ECLI:NL:RBROT:2021:598

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
FT EA 20-1695 en FT EA 20-1696
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om dwangakkoord in faillissementsprocedure wegens onvoldoende documentatie en onjuiste informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een gedwongen schuldregeling. Verzoekster had op 1 december 2020 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers, Defam Plus B.V. en de gemeente Rotterdam, te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldeisers, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen zijn ter zitting op 21 januari 2021. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden die voorzag in een betaling van 1,86% aan de preferente schuldeisers en 0,93% aan de concurrente schuldeisers, gebaseerd op een schuldenlast van € 176.008,91. Echter, ter zitting bleek dat de schuldenlast uiteindelijk € 172.261,17 bedroeg, wat resulteerde in een onbetrouwbaar aanbod.

De rechtbank oordeelde dat het aanbod niet goed en betrouwbaar was gedocumenteerd. De schuldeisers waren niet geïnformeerd over de gestegen schuldenlast en het lagere percentage dat als gevolg daarvan aan hen kon worden uitbetaald. Bovendien was niet aannemelijk gemaakt dat verzoekster het uiterste had aangeboden. De rechtbank concludeerde dat het belang van Defam, die een aanzienlijk aandeel in de totale schuldenlast vertegenwoordigde, zwaarder woog dan de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek om Defam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 28 januari 2021
in de zaak van:
[naam 1]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 1 december 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Defam Plus B.V. (hierna: Defam);
  • de gemeente Rotterdam, Serviceorg, afdeling W&I (hierna: de gemeente Rotterdam);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 21 januari 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [naam 3] , zus van verzoekster.
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zestien schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers en veertien concurrente schuldeisers met vijftien vorderingen.
Verzoekster heeft bij brief van 15 september 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,86 % aan de preferente schuldeisers en 0,93 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Dit percentage is gebaseerd op een schuldenlast van € 176.008,91. Ter zitting is bevestigd dat de schuldeisers die akkoord zijn gegaan, akkoord zijn gegaan met een aangeboden percentage van 2.062% respectievelijk 1.031% gebaseerd op een totale schuldenlast van € 157.703,91.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in.
De gemeente Rotterdam heeft in eerste instantie instemming geweigerd voor een vordering van € 2.023,10 op verzoekster, welke 1,28 % van de totale schuldenlast beloopt (zo begrijpt de rechtbank uit de bij het verzoekschrift gevoegde crediteurenlijst). In aanvulling op het verzoekschrift heeft schuldhulpverlening ter zitting echter verklaard dat de gemeente Rotterdam alsnog akkoord is met het aanbod. Hierbij heeft hij aangegeven dat de Kredietbank Rotterdam hiertoe intern gemachtigd is vanuit de gemeente Rotterdam.
Defam stemt niet in met de aangeboden schuldenregeling. Defam heeft een vordering van € 54.594,98 op verzoekster, welke 34,6 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft Defam te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Defam geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Defam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Defam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van Defam een aanzienlijk aandeel vormt in de totale schuldenlast (te weten – ten minste – 34,6 % daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Defam in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Daarnaast moet er sprake zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Dat is bij dit aanbod niet het geval. Uit hetgeen ter zitting is verhandeld blijkt dat de schuldenlast uiteindelijk € 14.557,26 hoger is dan de schuldenlast die het uitgangspunt vormde voor het aanbod waarmee de schuldeisers akkoord zijn gegaan. Hierdoor stijgt de totale schuldenlast van € 157.703,91 naar € 172.261,17. Aan deze stijging ligt een tweetal vorderingen ten grondslag die vrij recent bekend zijn geworden. De eerste vordering is van ABN-AMRO voor een bedrag van € 10.616,14 en de tweede is een vordering van Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V. namens NSI Vastgoed B.V. voor een bedrag van € 3.941,12. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat aan voornoemde schuldeisers, betreffende deze vorderingen, geen aanbod is gedaan.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de schuldeisers die hebben ingestemd met de aangeboden regeling niet zijn geïnformeerd over de gestegen schuldenlast en het lagere percentage dat als gevolg daarvan aan de schuldeisers kan worden uitbetaald. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat het aanbod is gebaseerd op een minimale afloscapaciteit en hij om die reden niet verwacht dat schuldeisers bezwaar hebben tegen een lagere uitkering.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van schuldhulpverlening gelegen om ABM-AMRO en H.J. Jansen B.V. voorafgaande aan de zitting alsnog een aanbod te doen. In tegenstelling tot hetgeen schuldhulpverlening ter zitting heeft voorgesteld, kunnen deze schuldeisers niet zonder meer ambtshalve aangemerkt worden als weigerende schuldeiser. Dit zou niet stroken met het beginsel van hoor en wederhoor. Voorts had het op de weg van schuldhulpverlening gelegen om de schuldeisers te informeren over de hoger gebleken schuldenlast en de lagere uitkering als gevolg daarvan. Dit klemt te meer nu is gekozen voor een aanbod op basis van een saneringskrediet. De omstandigheid dat het huidige aanbod al is gebaseerd op een minimale afloscapaciteit van verzoekster, of de omstandigheid dat het te realiseren percentage (gelet op de omvang van de totale schuldenlast) niet wezenlijk afwijkt van het aangeboden percentage, doen hier niets aan af. Schuldhulpverlening heeft de schuldeisers onvolledig geïnformeerd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is op 7 juli 2020 tijdelijk vrijgesteld van haar arbeidsverplichting voor de periode van een jaar en is op dit moment onder behandeling voor psychische klachten. Het is echter onvoldoende aannemelijk geworden dat zij in de komende jaren niet in staat zal zijn om een inkomen te kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Verzoekster is pas veertig jaar, heeft in het verleden een eigen onderneming gehad en uit de overgelegde stukken is niet gebleken dat haar klachten van duurzame aard zijn en dat hierin geen relevante verbetering te verwachten is.
Samenvattend concludeert de rechtbank dat het voorstel niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. De schuldeisers zijn akkoord gegaan op basis van onjuiste en onvolledige informatie. Daarbij komt dat schuldeisers ABN-AMRO en H.J. Jansen B.V. nog geen kans hebben gehad om zich over het aanbod uit te spreken en gehoord te worden door de rechtbank. Voorts is niet aannemelijk dat verzoekster het maximaal haalbare heeft aangeboden aan haar schuldeisers.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van Defam als weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan dat van verzoekster of de overige schuldeisers en dat Defam in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek om Defam te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt dan ook afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021. [1]
De griffier is niet in staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.