ECLI:NL:RBROT:2021:6000

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
10/068710-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bezit en voorbereidingshandelingen met heroïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van 3,5 kilogram heroïne en voorbereidingshandelingen met betrekking tot deze harddrug. De verdachte, die niet ingeschreven was in de basisregistratie en op dat moment preventief gedetineerd was in de P.I. Ter Apel, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.J. Troost. Tijdens de zitting op 14 juni 2021 werd de tenlastelegging besproken, waarbij de officier van justitie, mr. J. Spaans, vrijspraak eiste voor het tweede ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 21 maanden voor de overige feiten. De rechtbank oordeelde dat het tweede feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne en het voorbereiden van de verkoop en verstrekking van deze drug. De rechtbank overwoog dat heroïne een sterk verslavende stof is die schadelijk is voor de volksgezondheid en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en werd bepaald dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/068710-21
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Ter Apel, [verblijfadres verdachte] ,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1. en 3. ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van éénentwintig maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 3. ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 9 maart 2021 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.500 gramvan een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij
op9 maart 2021 te Rotterdam
om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, verstrekkenvan een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, versnijdingsmiddelen en drugpersen en
eensealapparaat en andere drugsparafernalia, zijnde stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de eendaadse samenloop van:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
en
2.
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 3,5 kilogram heroïne. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het bereiden van heroïne.
Heroïne is een sterk verslavende harddrug waarvan het gebruik zeer schadelijk is voor de volksgezondheid. Bovendien hangt het gebruik van –, de handel in en verspreiding van verdovende middelen samen met allerlei bijkomende vormen van schadelijke en overlastgevende criminaliteit. De verdachte heeft zich hier niets aan gelegen laten liggen en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen. De verdachte heeft daarnaast geen openheid van zaken willen geven over de strafbare feiten en heeft daarmee geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn kwalijke handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om in het kader van de duur van de gevangenisstraf aansluiting te zoeken bij soortgelijke zaken. De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank wijkt hierbij af van de eis zoals die door de officier van justitie is gevorderd, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen en omdat de LOVS-oriëntatiepunten afwijken van de richtlijnen van het openbaar ministerie.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2. ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1. en 3. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mr. D. van Dooren en mr. F.J. Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Alleen de voorzitter is in staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op 9 maart 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3.500 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)
2.
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 8 maart 2021 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht)
3.
hij in de periode van 1 januari 2021 tot en met 9 maart 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit,
bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, versnijdingsmiddelen en/of drugpersen en/of sealapparaat en/of andere drugsparafernalia, zijnde stoffen en/of voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea
Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)