ECLI:NL:RBROT:2021:5996

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
10/021325-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling na gebruik van lachgas

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een mededader een buurtbewoner ernstig heeft mishandeld na gebruik van een grote hoeveelheid lachgas. De mishandeling vond plaats op 25 januari 2019, toen de aangever de verdachten aansprak op de geluidoverlast die zij veroorzaakten. De verdachten reageerden met geweld, waarbij de aangever meerdere vuistslagen en schoppen tegen zijn hoofd en ribben kreeg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de aangever hebben aanvaard. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van poging tot zware mishandeling en legde een gevangenisstraf van 90 dagen op, waarvan 86 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die door de mishandeling materiële en immateriële schade had geleden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, maar benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/021325-19
Datum uitspraak: 28 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. M. Shaaban, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van negentig dagen met aftrek van voorarrest, waarvan zesentachtig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdtachtig uren, subsidiair negentig dagen vervangende hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Voor het bewijs heeft hij onder meer gewezen op de aangifte van [naam aangever] , de FARR-letselrapportage, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden, het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de staandehouding van de verdachten, de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en de verklaring van de verdachte [naam verdachte] .
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu de gedragingen van de verdachte – het geven van twee vuistslagen – niet als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd. Niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangever heeft geschopt. Voorts kan niet worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad, noch dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever door zijn toedoen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.1.3.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) in de nacht van 25 januari 2019 in een geparkeerde auto zaten in de buurt van de woning van de aangever [naam aangever] aan de [adres]. Voorts staat vast dat de verdachten luide muziek aan hadden en dat zij een grote hoeveelheid ballonnen met lachgas gebruikten. De aangever is wakker geworden van de luide muziek. Hij is naar de auto gegaan en heeft met zijn hand een klap op het dak van de auto gegeven. Daarna kwam het tot een confrontatie tussen de verdachten en de aangever, waarbij in ieder geval de aangever op de grond terecht is gekomen. De verdachten zijn in de auto weggereden. Bij de aangever heeft een arts kneuzingen in zijn gezicht en in zijn borstkas geconstateerd. Tot slot staat vast dat op de rechterschoen van de verdachte en op de jas van [naam medeverdachte] bloed van de aangever is aangetroffen.
De aangever heeft verklaard dat de bijrijder uit de auto stapte en hem meteen een vuistslag in zijn gezicht gaf. De aangever kwam door deze vuistslag op de grond terecht. De bijrijder van de auto boog zich daarna voorover en heeft de aangever nog tien tot twaalf vuistslagen gegeven, voornamelijk in zijn gezicht. De aangever heeft verklaard dat daarna een tweede man uit de auto stapte en dat deze hem schoppen en trappen tegen zijn ribben gaf, terwijl hij door de bijrijder in zijn gezicht werd gestompt. Door één van de mannen is de aangever ook in zijn gezicht getrapt. De aangever heeft tot slot verklaard dat hij tijdens het gebeuren een tijdje buiten bewustzijn is geweest.
De vrouw van de aangever, getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij door het raam van haar woning zag dat haar man op straat lag, terwijl hij door twee mannen werd geschopt, gestompt en geslagen.
Door de getuige [naam getuige 2] is verklaard dat zij wakker werd van herrie buiten en dat zij, toen zij uit het raam keek, een buurman naar een auto zag lopen. Nadat de buurman een klap op de auto had gegeven, stapten een bijrijder en een bestuurder uit de auto. Zij kwamen in een soort duw- en trekpartij terecht. Nadat de getuige haar telefoon was gaan halen en zij weer door het raam keek, zag zij dat de buurman in een foetus-houding op straat lag, terwijl hij door de bestuurder en de bijrijder van de auto werd geschopt.
Door de politie zijn de bevindingen van de verbalisanten die als eerste ter plaatse kwamen opgenomen. In dit proces-verbaal wordt melding gemaakt van een opmerking van een ambulance-medewerker die de aangever ter plaatse behandelde. Deze ambulance-medewerker heeft gezegd dat hij in het gezicht van de aangever een afdruk van een schoenzool had gezien.
Door de politie zijn de camerabeelden, gemaakt door een beveiligingscamera van één van de woningen aan de Soderblomplaats, bekeken. Op de beelden heeft een verbalisant gezien dat de bijrijder uit de auto stapt en dat hij direct de aangever een klap ter hoogte van diens gelaat geeft. Daarna heeft de verbalisant gezien dat de bestuurder van de auto gebogen over het lichaam van de aangever, die dan op de grond ligt, gebogen staat terwijl hij drie krachtige slaande bewegingen met zijn arm naar beneden maakt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ruzie met de aangever had en dat deze met hem en duw-en trekpartij terecht kwam. Hij heeft daarbij een duwende beweging in de richting van het gezicht van de aangever gemaakt. Door de gladheid zijn de aangever en hijzelf op de grond terecht gekomen en daar hebben zij geworsteld. De aangever heeft daarbij het been van de verdachte vastgehouden. De verdachte heeft de aangever op enig moment geslagen. [naam medeverdachte] heeft daarna de verdachte geholpen om te ontkomen aan de aangever. De verdachte heeft verklaard dat hij zich de gebeurtenis niet helemaal goed kan herinneren omdat hij onder invloed van lachgas was, maar ook omdat het gebeuren een tijd geleden heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij lang op Thaiboksen heeft gezeten en een behoorlijke ervaring op het gebied van vechtsport heeft.
Op basis van deze verklaringen en deze bevindingen van de verbalisanten acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met [naam medeverdachte] meerdere keren met geschoeide voet tegen het hoofd en tegen de ribben van de aangever hebben geschopt en dat zij hem meerdere (vuist)slagen in zijn gezicht hebben gegeven. Dit sluit ook aan bij het letsel dat bij de aangever is geconstateerd. De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten voor de verklaring van de verdachte dat hij samen met de aangever op de grond terecht is gekomen en dat er sprake is geweest van geweld van de zijde van de aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachten moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling van de aangever.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat niet is gebleken dat de verdachte of de medeverdachte daadwerkelijk de intentie hadden om de aangever zwaar te verwonden.
Door het slachtoffer meerdere keren met geschoeide voet tegen het hoofd en de ribben te schoppen en meerdere vuistslagen in het gezicht te geven, hebben de verdachte en zijn mededader echter willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij is van belang dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel is, waarin zich vele kwetsbare structuren bevinden. Bovendien is het hoofd extra kwetsbaar wanneer iemand op de grond ligt en er van bovenaf met kracht op wordt ingeslagen/gestompt of zelfs geschopt. Dat er hard moet zijn geschopt, blijkt uit de mededeling van het ambulancepersoneel dat in het gezicht van de aangever een schoenafdruk te zien was.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verdachte en zijn mededader het voorwaardelijk opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht daarmee het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is het primair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 januari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met
kracht:
- die [naam slachtoffer] in het gezicht heeft gestompt, tengevolge waarvan
die [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en (vervolgens)
- die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd en tegen de
ribben heeft gestompt/geslagen en geschopt/getrapt, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander een man die hen ’s nachts aansprak op de door hen veroorzaakte geluidsoverlast, ernstig mishandeld. Zij hebben het slachtoffer vuistslagen in zijn gezicht gegeven en zij hebben hem, terwijl hij op de grond terecht was gekomen, tegen zijn hoofd en in zijn ribben geschopt en gestompt.
Het mag duidelijk zijn dat dit grove geweld een volstrekt ongepaste reactie is op het (terechte) aanspreken op overlastgevend gedrag. Dat de verdachte en zijn mededader voorafgaand aan de mishandeling een grote hoeveelheid lachgas hadden gebruikt, is misschien een verklaring voor hun gedrag, maar zeker geen excuus.
Dit feit heeft een grote impact op het slachtoffer gehad. Zoals blijkt uit zijn verzoek tot schadevergoeding en zijn verklaring ter zitting, heeft het slachtoffer veel pijn gehad, liep hij wekenlang met blauwe plekken in zijn gezicht, durfde hij enige tijd niet meer naar buiten te gaan, is hij angstiger geworden en worstelt hij twee jaar na het feit nog steeds met hetgeen hem is overkomen. De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer. Hij en zijn mededader hebben het slachtoffer midden in de nacht bloedend en gewond op straat achtergelaten. De rechtbank neemt de verdachte ook dit erg kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 maart 2020. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 25 januari 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 25 januari 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna tweeëneenhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim vijf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 938,41 aan materiële schade en een vergoeding van € 880,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, nu de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij bereid is om de vordering van de benadeelde partij te betalen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen. Ten aanzien van de post materiële schade “opoffering vrije tijd” heeft zij gesteld dat deze post feitelijk onder de immateriële schade valt en dat het bijbehorende bedrag à € 136,20 op het gevorderde materiële schadebedrag in mindering dient te worden gebracht.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen, met uitzondering van de post “opoffering vrije tijd”.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de opoffering van vrije tijd wordt geacht onder de toe te wijzen immateriële schadevergoeding te vallen. De benadeelde partij zal in dit deel van zijn vordering in het kader van de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voort is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 880,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 januari 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.682,21, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 22c, 22d, 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
86 (zesentachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.682,21 (zegge: zestienhonderdtweeëntachtig euro en éénentwintig cent), bestaande uit € 802,21 aan materiële schade en € 880,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 1.628,21(hoofdsom,
zegge: zestienhonderdtweeëntachtig euro en éénentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
33 (drieëndertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mr. D. van Dooren en mr. F.J. Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Alleen de voorzitter is in staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met
kracht:
- die [naam slachtoffer] in het gezicht heeft gestompt/geslagen, tengevolge waarvan
die [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens)
- die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of in/tegen de
ribben, althans het bovenlichaam, heeft gestompt/geslagen en/of
geschopt/getrapt, terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 januari 2019 te Rotterdam
openlijk, te weten, [naam slachtoffer] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de Soderblomplaats
in vereniging
geweld heeft gepleegd die [naam slachtoffer] door:
-die [naam slachtoffer] te duwen en/of in het gezicht te stompen/slaan, tengevolge
waarvan die [naam slachtoffer] op de grond is gevallen en/of (vervolgens)
-die [naam slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of in/tegen de ribben,
althans het bovenlichaam, te stompen/slaan en/of te schoppen/trappen, terwijl die
[naam slachtoffer] op de grond lag,
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)