ECLI:NL:RBROT:2021:596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
FT EA 17/2302 -2303
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling en beoordeling van toerekenbaarheid van boedelachterstand en nieuwe schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2021 uitspraak gedaan over de wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling voor de schuldenaren [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaren een boedelachterstand hebben van € 816,92 en nieuwe schulden bij de Belastingdienst van € 1.040,00. De bewindvoerder heeft op 9 november 2020 verslag uitgebracht over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, waarna de rechtbank op 15 januari 2021 de zaak heeft behandeld. Tijdens de zitting zijn de schuldenaren, hun beschermingsbewindvoerder en hun advocaat verschenen. De advocaat heeft betoogd dat de boedelachterstand en nieuwe schulden niet toerekenbaar zijn aan de schuldenaren, omdat zij een beschermingsbewindvoerder hebben die hen had moeten behoeden voor deze situatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling aan de schuldenaren kunnen worden toegerekend, ondanks hun psychische klachten en de rol van de beschermingsbewindvoerder. De rechtbank heeft besloten om de termijn van de schuldsaneringsregeling met zes maanden te verlengen, zodat de schuldenaren de kans krijgen om de boedelachterstand en nieuwe schulden in te lossen. Gedurende deze verlenging zijn de schuldenaren slechts de minimale maandelijkse boedelbijdrage verschuldigd, en de informatieverplichting is beperkt tot het inlopen van de achterstand en nieuwe schulden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 22 januari 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 januari 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1] en [naam 2],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaren,
bewindvoerder: S.H.J. Nanuruw.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft op 9 november 2020 schriftelijk verslag uitgebracht over de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Op 13 januari 2021 heeft de bewindvoerder de rechtbank bericht omtrent de laatste stand van zaken.
De beëindiging is behandeld ter terechtzitting van 15 januari 2021. De bewindvoerder, schuldenaren, de beschermingsbewindvoerder de heer [naam 3] en hun advocaat de heer mr. J.M. van der Linden zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

De bewindvoerder heeft in haar brief van 13 januari 2021 de rechtbank te kennen gegeven dat schuldenaren een boedelachterstand hebben van € 3.694,90. Daarnaast zijn er nieuwe schulden bij de Belastingdienst ontstaan van in totaal € 1.040,00. De bewindvoerder stelt voor om de reeds betaalde gemeentelijke heffingen en Waterschapsbelasting zijnde
€ 1.632,57 en een vrij te laten deel van inkomsten uit overwerk van schuldenaar zijnde € 1.245,41 te verrekenen met de boedelachterstand, waarna er een boedelachterstand zal resteren van € 816,92. Voorts heeft de bewindvoerder ter zitting de rechtbank verzocht geen consequenties te verbinden aan de tekortkoming van 15 maanden in de sollicitatieplicht van schuldenares, omdat zij al enige tijd kampt met psychische klachten en aannemelijk is dat dat ook het geval was in de beginfase van de schuldsaneringsregeling.
De advocaat heeft ter zitting aangevoerd – samengevat – dat de boedelachterstand en de nieuwe schulden geen toerekenbare tekortkoming opleveren en dat schuldenaren thans de schone lei moeten krijgen. Schuldenaren hebben een beschermingsbewindvoerder. Schuldenaren waren tot voor kort niet op de hoogte van de boedelachterstand. De beschermingsbewindvoerder heeft niet tijdig gehandeld en geen gelden gereserveerd om een eventuele boedelachterstand of nieuwe schulden te betalen. De beschermingsbewindvoerder is te kort geschoten en dat kan schuldenaren niet verweten worden. De beschermingsbewindvoerder dient eventueel aansprakelijk gesteld te worden door de boedel. Subsidiair heeft de advocaat betoogd dat schuldenaren openstaan voor een verlenging om aldus alsnog in aanmerking te komen voor de schone lei.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting toegelicht dat de boedelachterstand onder andere het gevolg is van wisselende inkomsten, het wisselen van kinderopvangorganisaties en het aanschaffen van een auto terwijl er geen inkomsten tegenover stonden. Doordat schuldenaren wisselende inkomsten hadden moest steeds opnieuw een herberekening van het vtlb worden gedaan, waardoor het niet direct duidelijk was wat de maandelijkse boedelafdracht was. Er was wel voldoende gespaard om een eventuele boedelachterstand in te lossen, maar in samenspraak met schuldenaren is in 2020 de keuze gemaakt om een auto te kopen. Schuldenaar had eerst een auto via zijn werk maar toen zijn dienstverband daar werd beëindigd moest hij deze inleveren. Schuldenaar kreeg toen een baan waarvoor hij een auto nodig had. Die baan is uiteindelijk niet doorgegaan maar de auto was al aangeschaft en ook nodig om te kunnen solliciteren, terwijl er toen al die tijd geen inkomsten uit arbeid waren. Er is veel pech met de auto geweest. Al met al moest gedurende zeven maanden een auto worden gefinancierd, hetgeen zeker € 500 per maand heeft gekost. De beschermingsbewindvoerder acht haalbaar dat de nieuwe schulden bij de Belastingdienst en de boedelachterstand binnen zes maanden ingelost kunnen worden, op voorwaarde dat de rechter-commissaris akkoord gaat met de voorgestelde verrekeningen.
Schuldenaren hebben ter zitting aangegeven dat zij niet op de hoogte waren van de boedelachterstand. Als zij de beschermingsbewindvoerder hierom vroegen werd hen verteld dat het om een schatting ging en dat er na de herberekeningen mogelijk geen boedelachterstand zou zijn. Zij waren in de veronderstelling dat de regeling goed verliep en waren geschrokken dat er een boedelachterstand en nieuwe schulden zijn ontstaan. Ter zitting heeft schuldenares verklaard dat zij in mei 2019 is ingestort en ook daarvoor al psychische klachten had. Sinds december 2019 is zij in behandeling voor haar psychische klachten. Schuldenaar heeft ter zitting aangegeven dat hij sinds mei 2020 geen werk had. Sinds 7 december 2020 heeft hij weer werk. Voor zijn werk is hij afhankelijk van een auto en destijds is een auto aangeschaft omdat dat noodzakelijk was.

3.De beoordeling

Aan de orde is of schuldenaren de schone lei kan worden verleend.
De rechtbank stelt vast dat schuldenaren de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zijn nagekomen. Schuldenaren hebben immers nieuwe schulden bij de Belastingdienst van in totaal € 1.040,00 laten ontstaan. Daarnaast is er een boedelachterstand ontstaan. De rechter-commissaris is op 15 januari 2021 akkoord gegaan met het verzoek van de bewindvoerder om de inkomsten uit overwerk en de reeds betaalde gemeentelijke heffingen en Waterschapsbelasting te verrekenen met de boedelachterstand. Daarmee bedraagt de boedelachterstand € 816,92. Voorts heeft schuldenares gedurende een periode van 15 maanden niet gesolliciteerd, terwijl er geen vrijstelling was verkregen door de rechter-commissaris.
Beoordeeld moet vervolgens worden of deze tekortkomingen aan schuldenaren kunnen worden toegerekend. Dat geldt ook ten aanzien van het ontstaan van de nieuwe schulden (artt. 354, 356 lid 2 en 358 leden 1 en 2 Fw in onderling verband beschouwd, vgl. ook HR 14 juni 2013, NJ 2013, 339).
Wat de tekortkoming in de inspanningsverplichting betreft is de rechtbank van oordeel dat deze gezien de ook toen al bestaande psychische toestand van schuldenares niet aan schuldenares kan worden toegerekend.
Over de toerekenbaarheid van het ontstaan van de boedelachterstand en de nieuwe schulden wordt het volgende overwogen. Het betoog van de advocaat van schuldenaren komt erop neer dat deze tekortkomingen niet toerekenbaar zijn aan schuldenaren omdat zij een beschermingsbewindvoerder hebben, die hen juist had moeten behoeden voor het ontstaan van een achterstand en van nieuwe schulden. De rechtbank volgt schuldenaren hierin niet.
Uit het boedeloverzicht valt af te leiden dat al vanaf het begin van de schuldsaneringsregeling sprake is van het ontstaan van een boedelachterstand, doordat de maandelijkse afdracht niet of niet tijdig en in ieder geval onregelmatig heeft plaatsgevonden. Reeds in het tweede verslag van 22 november 2018 staat dat de boedelachterstand niet kan worden beoordeeld, dat er mogelijk een achterstand is en dat deze pas kan worden vastgesteld als alle ontbrekende stukken zijn overgelegd. In het derde verslag van 21 mei 2019 staat dat de geschatte boedelachterstand tussen € 3.000 en € 5.000 is. Ook in het vierde verslag van 24 december 2019 wordt uitgegaan van een geschatte boedelachterstand van € 3.700. In het vijfde verslag van 9 juli 2020 staat dat ondanks afdrachten er naar schatting nog immer sprake is van een achterstand.
Schuldenaren waren derhalve van begin af aan gewaarschuwd dat de boedelafdracht niet naar behoren verliep. Ook indien wegens wisselende inkomsten en wisselingen met betrekking tot de kinderopvang niet altijd duidelijk was welk bedrag precies diende te worden overgemaakt, had minst genomen een dusdanige maandelijkse afdracht moeten worden gedaan dat werd voorkomen dat de boedelafdracht (te veel) zou oplopen en/of had geld moeten worden gereserveerd om eventuele tekorten aan te zuiveren. Dit is niet gebeurd; schuldenaren hebben er integendeel voor gekozen met de gemaakte reserves een auto aan te schaffen met als gevolg dat de nog bestaande achterstand niet kon worden ingelopen.
De nieuwe schulden betreffen schulden aan de Belastingdienst in verband met teveel ontvangen zorgtoeslag, kindgebondenbudget en kinderopvangtoeslag. De hoofdmoot wordt gevormd door teveel ontvangen kindgebondenbudget over 2019. Door de te ontvangen toeslagen niet tijdig te laten bijstellen door de Belastingdienst, en evenmin geld te reserveren voor een eventuele terugbetaling, zijn schuldenaren toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van hun verplichting uit hoofde van de schuldsaneringsregeling door het laten ontstaan van nieuwe schulden.
Dat schuldenaren een beschermingsbewindvoerder hebben doet daaraan niet af. Zij blijven uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor de juiste en tijdige nakoming van de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling, waaronder het regelmatig en in voldoende mate afdragen van geld aan de boedel en het tijdig stopzetten of laten bijstellen van belastingtoeslagen. Afgezien hiervan hadden schuldenaren, die immers zelf gewaarschuwd hadden moeten zijn door wat zij in de verslagen konden lezen en gelet op de op hen rustende verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling waarmee zij bekend waren althans geacht werden bekend te zijn, zelf een (pro-)actievere houding dienen aan te nemen en voortdurend blijven aannemen, en zo nodig eventueel tevens tijdig een andere beschermingsbewindvoerder zoeken. Schuldenaren hebben ook zelf de keuze gemaakt een auto aan te schaffen van hun reserves in de wetenschap dat er nog een boedelachterstand was.
Gelet op het verhandelde ter zitting en de nagekomen stukken ziet de rechtbank wel aanleiding schuldenaren een laatste kans te bieden om de tekortkomingen te herstellen en alsnog in aanmerking te kunnen komen voor verlening van de schone lei aan het einde van de schuldsaneringsregeling. In navolging van het voorstel van de beschermingsbewindvoerder verlengt de rechtbank de termijn, gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing is, met zes maanden. De verlenging is bedoeld om schuldenaren in de gelegenheid te stellen de boedelachterstand van € 816,92 en de nieuwe schulden bij de Belastingdienst van € 1.040,00 volledig in te lossen.
Gedurende de verlenging zullen schuldenaren slechts de minimale maandelijkse boedelbijdrage verschuldigd zijn. De informatieverplichting zal gedurende de verlenging beperkt zijn tot het verstrekken van informatie met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand en de nieuwe schulden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de informatieverplichting verder uit te breiden, zoals de bewindvoerder ter zitting heeft verzocht. De verplichting om geen nieuwe schulden te maken zal onverkort van kracht zijn. De inspanningsverplichting zal evenwel niet van toepassing zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
- stelt de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is vast op drie jaar en zes maanden, ingaande op de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 24 juli 2021;
- bepaalt dat gedurende de verlenging:
o de afdrachtverplichting beperkt is tot betaling van het bewindvoerderssalaris en dat de afloscapaciteit voor het overige kan worden ingezet voor het inlopen van de boedelachterstand en de nieuwe schuld;
o de informatieverplichting beperkt is tot het verstrekken van informatie met betrekking tot het inlopen van de boedelachterstand en de nieuwe schuld;
o de verplichting om geen nieuwe schulden te maken onverkort van toepassing blijft;
o de inspanningsverplichting niet van toepassing is.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van
mr. A.A. Dadzie, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.