In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Woonstichting Patrimonium en een gedaagde, die optreedt in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van twee huurders, [persoon A] en [persoon B]. De zaak betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning wegens een aanzienlijke huurachterstand. De huurders hadden een betalingsregeling getroffen, maar deze was niet nagekomen, wat leidde tot de vordering van Patrimonium om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen.
De procedure begon met een dagvaarding op 30 oktober 2020, gevolgd door verschillende schriftelijke stukken en mondelinge behandelingen. De huurachterstand was op het moment van de tweede mondelinge behandeling op 28 april 2021 opgelopen tot € 3.488,97. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand van meer dan vijf maanden ernstig genoeg was om de huurovereenkomst te beëindigen. De bewindvoerder voerde aan dat de huurders te maken hadden met persoonlijke omstandigheden, maar de rechter oordeelde dat deze omstandigheden niet opwogen tegen het belang van Patrimonium.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Patrimonium toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde aan het vonnis moet voldoen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.