Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van woninginbraak en heling. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Rotterdam. De tenlastelegging betrof een inbraak in een woning in Rhoon op 29 september 2020, waarbij verschillende goederen waren buitgemaakt. De officier van justitie eiste vrijspraak van de inbraak en veroordeling voor heling, maar de rechtbank oordeelde dat de inbraak niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank concludeerde dat de tenlastelegging een onjuiste pleegplaats vermeldde, aangezien de verdachte de auto die bij de inbraak was buitgemaakt, voorhanden had gekregen in Rotterdam en niet in Rhoon. Hierdoor kon de verdachte niet worden veroordeeld voor heling, omdat de tenlastelegging niet overeenkwam met de feiten. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder vonnis afgewezen, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor de nieuwe feiten. De rechtbank besloot ook de proeftijd van de eerder opgelegde ISD-maatregel niet te verlengen.