Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2021 in de zaak tussen
[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,
Procesverloop
Overwegingen
21 maart 2020 gaan lopen en op 1 mei 2020 afgelopen. Het beroepschrift is gedateerd op
29 april 2020 en op de envelop waarin het beroepsschrift is verstuurd staat een poststempel van 4 mei 2020. Het beroepschrift is op 6 mei 2020 door de rechtbank ontvangen.
21 augustus 2020 en ook niet op de zitting is verschenen, is onduidelijk wat precies de reden is geweest voor de termijnoverschrijding. Eiser heeft het bestreden besluit wel ontvangen, aangezien hij daarin het kenmerk van het bestreden besluit (A.B. 2020 4.01605/SK) heeft vermeld. De stelling dat eiser het bestreden besluit te laat zou hebben ontvangen, is in strijd met de stelling dat hij het bestreden besluit nooit heeft ontvangen. Bovendien is de stelling over de te late ontvangst niet nader onderbouwd: onduidelijk is wanneer eiser het bestreden besluit dan wel zou hebben ontvangen. De rechtbank ziet in deze onjuiste, tegenstrijdige en ongemotiveerde stellingen van eiser reden om ondanks het ontbreken van bewijs van verzending uit te gaan van de juistheid van de stelling van verweerder dat het bestreden besluit op 20 maart 2020 aan eiser is verzonden. Dat de hulpverlening volgens eiser maar beperkt open is, levert geen verschoonbaarheid op. Niet aannemelijk is dat er in de beroepstermijn van zes weken geen enkel moment was waarop eiser, van zijn vaste of een andere hulpverlener, hulp kon krijgen bij het indienen van een beroepschrift.
Beslissing
mr. F. van Ommeren, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2021.