In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], wonende te [adres verdachte], heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J. de Pree. De officier van justitie, mr. C.A.M. van den Brand, had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van zestien maanden. De tenlastelegging betrof het medeplegen van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, dat op 5 maart 2021 in Schiedam werd aangetroffen in twee voertuigen, een Iveco Daily en een Opel Insignia. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op die datum een observatie plaatsvond waarbij de verdachte en zijn vader, medeverdachte [naam medeverdachte 2], betrokken waren. De verdachte was in de Opel Insignia, terwijl zijn vader de Iveco bestuurde. Na observatie werden beide voertuigen aangehouden en werd in totaal € 1.099.870,00 aan contant geld aangetroffen.
De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte wetenschap had van het geld en dat hij samen met zijn vader handelde. De verdediging betwistte dit en stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de illegale activiteiten van zijn vader en dat hij geen beschikkingsmacht had over het geld. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte wist wat er aan de hand was en dat zijn rol niet meer omvatte dan het vergezellen van zijn vader. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van het witwassen, omdat er geen bewijs was van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn vader. De verdachte werd dan ook vrijgesproken van de tenlastelegging, en de rechtbank verklaarde dat de feiten niet bewezen waren.