ECLI:NL:RBROT:2021:5919
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechter in civiele procedure wegens niet-tijdig indienen van verzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2021 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.G. Lasschuit. Het wrakingsverzoek was gegrond op uitlatingen en gedragingen van de rechter tijdens een zitting op 20 april 2021. Verzoekster was op die zitting aanwezig en heeft kennisgenomen van de gewraakte uitlatingen. Het verzoek tot wraking is echter pas op 26 april 2021 ingediend, wat volgens de rechtbank te laat was. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat het niet tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden moet worden ingediend, en dat een korte beraadstijd acceptabel is, maar dat in dit geval de termijn ruimschoots was overschreden.
De rechtbank overwoog verder dat, zelfs als verzoekster ontvankelijk was geweest, de gronden voor het wrakingsverzoek onvoldoende zouden zijn geweest om het verzoek toe te wijzen. De rechter heeft de taak om onderzoek te doen naar de stellingen van partijen en kan zich daarbij actief opstellen. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter, en dat de onvrede van verzoekster over het voorlopige oordeel van de rechter geen grond voor wraking opleverde. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. W.P.M. Jurgens in aanwezigheid van de griffier mr. M.L.F. de Leeuw.