4.2.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de
bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Het containerschip [naam vaartuig 1] is vanuit Peru naar Nederland gevaren met container [containernummer] aan boord. De lading van deze container bestond uit 17 colli ‘waste and scrap’ bestemd voor een Belgische onderneming genaamd [naam onderneming] .
Op 17 maart 2020 is dit containerschip afgemeerd in de Amazonehaven langszij de kade van de containerterminal ECT in Rotterdam. Op die datum is bovengenoemde container open en met een verbroken verzegeling aangetroffen. Hierin werden 99 pakketten aangetroffen waarin bijna 100 kilogram cocaïne zat.
Er lagen voorafgaand aan deze vondst twee andere schepen langszij, de “ [naam vaartuig 2] ” en de “ [naam vaartuig 3] ”. De “ [naam vaartuig 2] ” is een bunkerschip die de [naam vaartuig 1] van brandstof voorzag en daarnaast lag de “ [naam vaartuig 3] ”. De verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) zaten op het laatstgenoemde schip. Dit schip is van het bedrijf [naam bedrijf] , waarvoor de medeverdachte werkt als zzp’er. De medeverdachte had dit schip de avond van 17 maart 2020 privé meegenomen en was toen de schipper. Daarnaast was de verdachte aanwezig als matroos. Op de [naam vaartuig 3] was een kraan aanwezig met daaraan een bakje/mandje waarmee goederen of personen konden worden verplaatst.
Beoordeeld moet worden of de verdachten strafrechtelijke betrokkenheid hebben bij de aangetroffen drugs.
Uit de Whatsappcommunicatie in combinatie met de verklaring van de medeverdachte bleek dat de verdachten die avond om 20:00 uur bij het Transferium hadden afgesproken. Volgens de verdachten was deze afspraak alleen met [naam persoon] , maar nu er in de Whatsapp wordt gesproken over ‘die gasten’, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachten in elk geval met twee mensen bij het Transferium hebben afgesproken. Gelet op de verklaringen van de verdachten en de vaarbewegingen staat daarnaast vast dat zij daadwerkelijk die avond rond 20:00 uur 10 minuten hebben aangelegd bij het Transferium.
Getuige [naam getuige 1] , tweede officier aan boord van de [naam vaartuig 1] , heeft verklaard dat er rond 21:30 uur twee onbekende mannen in blauwe kleding aan boord waren en dat zij bezig waren bij een container. Hij heeft gezien dat de container openstond en dat de verzegeling verbroken was. Deze mannen werden niet herkend door de bemanning van de “ [naam vaartuig 1] ” noch door de bemanning van “De [naam vaartuig 2] ”. De twee onbekende mannen wezen nadat zij werden aangesproken naar het schip achter “De [naam vaartuig 2] ”, te weten de [naam vaartuig 3] . De mannen vertelden daarnaast dat zij op zoek waren naar een gasfles. Zij overhandigden hierbij een document van [naam bedrijf] dat de getuige binnen aan de Chief Mate (de rechtbank begrijpt: de kapitein) wildelaten zien. Voordat hij wegliep zag de getuige een derde man, die vanaf de [naam vaartuig 3] gebiedend sprak tegen de twee mannen en naar hen gebaarde dat ze in het mandje van de kraan moesten stappen. Bij terugkomst van de getuige aan dek waren de twee onbekende mannen verdwenen.
De verklaring van getuige [naam getuige 2] , werkzaam op “De [naam vaartuig 2] ”, ondersteunt de verklaring van getuige [naam getuige 1] . [naam getuige 2] heeft eveneens verklaard twee mannen in blauwe kleding te hebben gezien die om gasflessen vroegen. Deze twee onbekend gebleven mannen kwamen aanlopen met de engineer van het zeeschip (de rechtbank begrijpt: getuige [naam getuige 1] ) en waren ineens verdwenen.
Op basis van bovengenoemde verklaringen kan vastgesteld worden dat er rond 21:30 uur twee onbekende mannen op de “ [naam vaartuig 1] ” aanwezig waren.
Het document dat [naam getuige 1] ontving van de twee onbekende mannen is overgedragen aan de douane. De medeverdachte heeft verklaard dat hij dit document heeft ingevuld. Beide verdachten hebben verklaard dat dit document op 17 maart 2020 eerst aanwezig was op de [naam vaartuig 3] . Vaststaat dat dit document uiteindelijk in handen van [naam getuige 1] terecht is gekomen en dat hij dit van de twee onbekende mannen aan boord van de “ [naam vaartuig 1] ” heeft gekregen. De verdachten hebben beiden ontkend dit document aan boord van de “ [naam vaartuig 1] ” te hebben gebracht.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat het niet anders kan dan dat het document is meegenomen door de twee onbekende mannen vanaf de [naam vaartuig 3] en zij door middel van de kraan van de [naam vaartuig 3] op het containerschip “ [naam vaartuig 1] ” zijn gebracht. Het document is ingevuld en meegenomen om hun aanwezigheid op het schip te verklaren. Dit wordt ook ondersteund door de Whatsappcommunicatie van de medeverdachte waarin hij aan getuige [naam getuige 3] vraagt of hij nog iets kan ‘fabriceren’, waarmee volgens de medeverdachte werd gedoeld op het overhandigde document. Hierbij is ook van belang dat het document al van tevoren door de medeverdachte is ingevuld en diverse onjuistheden bevatte, bijvoorbeeld dat er om 21:00 uur 3 gasflessen zouden zijn opgehaald, terwijl vaststaat dat er in het geheel geen gasflessen waren.
Het is een feit van algemene bekendheid dat via containers cocaïne de Rotterdamse haven en daarmee Nederland ingevoerd wordt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er sprake was van het bieden van hulp aan ‘uithalers’ van cocaïne door hen op het schip “ [naam vaartuig 1] ” te brengen. Er is geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de exacte hoeveelheid cocaïne, zodat hij wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheid van ruim 98 kilogram.
Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat onder het invoeren van verdovende middelen niet alleen binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’).
Poging
De deur van de container met cocaïne was al open en het zegel was verbroken, maar de cocaïne was nog niet uit de container van het schip gehaald. Door het optreden van de bemanning van de “ [naam vaartuig 1] ”, de douane en de zeehavenpolitie is het bij een poging tot verlengde invoer gebleven.
Medeplegen
Gelet op de Whatsapp-communicatie en het complexe logistieke proces rondom de invoer van containers, heeft de verdachte voor de poging tot (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne nauw en bewust samengewerkt met anderen waaronder de medeverdachte.