende onderbouwd dat hij die kosten in redelijkheid mocht maken.
wettelijke rente
5.29
[bedrijf B] is over het toegewezen bedrag aan schadevergoeding op grond van de wet eveneens wettelijke rente verschuldigd. [5] De kantonrechter ziet aanleiding om de rente toe te wijzen vanaf de dag van dagvaarding.
buitengerechtelijke incassokosten (€ 311,25)
5.3
[persoon A] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
beslagkosten
5.31
[bedrijf B] heeft op dit punt geen afzonderlijk verweer gevoerd. De vordering komt niet ongegrond of onrechtmatig voor en de termijnen en formaliteiten met betrekking tot het gelegde beslag zijn in acht genomen. De vordering wordt dan ook toegewezen, zoals hierna bepaald.
proceskosten
5.32
[bedrijf B] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie
veroordeelt [bedrijf B] om aan [persoon A] te betalen een bedrag van € 5.266,47, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [bedrijf B] om aan [persoon A] te betalen € 311,25 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [bedrijf B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 304,- aan griffierecht, € 100,89 aan dagvaardingskosten en € 747,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten van € 249,-), en indien [bedrijf B] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [bedrijf B] in de beslagkosten, aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € 478,- aan salaris voor de gemachtigde en € 85,41 aan verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [bedrijf B] in de kosten van de procedure, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [persoon A] vastgesteld op € € 93,50 (een half punt van € 187,-) aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703

Voetnoten

1.Artikel 6:87 lid 1 BW
2.Artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.Artikel 6:74 BW
4.Artikel 6:101 BW
5.Artikel 6:119 BW