ECLI:NL:RBROT:2021:5837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
C/10/616556 / KG ZA 21-266
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geldvordering en nakoming van een koopovereenkomst met onteigening als onvoorziene omstandigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en Boskalis Nederland B.V. De eiser vorderde betaling van een geldsom van € 1.361.340,65, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente, op basis van een koopovereenkomst uit 1998. De overeenkomst betrof de verkoop van een melkveebedrijf en de bijbehorende percelen, die door Boskalis waren aangekocht voor de aanleg van een haven. De eiser stelde dat de nabetaling van € 3.000.000,00 opeisbaar was geworden na het verlenen van de benodigde vergunningen, die op 4 maart 2020 onherroepelijk waren geworden. Boskalis verweerde zich door te stellen dat de nabetaling niet verschuldigd was, omdat de voorwaarden voor de betaling niet waren vervuld, en dat er sprake was van een restitutierisico.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser onvoldoende aannemelijk was voor toewijzing in kort geding. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitleg van de overeenkomst en de gevolgen van de onteigening nader onderzoek vereisten, wat een bodemprocedure noodzakelijk maakte. De rechtbank wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van Boskalis, die op € 5.216,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616556 / KG ZA 21-266
Vonnis in kort geding van 17 juni 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. D.F. Fransen te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSKALIS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda.
Partijen worden hierna [eiser] en Boskalis genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de producties van Boskalis;
  • de vrijwillige verschijning van partijen;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 27 mei 2021;
  • de pleitnota van Boskalis.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
In 1997 zijn Boskalis en [eiser] met elkaar in onderhandeling getreden over de verkoop van het melkveebedrijf met percelen en opstallen (hierna: de Percelen) dat [eiser] exploiteerde in [naam locatie] . Boskalis wenste de Percelen van [eiser] aan te kopen, omdat het één van de locaties was die op dat moment door Rijkswaterstaat (hierna: RWS) was geselecteerd voor het bouwen van een overnachtingshaven voor het verkeer dat over de Rijn vaart.
2.2.
Op 9 juni 1998 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten waarbij de koopprijs voor de Percelen is bepaald op (in totaal) ƒ 5.420.000,00, waarvan ƒ 3.000.000,00 een voorwaardelijk deel betreft.
Artikel 3 van de Koopovereenkomst vermeldt het volgende:

De betaling van de koopprijs (...) dient als volgt te geschieden:
a. een bedrag ad f.1.900.000,00 bij de eigendomsoverdracht van het
verkochte;
b. een bedrag ad (...) f.3.000.000,00 indien de eigendomsoverdracht van het verkochte
heeft plaatsgevonden en wel binnen een maand nadat alle voor de zand- en grindwinning vereiste vergunningen onherroepelijk zijn verleend.
De koopovereenkomst bevatte een ontbindende voorwaarde voor het geval Boskalis er niet in zou slagen een bestemmingsplanwijziging te realiseren op grond waarvan het gebruik als haven en zand- en grindwinning is toegestaan.
2.3.
In de leveringsakte van 31 januari 2001 staat vermeld dat de koper (Boskalis) het gekochte wil gebruiken als haven en voor zand- en grondwinning en dat zij zelf zorg moet dragen voor de vereiste vergunningen. Met betrekking tot de koopprijs is het volgende opgenomen:

De koopprijs voor het registergoed is als volgt samengesteld:
(...)
derhalve totaal vijf miljoen vier honderd twintig duizend gulden
(...), welk bedrag als volgt zal worden voldaan: een bedrag van —
twee miljoen vierhonderdtwintigduizend gulden (f.2.420.000,00) is door koper -
voldaan door storting op een rekening van mij, notaris terwijl het restant bedrag
ad drie miljoen gulden (foto 3.000.000,00) zal worden voldaan binnen een maand -
nadat alle voor de zand- en grindwinning op het verkochte vereiste
vergunningen onherroepelijk zijn verleend.
Tot zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen en de betaling van de —
restant koopsom ad drie miljoen gulden (f.3.000.000,00) heeft koper op heden —
een bankgarantie gesteld groot een miljoen gulden (f.1.000.000,00).
2.4.
Na de levering is [eiser] conform de overeenkomst blijven wonen en werken op het adres van zijn verkochte bedrijf. Hierbij had hij met betrekking tot de woning een gebruiksrecht om niet. Met betrekking tot het gebruik van de gronden betaalde [eiser] een vergoeding aan Boskalis.
2.5.
Vanaf 2001 heeft Boskalis met RWS (nadere) besprekingen gevoerd over een aanleg van een haven op de Percelen.
2.6.
In een memo van 25 april 2005 van Boskalis aan RWS staat het volgende vermeld:

In juli 2002 was overleg gepland tussen Directieleden RWS en Boskalis om vast te stellen
hoe verder te gaan. Tijdens dit overleg is door RWS aangegeven dat men, gezien de
parlementaire enquête met betrekking tot de Bouwfraude, niet meer één op één met een
aannemer zou mogen werken. Dit betekende dat er geen nieuw protocol of intentieovereenkomst zou komen en het project ter zijne tijd openbaar aanbesteed zou gaan
worden. RWS zou wel verder gaan met de planvorming van het project en was eveneens
voornemens het project op alternatieve / innovatieve wijze in de markt te zetten.
2.7.
In 2007 heeft Boskalis (in haar hoedanigheid van grondeigenaar), tezamen met een derde partij, aan RWS verzocht om in gesprek te gaan over een mogelijke samenwerking bij de aanleg van haven op de Percelen.
2.8.
Op 19 december 2017 is met betrekking tot de Percelen een administratieve onteigeningsprocedure gestart met een verzoekbesluit aan de Kroon. In deze procedure heeft Boskalis een beroep gedaan op zelfrealisatie om alsnog de delfstoffen te kunnen winnen. Dit beroep is op 27 augustus 2018 afgewezen.
2.9.
Op 2 mei 2016 zijn met betrekking tot de Percelen aan de Provinciale Staten van Gelderland vergunningen verleend, onder meer voor de ontgronding. Deze vergunningen zijn later op naam gesteld van de Staat. Deze vergunningen zijn op 4 maart 2020 onherroepelijk geworden.
2.10.
Bij brief van 6 mei 2020 heeft (de advocaat van) [eiser] Boskalis aangesproken tot betaling van € 1.361.340,65 (het equivalent van ƒ 3.000.000,00), te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. Nadien hebben partijen met elkaar overleg gevoerd.
2.11.
Bij vonnis van 13 januari 2021 is de onteigening van de Percelen uitgesproken. Dit vonnis is in februari 2021 ingeschreven in het Kadaster, waardoor de eigendom van de Percelen is overgegaan op de Staat. In dit vonnis is het voorschot op de schadeloosstelling begroot op € 1.188.750,00, het door de Staat aangeboden bedrag. Voor de (verdere) begroting van de schadeloosstelling is een deskundigenbericht gelast.
2.12.
Met betrekking tot de aanleg van de haven heeft RWS een Europese aanbestedingsprocedure gehouden. Op 18 november 2020 is de opdracht gegund aan Boskalis. Onderdeel van de Opdracht is het winnen van het zand- en grind.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – Boskalis te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.361.340,65, te vermeerderen met € 8.197,75 aan buitengerechtelijke kosten, een en ander te vermeerderen met rente en met veroordeling van Boskalis in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag.
Partijen zijn destijds een koopprijs van ƒ 4,9 miljoen overeengekomen. Onderdeel hiervan was een nabetaling van ƒ 3.000.000,00, te betalen na het verlenen van de vergunningen. De vergunningen zijn op 4 maart 2020 onherroepelijk geworden, zodat de nabetaling opeisbaar is geworden. Boskalis, die de zand- en grondwinning gaat uitvoeren en de delfstoffen mag verkopen, is ten onrechte niet tot betaling overgegaan.
De werkzaamheden aan de Percelen zijn aangevangen en [eiser] dient de Percelen op korte termijn, naar verwachting uiterlijk in augustus 2021, te verlaten. Aangezien [eiser] de nabetaling nodig heeft om vervangende woonruimte te bekostigen, heeft hij bij zijn vordering een spoedeisend belang. Daarnaast dienen de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten door Boskalis te worden vergoed.
3.3.
Boskalis voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de nakosten. Zij voert daartoe het volgende aan.
[eiser] heeft geen aanspraak op de betaling van de tweede termijn van de koopprijs.
Bij het aangaan van de overeenkomst stond het partijen duidelijk voor ogen dat het de bedoeling was van Boskalis zelf de delfstoffen te winnen voor de door haar zelf aan te leggen haven. Dat is niet gelukt omdat – ten gevolge van de interventie van de Staat en ondanks de inspanningen van Boskalis – de samenwerking met RWS niet van de grond is gekomen. De nabetaling was bedoeld als vergoeding voor het te winnen zand- en grind. Aangezien de benodigde vergunningen niet aan Boskalis zijn verleend, is de voorwaarde niet vervuld en is de nabetaling niet opeisbaar geworden. Weliswaar heeft Boskalis nu wel een rol bij de aanleg van de haven, maar dat is geen gevolg van haar voormalige eigendomspositie. Boskalis wint de delfstoffen nu ten behoeve van RWS en de daarmee gemoeide opbrengsten zijn in de aanneemsom verdisconteerd. De vergoeding waarop [eiser] aanspraak maakt van (€ 1.098.148,- + € 1.361.340,- =) € 2.459.488,- staat niet in verhouding tot de door de Staat aangeboden schadeloosstelling van € 1.188.750,-, die overigens ook nog onzeker is. Toewijzing van de vordering zou daarom leiden tot een tekort bij Boskalis.
Op grond van het voorgaande is niet voldaan aan de vereisten voor toewijzing van een geldvordering in kort geding. Daarnaast ontbreekt het spoedeisend belang en voorts is sprake van een restitutierisico.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Bij een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.
4.2.
Aangezien [eiser] heeft gesteld dat de ontruiming aanstaande is en hij de gevorderde vergoeding nodig heeft om vervangende woonruimte te bekostigen, is voldaan het voor deze procedure vereiste spoedeisend belang. Het feit dat [eiser] ervoor had kunnen kiezen om in een eerder stadium een bodemprocedure aanhangig te maken, doet daar niet aan af. In dit verband heeft [eiser] overigens onweersproken gesteld dat partijen waren overeengekomen om de onteigeningsprocedure af te wachten.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de uitleg van de overeenkomst meebrengt dat Boskalis de nabetaling van (het equivalent van) ƒ 3.000.000,00 aan [eiser] verschuldigd is.
4.4.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat het partijen bij het aangaan van de (mondelinge en schriftelijke) koopovereenkomst voor ogen heeft gestaan dat Boskalis (vanaf 2003) zelf zou overgaan tot het winnen van de delfstoffen en de aanleg van de haven. Dit wordt ondersteund door de verklaring ter zitting van [eiser] dat het bedrag van ƒ 3.000.000,- was gebaseerd op de prijs per kuub van de te winnen delfstoffen. Alsdan zou dat bedrag een vergoeding zijn voor de waarde van de delfstoffen. Dit sluit ook aan bij het feit dat de betaling is verbonden aan de verlening van de voor de zand- en grindwinning aan te vragen vergunningen, waarbij Boskalis verantwoordelijk was voor de aanvraag van die vergunningen. Deze regeling doet vermoeden dat het (kunnen) winnen van de delfstoffen een voorwaarde voor de betaling was. De betaling van dit deel van de koopsom was in die zin onzeker, aangezien de onherroepelijke verlening van de voor zand- en grindwinning vereiste vergunningen op dat moment een onzekere gebeurtenis was.
4.5.
Vast staat dat Boskalis geen vergunningen heeft aangevraagd en dat zij – voorafgaand aan de onteigening – niet tot zand- en grindwinning is overgaan. Daarmee heeft zij het aan de delfstoffen verbonden voordeel niet kunnen realiseren. Het feit dat Boskalis alsnog een rol vervult bij de aanleg van de haven is in dit verband niet van doorslaggevend belang, aangezien die rol een gevolg is van de aanbestedingsprocedure en niet de voormalige eigendomspositie van Boskalis. In dit verband heeft Boskalis onweersproken gesteld dat de opbrengst van de delfstoffen in mindering wordt gebracht op de aanneemsom, zodat het voordeel (in ieder geval grotendeels) aan de Staat toevalt. Dit is hoe dan ook anders dan wat partijen ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst voor ogen hadden.
4.6.
Partijen hebben bij het sluiten van de koopovereenkomst geen rekening gehouden met een eventuele onteigening. Zij hebben deze mogelijkheid kennelijk niet voorzien en de gevolgen ervan zijn niet in de koopovereenkomst verdisconteerd. Daarom is uitleg van de overeenkomst nodig en daarvoor is een bodemprocedure aangewezen, waarin nader onderzoek gedaan kan worden naar wat partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hoewel bepaald niet valt uit te sluiten dat de onteigening als een (ondernemers)risico van Boskalis moet worden beschouwd, is het op dit moment onvoldoende zeker dat in een eventuele bodemprocedure wordt geoordeeld dat het tweede deel van de koopsom in de gegeven omstandigheden opeisbaar is geworden door de vergunningverlening aan de Staat. Mogelijk zal een Boskalis in de onteigeningsprocedure toe te wijzen schadeloosstelling voor het niet zelf kunnen winnen van delfstoffen, althans het daarmee gemoeide voordeel, ook een rol spelen bij de uitleg van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Indien Boskalis daarvoor een schadeloosstelling ontvangt, heeft zij daarmee immers alsnog een aan de delfstoffen verbonden voordeel gerealiseerd.
4.7.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [eiser] onvoldoende aannemelijk is voor de toewijzing in kort geding. Daar komt bij dat niet zonder meer aannemelijk is dat [eiser] in staat zal zijn – indien de bodemprocedure in zijn nadeel uitvalt – een eventueel voorschot terug te betalen aan Boskalis. De verklaring van [eiser] dat hij een betaling wil aanwenden voor de aankoop van een woonhuis, heft dat restitutierisico onvoldoende op.
4.8.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen. Hij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Boskalis worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 5.216,00

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Boskalis tot op heden begroot op € 5.216,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
3077/676