ECLI:NL:RBROT:2021:5940

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
C/10/604960 / HA ZA 20-931
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwgeschil tussen IANIS B.V. en PROJECT & SCAFFOLDING B.V. over openstaande facturen en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een bouwgeschil tussen IANIS B.V. en PROJECT & SCAFFOLDING B.V. IANIS vordert betaling van openstaande facturen voor uitgevoerde werkzaamheden, terwijl Scaffolding tegenvorderingen heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat IANIS in totaal € 206.283,53 heeft gefactureerd, waarvan € 157.287,- is betaald. Dit resulteert in een openstaand bedrag van € 48.996,53 dat IANIS van Scaffolding vordert. De rechtbank heeft ook de tegenvorderingen van Scaffolding beoordeeld, waaronder bedragen voor herstelwerkzaamheden en huur van steigermateriaal. De rechtbank oordeelt dat Scaffolding niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken in de werkzaamheden van IANIS, waardoor zij geen vorderingsrecht heeft. De rechtbank heeft de vorderingen van IANIS in conventie toegewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding voor te late betaling. De vorderingen van Scaffolding in reconventie zijn afgewezen. De rechtbank heeft Scaffolding veroordeeld tot betaling van € 37.236,77 aan IANIS, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604960 / HA ZA 20-931
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IANIS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. van Zijtveld te Haarlem,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROJECT & SCAFFOLDING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2.
[naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie,
3.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. L.F. Delfgaauw te Delft.
Partijen zullen hierna Ianis, Scaffolding, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden gezamenlijk de bestuurders genoemd. Scaffolding en de bestuurders worden gezamenlijk Scaffolding c.s. genoemd.

1..Inleiding

1.1.
Ianis en Scaffolding zijn werkzaam in de bouwsector. Zij vorderen over en weer betalingen van elkaar. Ianis vordert betaling van openstaande facturen voor uitgevoerde werkzaamheden. De hoogte van het openstaande bedrag staat, op een beperkt verschil na, niet ter discussie. Ianis vordert betaling van Scaffolding als haar opdrachtgever en van de bestuurders uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Scaffolding stelt op haar beurt geld van Ianis tegoed te hebben in verband met een aantal tegenvorderingen. De vorderingen van Scaffolding worden door Ianis grotendeels betwist.
1.2.
In § 2 van dit vonnis volgt een beschrijving van het procesverloop, in § 3 een beschrijving van vaststaande feiten en in § 4 een samenvatting van de vorderingen over en weer. De beoordeling van het geschil en de beslissingen van de rechtbank zijn opgenomen in § 5 en 6 van dit vonnis.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de brief van mr. Delfgaauw van 14 april 2021, met producties;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 april 2021 en de spreekaantekeningen van partijen;
  • de akte na mondelinge behandeling van Ianis;
  • de akte na mondelinge behandeling van Scaffolding c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
Ianis en Scaffolding zijn werkzaam in de bouwsector. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn de bestuurders van Scaffolding.
3.2.
Ianis heeft in 2019 en 2020 werkzaamheden verricht voor Scaffolding.
3.3.
De door Ianis uitgevoerde werkzaamheden betreffen onder meer een woning aan de [adres 1] en een woning in de [adres 2] . Ianis heeft van Scaffolding steigers gehuurd voor een werk aan de [adres 3] .
3.4.
Ianis heeft Scaffolding facturen voor uitgevoerde werkzaamheden verzonden. Deze zijn deels onbetaald gebleven.
3.5.
Scaffolding heeft Ianis eveneens facturen verzonden. Het betreft onder meer:
  • een factuur van 17 januari 2020 van € 2.100,- (zonder BTW) voor een voorschot en een maand huur van een woning;
  • een factuur van 4 juni 2020 voor € 60.000,- (zonder BTW) voor herstelwerkzaamheden aan de [adres 1] met een specificatie waarin een totaalbedrag van € 39.802,- is vermeld;
  • een factuur van 17 januari 2020 van € 4.455,87, een factuur van 5 juni 2020 van € 5.634,32 en een factuur van 21 december 2020 van € 839,67 voor huur en later vermissing van steigermateriaal.
Alle bedragen zijn inclusief BTW, tenzij anders aangegeven.
Ianis heeft deze facturen niet voldaan.
3.6.
Ianis heeft Scaffolding op 4 juni 2020 en 21 augustus 2020 gesommeerd tot betaling.
3.7.
De opdrachtgever van Scaffolding inzake de [adres 2] heeft bij brief van 9 oktober 2020 geklaagd over slecht uitgevoerd schilderwerk.

4..Het geschil

in conventie

4.1.
Ianis vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Scaffolding c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 47.570,73, vermeerderd met rente;
II. Scaffolding c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.377,- aan schade geleden door wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen, vermeerderd met rente;
III. Scaffolding veroordeelt tot betaling van € 1.253,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente;
IV. Scaffolding c.s. veroordeelt in de proceskosten, inclusief de kosten van een eventuele executie.
4.2.
Aan deze vorderingen legt Ianis de volgende stellingen ten grondslag.
4.2.1.
Vordering I betreft de openstaande factuurbedragen, minus een post ‘huur Makelaars’ van € 830,- (zie productie 4 bij dagvaarding).
4.2.2.
Vordering II betreft geleden schade: doordat Scaffolding Ianis niet volledig betaalde, kon Ianis haar schuldeiser Homeflex B.V. (hierna: Homeflex) niet betalen. Dat leidde ertoe dat Ianis door Homeflex gedagvaard is en vervolgens veroordeeld is tot betaling van een proceskostenveroordeling van € 1.377,-.
4.2.3.
Vordering III ziet op buitengerechtelijke incassokosten die Ianis heeft moeten maken doordat Scaffolding niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed. Het gevorderde bedrag is gebaseerd op de wettelijke staffel buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.4.
De bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de openstaande facturen. Er is sprake van bewuste betalingsonwil en frustratie van de redelijke belangen van Ianis. Er is sprake van een bewuste strategie van de bestuurders om Ianis niet te betalen, terwijl zij zichzelf wel goed hebben laten uitbetalen. Ianis heeft gehoord dat de bestuurders regelmatig opereren vanuit verschillende rechtspersonen, zodat onduidelijk is dat Scaffolding verhaal biedt. Ook zijn zij gekomen met ongeloofwaardige tegenvorderingen. De bestuurders willen eenvoudigweg niet aan Ianis betalen.
4.3.
Scaffolding c.s. voeren verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Ianis bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten.
4.4.
Aan hun verweer leggen zij, samengevat, het volgende ten grondslag.
4.4.1.
De door Ianis gestelde factuurbedragen en ontvangen bedragen kloppen niet helemaal. Dit is productie A nader gespecificeerd. Verder is van factuur 48 van Ianis een bedrag van € 2.500,- door verrekening voldaan, is een bedrag van € 1.489,50 te veel betaald op factuur 56 van Ianis en dienen voorschotten van € 15.000,- nog in mindering gebracht te worden.
4.4.2.
Ianis houdt ten onrechte geen rekening met openstaande tegenvorderingen van Scaffolding. Na verrekening resteert een betalingsverplichting van Ianis aan Scaffolding. Deze tegenvorderingen laten zich als volgt samenvatten:
1. Herstelwerkzaamheden [adres 1] € 39.802,-
2. Kosten [adres 3] € 10.929,86
3. Schilderwerk [adres 2] € 2.474,-
4. Tattoos € 2.250,-
5. Meubilair gekocht voor Ianis (mondelinge afspraak) € 5.000,-
6. Openstaande huur woning (3 * € 1.100,-) € 3.300,-
4.4.3.
Tegenvordering 1 en 3 zien op werkzaamheden van Ianis die hersteld moesten worden, omdat Ianis ook na klachten gemaakte fouten niet had hersteld. Tegenvordering 2 ziet op een steiger die Ianis niet heeft teruggegeven, tegenvordering 4 betreft tattoos die gezet zijn bij de directeur van Ianis en twee werknemers, tegenvordering 5 ziet op meubilair dat voor Ianis heeft overgenomen en tegenvordering 6 betreft drie huurtermijnen.
4.4.4.
Er is geen grond voor bestuurdersaansprakelijkheid.
4.4.5.
Ianis staat er financieel slecht voor. Indien het tot enige veroordeling ten gunste van Ianis komt, dient het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard te worden.
in reconventie
4.5.
Scaffolding vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. Ianis veroordeelt om aan Scaffolding te betalen:
1. een bedrag van € 39.802,- wegens de [adres 1] ,
2. een bedrag van € 10.929,86 wegens steigermateriaal voor [adres 3] ,
3. een bedrag van € 2.474,- wegens schilderwerk [adres 2] ,
4. een bedrag van € 2.250,- wegens geplaatste tattoos, en
5. een bedrag van € 3.300,- wegens verschuldigde huur,
in alle gevallen te vermeerderen met wettelijke rente;
B. Ianis veroordeelt in de proceskosten.
4.6.
Aan deze vorderingen liggen dezelfde stellingen ten grondslag als aan het verweer van Scaffolding c.s. in conventie.
4.7.
Ianis voert verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Scaffolding, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, inclusief de nakosten en de kosten van een eventuele executie.
4.8.
Aan haar verweer legt Ianis, kort gezegd, het volgende ten grondslag.
4.8.1.
Ianis nam geen projecten aan van Scaffolding, maar leverde slechts personeel. Dat personeel werkte op instructie en onder toezicht van de voorman van Scaffolding. Eventuele problemen met de uitgevoerde werkzaamheden zijn daarom voor rekening van Scaffolding.
4.8.2.
Ianis is niet tekortgeschoten, de werkzaamheden zijn goed uitgevoerd. Scaffolding heeft nooit klachten geuit of Ianis in gebreke gesteld.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt, waar nodig, hierna nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en reconventie

A. Inleiding

5.1.
De rechtbank bespreekt hierna eerst de verhouding tussen Ianis en Scaffolding en daarna de verhouding tussen Ianis en de bestuurders van Scaffolding. Ten slotte volgt een samenvatting en de conclusies van de rechtbank.
B. Facturen van Ianis en betalingen door Scaffolding
5.2.
Partijen stellen over de omvang van het openstaande factuurbedrag van Ianis het volgende.
5.2.1.
Ianis stelt dat zij Scaffolding in totaal voor € 206.688,- heeft gefactureerd en dat hiervan € 156.531,27 is betaald. Ianis heeft een facturenoverzicht als productie 4 in het geding gebracht en de onderliggende facturen als productie 5. Verder stelt Ianis in haar akte na comparitie dat Scaffolding op de zitting de juistheid van de factuurbedragen heeft erkend.
5.2.2.
Scaffolding stelt dat er voor € 206.283,53 is gefactureerd en dat hiervan € 157.287,- is betaald. Zij heeft dit onderbouwd met productie A. Verder is van factuur 48 van Ianis een bedrag van € 2.500,- door verrekening voldaan, is een bedrag van € 1.489,50 te veel betaald op factuur 56 van Ianis en dienen voorschotten van € 15.000,- nog in mindering gebracht te worden, aldus Scaffolding.
5.3.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.3.1.
De stelling van Ianis dat op zitting de juistheid van de door haar gestelde bedragen is erkend, is niet juist. De rechtbank verwijst naar het proces-verbaal van de zitting.
5.3.2.
Het verschil in gestelde gefactureerde bedragen is € 404,47. Uit een vergelijking van productie 4 en productie A blijkt dat dit verschil vrijwel volledig betrekking heeft op factuur 056. Deze factuur staat voor € 4.995,- in productie 4 en voor een bedrag van € 4.589,49 in productie A. In productie A is dit toegelicht met de opmerking dat € 4.995,- het oorspronkelijke bedrag was, maar dat dit was bijgesteld omdat Ianis te veel uren had gerekend. Omdat de stelplicht ten aanzien van de gefactureerde bedragen op Ianis rust en zij hierop niet meer heeft gereageerd, zal de rechtbank uitgaan van het door Scaffolding erkende bedrag van € 206.283,53 aan gefactureerde bedragen.
5.3.3.
Het verschil in gestelde betalingen is € 755,73. Het is de rechtbank niet duidelijk waar het verschil uit bestaat. Bij een vergelijking tussen productie 4 en productie A lijkt het erop dat partijen de betalingen aan verschillende facturen hebben toegerekend. Nu Ianis niet gemotiveerd heeft aangegeven welke van de door Scaffolding gestelde betalingen niet plaatsgevonden hebben, gaat de rechtbank uit van het door Scaffolding gestelde bedrag van € 157.287,-.
5.3.4.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Scaffolding dat op factuur 48 een bedrag van € 2.500,- in mindering is gebracht omdat Scaffolding vanwege slechte werkzaamheden van Ianis haar opdrachtgever een creditnota van dit bedrag heeft moeten sturen. Deze verrekening stuit af op het feit dat Ianis stelt dat Scaffolding niet tijdig heeft geklaagd en Scaffolding niet concreet stelt dat en wanneer zij (tijdig) geklaagd zou hebben (de hierna in meer detail te bespreken klachtplicht van artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.3.5.
De rechtbank gaat tevens voorbij aan de stellingen van Scaffolding over een te veel betaald bedrag van € 1.489,50 en voorschotten van € 15.000,- die nog verrekend zouden moeten worden. Deze stellingen verhouden zich immers niet met het feit dat partijen (op de hiervoor besproken beperkte geringe verschillen na) uitgaan van dezelfde betaalde en gefactureerde bedragen. Scaffolding heeft daarvoor geen uitleg gegeven. Integendeel, nadat de rechtbank op de mondelinge behandeling Scaffolding had voorgehouden dat de betaalde voorschotten al inbegrepen leken te zijn in de door haar gestelde totaalbedragen, heeft zij aangegeven dat zij de rechtbank daarin geen ongelijk kon geven.
5.3.6.
De rechtbank gaat dus uit van € 206.283,53 als gefactureerd en € 157.287,- als betaald. Ianis heeft dus € 48.996,53 te vorderen van Scaffolding. De rechtbank merkt op dat dit hoger is dan het in conventie gevorderde bedrag, maar zal van dit bedrag uitgaan in het kader van de uiteindelijke verrekening tussen partijen (met de kanttekening dat in conventie uiteraard niet meer kan worden toegewezen dan is gevorderd).
C. Tegenvorderingen van Scaffolding op Ianis
C.1. Project [adres 1]
5.4.
Tussen partijen is in geschil welke werkzaamheden Ianis heeft uitgevoerd voor dit project, op welke basis zij dat deed (onderaanneming of slechts uitlening van personeel), of (in welke mate) het resultaat van de werkzaamheden niet voldeed, of Scaffolding tijdig heeft geklaagd over eventuele gebreken en of Scaffolding Ianis in gebreke heeft gesteld.
5.5.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt, waarbij eerst ingegaan wordt op de door Ianis gestelde schending van de klachtplicht.
5.5.1.
Op grond van artikel 6:89 BW kan de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Bij de beantwoording van de vraag of tijdig is geprotesteerd, moet acht worden geslagen op alle relevante omstandigheden, waaronder het nadeel als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd, en in elk geval ook op de waarneembaarheid van de afwijking, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de behoefte aan voorafgaand deskundig advies (HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615).
5.5.2.
Scaffolding stelt steeds mondeling en per whatsapp geklaagd te hebben. Ook beroept zij zich op haar e-mails van 5 en 8 juni 2020 aan de advocaat van Ianis. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij. Van Scaffolding had verwacht mogen worden dat zij haar stelling dat zij tijdig geklaagd heeft, zoveel mogelijk handen en voeten zou geven door aan te geven wanneer zij dat dan gedaan heeft. Dat doet zij niet door slechts in algemene zin naar mondelinge meldingen en whatsappberichten te verwijzen. Die whatsappberichten zijn bovendien niet overgelegd (ook niet bij productie H), terwijl uit § 13 van de conclusie van antwoord afgeleid kan worden dat de uitgewisselde whatsappberichten wel beschikbaar zijn. Overlegging van die whatsappberichten had te meer op de weg van Scaffolding gelegen nu Ianis op haar beurt wel whatsappsberichten heeft overgelegd waarin – zoals Ianis terecht opmerkt – alleen wordt gesproken over geldproblemen en niet over problemen met de kwaliteit van het werk (productie 10). Verder maakt Scaffolding niet duidelijk wanneer zij de gestelde gebreken zou hebben ontdekt. Zij stelt dat dit in de winter van 2019-2020 was, maar maakt dit verder niet concreet. Ook legt zij niet uit hoe deze stelling zich verhoudt tot haar stelling dat haar vordering inzake dit project reeds is ontstaan in de herfst van 2019 (zie de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie onder 27). De e-mails van 5 en 8 juni 2020 (van na de ingebrekestelling door Ianis) kwalificeren ten slotte niet als een tijdige klacht. Scaffolding beschikt over voldoende deskundigheid en kon de door haar gestelde gebreken in deze in 2019 uitgevoerde werkzaamheden direct waarnemen. Ianis lijdt ook concreet nadeel, doordat haar de mogelijkheid van herstel – zo herstel nodig zou zijn – is onthouden.
5.5.3.
Het betoog van Scaffolding dat Ianis in januari 2020 was vertrokken en nergens op reageerde, doet aan het voorgaande niet af. Gesteld noch gebleken is dat Scaffolding niet in de gelegenheid was om Ianis per WhatsApp of e-mail aan te manen tot herstelwerkzaamheden (zodat er wat was om op te reageren).
5.5.4.
De conclusie is dat Ianis zich er terecht op beroept dat Scaffolding niet tijdig heeft geklaagd. Scaffolding komt dan ook geen vorderingsrecht toe ten aanzien van de door haar gestelde tekortkomingen aan dit werk. De overige stellingen van partijen over dit geschilpunt behoeven daarom geen bespreking.
C.2. Steigermateriaal [adres 3]
Wat is wel en wat is niet in geschil over dit steigermateriaal?
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Ianis steigermateriaal heeft gehuurd van Scaffolding voor werk op de [adres 3] . Ianis erkent dat zij de huur verschuldigd is voor week 40 tot en met week 52 van 2019 en erkent daarvoor nog € 4.455,77 te moeten betalen aan Scaffolding.
5.7.
Partijen twisten wel over het volgende.
5.7.1.
Naast het door Ianis erkende bedrag, maakt Scaffolding aanspraak op een bedrag van € 5.634,32 aan huur over de periode week 1 tot week 22 van 2020 en € 839,67 voor ontbrekende steigeronderdelen. Zij heeft daartoe onder meer overgelegd een factuur van Lewo B.V. (degene van wie Scaffolding de steigers huurde) van 28 september 2020 voor een bedrag van € 839,67 (productie E). Bij die factuur zit een offerte van Klop Verhuur B.V. aan Lewo B.V. van 10 september 2020 voor hetzelfde bedrag.
5.7.2.
Ianis betwist dat zij na 1 januari 2020 huur verschuldigd is. Na week 52 heeft de klant van Ianis aangegeven dat zij de steiger langer nodig had en in dat kader rechtstreeks contact op te zullen nemen met de eigenaar en met Scaffolding. Ianis stelt dat Lewo BV en Scaffolding hierop akkoord hebben gegeven en verwijst naar haar productie 11 met overgelegde whatsappberichten. Uit die berichten blijkt volgens haar ook dat Scaffolding wist waar de steigers waren, zodat zij deze kon ophalen. Ianis stelt verder als verweer dat zij pas na haar ingebrekestelling van juni 2020 facturen ontving voor de steigers.
5.7.3.
Over de volgens Scaffolding gestelde ontbrekende onderdelen stelt Ianis dat dit haar niet aangaat, vanwege de afspraken tussen Scaffolding en de klant. Bovendien is de datum van de factuur van Lewo (september 2020) dubieus als de steigers in week 20 zijn opgehaald. De stellingen van Scaffolding zijn onjuist en oncontroleerbaar, Scaffolding heeft ook nooit geklaagd over ontbrekende onderdelen.
5.8.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige geschilpunt strikt genomen een aardvordering betreft die tot de competentie van de kantonrechter behoort en niet bij de afdeling handel. Nu partijen niet om een verwijzing naar de kantonrechter hebben gevraagd en het slechts betrekking heeft op een beperkt onderdeel van de zaak, zal de rechtbank de zaak aan zich houden en ook hierover oordelen.
Beslissing rechtbank over de huurtermijnen van week 1 tot en met 20 van 2020
5.9.
De rechtbank begrijpt het verweer van Ianis over de huurtermijnen aldus, dat zij in de kern drie verweren voert: (1) de huurovereenkomst tussen Ianis en Scaffolding voor deze steigers is beëindigd per 1 januari 2020, (2) Scaffolding wist vanaf januari 2020 waar deze steigers waren, dus ze had ze kunnen ophalen en (3) er zijn nooit (tijdig) facturen gezonden.
5.10.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.10.1.
De beëindiging van de huurovereenkomst zou – zo stelt Ianis – blijken uit productie 11. Echter, de rechtbank kan in de betreffende berichten niet lezen dat de huurovereenkomst is beëindigd. In de berichten wordt inderdaad gesproken over een mogelijke overname van steigermateriaal, maar niet dat er overeenstemming is bereikt. Ianis stelt verder geen concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat partijen op andere wijze overeenstemming hebben bereikt over de beëindiging van de huurovereenkomst. Dat er vanaf januari 2020 geen facturen meer werden verzonden, is – anders dan Ianis betoogt – hiervoor onvoldoende. Ianis stelt immers ook dat zij voor de (door haar erkende) huur in 2019 evenmin een factuur had ontvangen, zodat het niet versturen van facturen in januari 2020 (en de maanden daarna) geen bewijs oplevert voor haar stelling dat de huur per 1 januari 2020 beëindigd is. Dat er in februari 2020 een bespreking zou hebben plaatsgevonden waarin niet gevraagd is om betaling van de facturen, is in het verlengde hiervan evenmin voldoende om een beëindiging van de huur per 1 januari 2020 aan te nemen. Dat een deel van de goederen in januari 2020 is opgehaald, is evenmin grond voor een beëindiging nu Scaffolding onbetwist stelt dat dit is verdisconteerd in de huurprijs voor de resterende duur. Dit alles betekent dat Ianis onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat de huurovereenkomst voor de steigers is beëindigd per 1 januari 2020. Daarmee is onvoldoende gemotiveerd betwist dat de huurovereenkomst pas in week 22 is geëindigd.
5.10.2.
Het argument van Ianis dat Scaffolding wist waar de steigers waren, slaagt evenmin. Het is aan Ianis als huurder om erop toe te zien dat de steigers worden ingeleverd dan wel zijn opgehaald. Dat haar klant Scaffolding zou benaderen voor een overname, is niet voldoende.
5.10.3.
Of de huur tijdig is gefactureerd kan in het midden blijven. Dat doet immers niet af aan de verschuldigdheid ervan.
5.10.4.
Het voorgaande betekent dat Ianis de huur over de weken 1 tot 22 van 2020 verschuldigd is.
Beslissing van de rechtbank over het ontbrekende materiaal
5.11.
Uit de factuur van Lewo B.V. blijkt in voldoende mate dat Lewo Scaffolding heeft gefactureerd voor ontbrekende onderdelen. Nu Ianis de steigers niet heeft ingeleverd, heeft zij het aan zichzelf te wijten dat zij de juistheid van die factuur niet kan controleren. Dat de factuur enige tijd na de teruggave van de steigers is opgemaakt, maakt dat niet anders. Het beroep op de klachtplicht slaagt niet, nu de steigers in week 22 van 2020 zijn opgehaald en er op 5 juni 2020 is geklaagd.
Slotsom
5.12.
Scaffolding heeft dus een vordering van (€ 4.455,77 + € 5.634,32 + € 839,67 =)
€ 10.929,86 op Ianis voor de steigers.
C.3. [adres 2]
5.13.
Partijen stellen over dit geschilpunt het volgende.
5.13.1.
Scaffolding stelt dat Ianis een schilderwerk voor haar heeft uitgevoerd aan de woning [adres 2]. Scaffolding stelt dat haar klant in oktober 2020 heeft geklaagd over de kwaliteit en dat zij, omdat zij geen contact kan krijgen met Ianis, zelf de werkzaamheden heeft uitgevoerd. De herstelwerkzaamheden hebben € 2.240,- gekost. Daarnaast heeft Scaffolding nog recht op € 234,- vanwege een door Ianis voor dit werk gebruikte steiger. Dit bedrag was nog niet gefactureerd.
5.13.2.
Ianis betwist schilderwerk te hebben uitgevoerd in deze woning. Zij stelt dat zij slechts de naam van een schilder heeft doorgegeven en alleen het steigerwerk gedaan heeft. Als er al mensen van Ianis schilderwerk gedaan zouden hebben, dan was dat onder verantwoordelijkheid van Scaffolding. Er bovendien nooit geklaagd.
5.14.
De rechtbank oordeelt over de gestelde gebreken als volgt. In de akte na comparitie stelt Scaffolding dat zij geklaagd zou hebben nadat haar klant bij haar klaagde. Dat zou dus op enig moment na 9 oktober 2020 zijn. Gelijktijdig stelt zij echter ook dat zij de herstelwerkzaamheden zelf heeft uitgevoerd omdat zij met Ianis geen contact kon krijgen. Wat er ook zij van deze tegenstrijdigheid, vastgesteld kan worden dat Scaffolding destijds Ianis zonder meer kon bereiken. Ianis had immers een advocaat ingeschakeld en Scaffolding had met die advocaat contact. Scaffolding maakt echter niet duidelijk hoe, wanneer en bij wie ze geklaagd heeft. Voor zover dat in een van de producties zou zijn opgenomen zonder dat Scaffolding daarop gewezen heeft, geldt dat het niet de taak van de rechtbank is om in de overgelegde producties op zoek te gaan naar een eventuele klacht in die periode. Daarmee stuit deze vordering af op het bepaalde in artikel 6:89 BW voor zover het gaat om de herstelwerkzaamheden.
5.15.
De stelling van Scaffolding dat er nog een bedrag van € 234,- gefactureerd moest worden voor een door Ianis gebruikte steiger, is niet nader onderbouwd. Dat had wel op de weg van Scaffolding gelegen. Zij stelt dat Ianis voor haar in onderaanneming schilderwerk heeft verricht. Ianis heeft voor dit project Scaffolding € 896,- in rekening gebracht (32 uur tegen € 28,-, met verlegde BTW), Scaffolding heeft vervolgens haar opdrachtgever € 1.800,- (excl. BTW) in rekening gebracht (dit blijkt uit productie N). Het had dan ook op de weg van Scaffolding gelegen om duidelijk te maken welke afspraken er gemaakt zijn en waarom de steiger uit de inkomsten van Ianis dient te komen en niet uit de marge tussen de twee hiervoor genoemde bedragen.
C.4. Kosten Tattoos
5.16.
De stellingen van partijen over dit geschilpunt laten zich als volgt samenvatten.
5.16.1.
Scaffolding stelt dat in de voor haar risico en rekening gedreven tattooshop aan de [adres 4] tattoos zijn gezet bij [naam] van Ianis en twee personeelsleden van Ianis op verzoek van [naam] voor een bedrag van € 2.250,-.
5.16.2.
Ianis erkent dat er tattoos zijn gezet en stelt dat deze volledig zijn betaald, een bedrag van € 350,-. Zij legt een betalingsbewijs voor dit bedrag over. Het thans door Scaffolding gevorderde bedrag van € 2.250,- is nooit afgesproken. Dit betref bovendien vorderingen op de betreffende personen in privé, niet op Ianis. Verder betwist Ianis dat genoemde tattooshop inderdaad voor rekening van Scaffolding werd gedreven.
5.17.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van Scaffolding. Tegenover de gemotiveerde betwisting van Ianis, die onder meer een betalingsbewijs uit 2019 overlegt, stelt Scaffolding onvoldoende concrete feiten en omstandigheden die maken dat haar een vordering toekomt inzake de tattoos. Het betoog dat een betaling aan een derde (werknemer?) haar niet regardeert, is niet voldoende concreet nu Scaffolding niet concreet maakt hoe de zaken in de tattooshop geregeld zijn. Het komt de rechtbank bovendien merkwaardig voor dat er in december 2019 al een bedrag betaald is en dat er eerst na de ingebrekestelling van Ianis van 4 juni 2020 een hogere factuur komt voor deze tattoos. Bovendien legt Scaffolding onvoldoende uit waarom gezette tattoos voor rekening van Ianis zouden komen: het lijken veeleer privé-uitgaven van de betrokkenen.
C.5. Huur [adres 5] en aankoop meubilair
5.18.
Partijen stellen over deze twee punten het volgende.
5.19.
Scaffolding stelt dat Ianis van mei 2019 tot januari 2020 gebruik maakte van de woning aan de [adres 5] , dat er een huur is afgesproken van € 1.100,- per maand en dat er nog drie maanden open staan. Zij legt ter onderbouwing één factuur over (de factuur van 17 januari 2020 met daarin een voorschot van 1.000,- en (kennelijk) één maand huur van € 1.100,-). Daarnaast stelt zij dat mondeling afgesproken is dat Ianis € 5.000,- zou betalen voor het meubilair.
5.20.
Ianis stelt dat de bestuurder van Ianis, [naam] , [adres 5] in privé gehuurd van [naam gedaagde 2] in privé voor een huurprijs van € 1.100,- . Die huurovereenkomst heeft twee maanden geduurd. Verder is nooit overeengekomen dat Ianis de meubilair zou overnemen. De meubels in de woning zijn overigens daar achtergelaten.
5.21.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt (waarbij overweging 5.8 van overeenkomstige toepassing is voor de betaling van de huur).
5.21.1.
De door Scaffolding overgelegde factuur van januari 2020 bevat het voorschot en één maand huur. Nu voorschotten plegen te worden betaald (en gefactureerd) aan het begin van een huurovereenkomst, Scaffolding geen uitleg heeft gegeven waarom er eerst na zes maanden een voorschot is gefactureerd en Scaffolding ook geen andere huurfacturen heeft overgelegd, is haar stelling dat de huurovereenkomst liep van mei 2019 tot januari 2020 onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de tegenvordering van Scaffolding over de huur.
5.22.
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de (met de huurovereenkomst samenhangende) stelling van Scaffolding dat Ianis voor € 5.000,- voor het meubilair zou betalen. Deze stelling is door Ianis betwist en Scaffolding licht niet toe wanneer deze afspraak gemaakt zou zijn en waarom een dergelijke aanzienlijke overnameprijs afgesproken zou zijn. Een factuur voor de meubels ontbreekt en Scaffolding heeft niet gereageerd op de stelling van Ianis dat de aanwezige meubilair na haar vertrek nog steeds aanwezig was.
D. Overige geschilpunten Ianis – Scaffolding
D.1. Schade door te late betaling
5.23.
Ianis vordert schadevergoeding vanwege het feit dat Scaffolding haar facturen niet heeft voldaan. Daardoor zijn cashproblemen ontstaan, waardoor Ianis een schuldeiser (Homeflex) niet kon betalen. Homeflex heeft vervolgens Ianis gedagvaard en Ianis is veroordeeld tot betaling van proceskosten aan Homeflex. Ianis wil dat Scaffolding dit vergoedt. Deze vordering zal worden afgewezen. Artikel 6:119a BW fixeert de schadevergoeding in geval er niet of te laat wordt betaald op de wettelijke handelsrente; niet minder, maar ook niet meer.
D.2. Buitengerechtelijke incassokosten Ianis
5.24.
De door Ianis bij dagvaarding gestelde incassomaatregelen zijn niet betwist, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn daarmee toewijsbaar.
D.3. Beroep op opschorting door Scaffolding
5.25.
Scaffolding beroept zich op opschorting ten aanzien van de facturen van Ianis omdat deze werkzaamheden niet heeft afgemaakt. Echter, nu uit het voorgaande volgt dat de vordering van Ianis inzake de facturen de tegenvorderingen van Scaffolding in aanzienlijke mate overstijgt en Ianis onbetwist stelt om die reden gestopt te zijn met de werkzaamheden voor Scaffolding, slaagt dit beroep niet.
D.4. Discussie over de G-rekening
5.26.
De rechtbank gaat niet in op de discussie over de G-rekening. Mede gelet op de hiervoor genomen beslissingen is deze discussie niet relevant voor de vraag of de vorderingen van partijen wel of niet worden toegewezen.
E. Aansprakelijkheid van de bestuurders
5.27.
Bij de beoordeling van de vordering op de bestuurders gelden de volgende uitgangspunten. Ianis heeft zaken gedaan met Scaffolding, niet met de bestuurders. De bestuurders zijn alleen aansprakelijk jegens Ianis, indien zij onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld. In een zaak als dit is daarvoor vereist dat het komt vast te staan dat de bestuurders wisten of redelijkerwijze hadden behoren te begrijpen dat de door hen bewerkstelligde handelwijze van Scaffolding tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
5.28.
Ianis voert ter onderbouwing van haar vordering op de bestuurders, kort gezegd, aan dat er sprake is van een bewuste strategie van de bestuurders om Ianis te misbruiken, dat er sprak is van selectieve wanbetaling (Ianis stelt te hebben vernomen dat de bestuurders zich zelf goed hebben laten uitbetalen), dat onduidelijk is of Scaffolding verhaal biedt omdat de bestuurders naar verluidt van verschillende vennootschapen gebruik maken en dat uit de tegenvorderingen betalingsonwil blijkt. De rechtbank gaat aan deze stellingen voorbij. Daargelaten dat een deel van de stellingen van Ianis onvoldoende onderbouwd is, is niet concreet gesteld of gebleken dat Scaffolding geen verhaal zal bieden.
F. Samenvatting en conclusies
5.29.
Scaffolding heeft op de mondelinge behandeling een beroep op verrekening gedaan. Op basis van het voorgaande leidt dit tot volgende afrekening:
Post Ianis Scaffolding
openstaande facturen Ianis 48.996,53
erkende post uit productie 4 830,-
Huur steigers [adres 3] 10.929,76
per saldo 37.236,77
5.30.
Scaffolding zal daarom in conventie worden veroordeeld tot betaling van € 37.236,77. Vordering I van Ianis in conventie zal tot dit bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 6 februari 2020 zal eveneens worden toegewezen.
5.31.
Vordering II van Ianis in conventie wordt afgewezen (zie 5.23).
5.32.
Vordering III van Ianis in conventie wordt toegewezen (zie 5.24). Dat geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente sinds de dagvaarding.
5.33.
De vorderingen van Ianis op de bestuurders worden afgewezen (zie 5.28).
5.34.
De vorderingen van Scaffolding c.s. in reconventie worden afgewezen.
5.35.
Scaffolding zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in conventie en reconventie worden veroordeeld in de proceskosten van Ianis. Deze worden aan de hand van liquidatietarief III als volgt begroot.
In conventie
In reconventie
5.36.
De gevorderde veroordeling in de executiekosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.37.
Ianis zal niet worden veroordeeld in de proceskosten van de bestuurders, omdat gesteld noch gebleken is dat de bestuurders proceskosten hebben gemaakt.
5.38.
Dit vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Bij toewijzing van een vordering is het uitgangspunt dat een vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard omdat met het vonnis is vastgesteld dat er betaald moet worden. Er is onvoldoende reden om in deze zaak daarvan af te wijken. Weliswaar moet er inderdaad rekening gehouden worden met een incassorisico van Scaffolding, maar daar staat tegenover dat Ianis recht op en belang heeft bij betaling en de tegenvorderingen van Scaffolding, zoals uit het voorgaande blijkt, behalve ten aanzien van de steiger in Pernis slecht onderbouwd zijn. Bij die stand van zaken valt de belangenafweging ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad uit in het voordeel van Ianis. Ook gaat de rechtbank voorbij aan het verzoek van Scaffolding om te bepalen dat er slechts betaald zal kunnen worden op de derdengeldrekening van de advocaat van Ianis en dat het geld daar moet blijven staan totdat in hoger beroep definitief geoordeeld is. Daarvoor is geen wettelijke basis.

6..De beslissing

De rechtbank
in conventie
a. veroordeelt Scaffolding tot betaling van € 37.236,77, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 februari 2020 tot aan de dag van betaling;
b. veroordeelt Scaffolding tot betaling van € 1.253,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2020 tot aan de dag van betaling;
c. veroordeelt Scaffolding in de proceskosten van Ianis, tot op heden begroot op € 3.931,06;
in reconventie
d. wijst de vorderingen van Scaffolding af;
e. veroordeelt Scaffolding in de proceskosten van Ianis, tot op heden begroot op € 540,75;
in conventie en reconventie
f. veroordeelt Scaffolding in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Scaffolding niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
g. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
h. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.
1876/1407