ECLI:NL:RBROT:2021:5835

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
C/10/615393 / HA ZA 21-259
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake huur van woonruimte voor arbeidsmigranten

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een bevoegdheidsincident tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] met betrekking tot huurcontracten voor de huisvesting van arbeidsmigranten. [bedrijf A], een bemiddelingsbedrijf in onroerende zaken, heeft twee overeenkomsten gesloten met [bedrijf B], een uitzendbureau dat buitenlandse arbeidskrachten detacheert. De overeenkomsten zijn gericht op het verstrekken van tijdelijke huisvesting voor deze arbeidskrachten in Beverwijk en Almere.

[bedrijf B] heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren, stellende dat de overeenkomsten kwalificeren als huur van woonruimte, wat zou betekenen dat de zaak naar de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland moet worden verwezen. [bedrijf A] heeft verweer gevoerd en betoogd dat de rechtbank bevoegd is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overeenkomsten inderdaad huur van woonruimte betreffen, ondanks de tijdelijke aard van de huisvesting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomsten voldoen aan de kenmerken van een huurovereenkomst en dat de bedoeling van partijen was om woonruimte te verstrekken aan de arbeidskrachten.

Daarom heeft de rechtbank de vordering van [bedrijf B] tot onbevoegdverklaring toegewezen en de zaak verwezen naar de kantonrechter in Almere. Tevens is [bedrijf A] veroordeeld in de kosten van het incident. De beslissing is op 26 mei 2021 uitgesproken door mr. M. de Geus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/615393 / HA ZA 21-259
Vonnis in incident van 26 mei 2021
in de zaak van
[bedrijf A]
,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.J.L. Paijmans te Tilburg,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D.A. Boor te Ede (Gld.).
Partijen worden hierna [bedrijf A] en [bedrijf B] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 maart 2021, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring;
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Feiten

2.1.
[bedrijf A] , die onder meer handelt onder de naam [handelsnaam A] , houdt zich bezig met de bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerende zaken.
2.2.
[bedrijf B] is een uitzendbureau en houdt zich bezig met het doen verrichten van werkzaamheden voor derden, in het bijzonder in de bouw en in de agrarische en de industriële sector. Hiertoe detacheert [bedrijf B] buitenlandse arbeidskrachten bij opdrachtgevers in Nederland.
2.3.
Ten behoeve van de huisvesting van deze arbeidskrachten heeft [bedrijf B] twee overeenkomsten gesloten met [bedrijf A] , een met betrekking tot een onroerende zaak in Beverwijk (in 2018) en een met betrekking tot een onroerende zaak in Almere (in 2019).
2.4.
In de door partijen op 22 en 26 juni 2018 ondertekende “Bevestiging Huurafspraken op offerte met nummer: 20272.1” horend bij de onroerende zaak in Beverwijk staat met betrekking tot het huurobject het volgende vermeld:

Adres object Beverwijk [adres 1]
Postcode en plaats [postcode 1]
Aantal personen 6
2.5.
De door [bedrijf B] te betalen vergoeding voor de onroerende zaak in Beverwijk bedroeg aanvankelijk € 477,- per week.
2.6.
Op 6 juli 2019 zijn partijen met betrekking tot de onroerende zaak in Beverwijk een verlenging met een jaar overeengekomen en een verhoging van te betalen vergoeding. In de door partijen ondertekende Wijziging op huurovereenkomst staat vermeld dat de huurovereenkomst niet tussentijds kan worden opgezegd.
2.7.
In de op 10 en 12 december 2018 door partijen ondertekende voorovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak in Almere staat het volgende vermeld:

In aanmerking nemende dat:

[bedrijf A] het voornemen heeft om (voor een langere periode) een pand te huren gelegen (...) te Almere zulks ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Het pand hierna te noemen: het huurobject”.
(...)
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 Uitgangspunten (ver)huur
1. Huurder zal (een gedeelte van) het Huurobject tegen de volgende voorwaarden van
[bedrijf A] huren:
(...)
d. Aantal bedden: 32
e. Aantal kamers: 8 kamers á 3 -personen, 1 kamer á 4 personen en 2 kamers á
2
2 personen;
f. Huurvergoeding: € 90,- per bed per week.
g. De huurvergoeding is inclusief:

Internet

Gas, water, elektriciteit

StaySolutions full service packet

Wasgelegenheid

Afvalverwijdering
h. De huurvergoeding is exclusief:

Gemeentelijke belastingen

Toeristenbelasting

9% BTW
2.8.
In de door partijen op of omstreeks 22 januari 2019 ondertekende Bevestiging Huurafspraken op offerte met nummer: 22387.1 staat het volgende vermeld:

HET HUUROBJECT
Adres object Almere [adres 2]
Postcode en plaats [postcode 2] Almere
Aantal personen 32
HUURPERIODE
Aanvangsdatum en -tijdstip : 19-1-2019 10:00 uur
Einddatum en tijdstip oplevering : 19-7-2021 15:00 uur
De huurovereenkomst kan niet tussentijds worden opgezegd.
2.9.
Op de overeenkomsten zijn de door [bedrijf A] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing. Deze bevatten onder meer een forumkeuze voor “de bevoegde rechter in Rotterdam”. Daarnaast bevatten de algemene voorwaarden het volgende beding:

E. Inhoud Huurovereenkomst
1. [bedrijf A] stelt ten behoeve van tijdelijk verblijf van Werknemers voor korte duur zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW, dus uitdrukkelijk niet voor permanente bewoning, het Huurobject van het soort, type of aantal ter beschikking voor de overeengekomen periode, prijs en plaats als genoemd in de Huurovereenkomst. Huurder is ermee bekend dat zij
noch de Werknemers recht hebben op huurbescherming. Huurder en/of de Werknemers kunnen zich niet beroepen op de toepasselijkheid van de bepalingen van artikel 7:233 tot en met 7:282 BW.
2.10.
Bij brieven van 31 maart, 3 april en 23 april 2020 heeft [bedrijf B] de overeenkomsten met betrekking tot de onroerende zaken in Almere en Beverwijk met een beroep op artikel 7:271 BW (tussentijds) opgezegd.

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[bedrijf A] vordert in de hoofdzaak, samengevat:
I. een verklaring voor recht dat de “bevestiging huurafspraken op offerte met nummer: 22387.1” per 1 juli 2020 of een andere in goede justitie te bepalen datum rechtsgeldig is beëindigd, dan wel opgezegd;
II. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van haar verplichtingen voortvloeiend uit voormeld document alsmede tot nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de “bevestiging huurafspraken op offerte met nummer: 20272.1:, alsmede de daaropvolgend overeengekomen “wijziging op huurovereenkomst” en daarmee [bedrijf B] te veroordelen tot betaling van de in de dagvaarding vermelde facturen ter zake het gehuurde in Beverwijk en het gehuurde in Almere;
een en ander te vermeerderen met buitengerechtelijke (incasso)kosten, de wettelijke rente, en met veroordeling van [bedrijf B] in de proceskosten.

4. De vordering in het incident

4.1.
[bedrijf B] vordert dat de rechtbank zich (absoluut en relatief) onbevoegd verklaart. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten kwalificeren als de huur van woonruimte, zodat de zaak op grond van artikel 93 Rv in combinatie met artikel 103 Rv moet worden verwezen naar de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, nu de vorderingen voornamelijk betrekking hebben op de onroerende zaak in Almere.
4.2.
[bedrijf A] voert verweer dat strekt tot niet-ontvankelijkheidverklaring dan wel afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [bedrijf B] in de kosten van dit incident.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
Op grond van artikel 93 sub c Rv worden zaken betreffende een huurovereenkomst beslist door de kantonrechter. Op grond van artikel 103 Rv is in zaken betreffende de huur van woonruimte de rechter binnen wiens rechtsgebied een onroerende zaak of het grootste gedeelte daarvan zich bevindt bij uitsluiting bevoegd. Beoordeeld moet dus worden of de tussen partijen gesloten overeenkomsten huur betreffen en – als dat het geval is – of het de huur van woonruimte betreft.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat kwalificatie van de tussen partijen gesloten overeenkomsten dient plaats te vinden aan de hand van de inhoud en strekking van de overeenkomst en de achterliggende partijbedoelingen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen deze overeenkomsten aan de omschrijving van de overeenkomst van huur, aangezien de strekking van deze overeenkomsten is dat [bedrijf A] tegen een vergoeding bedden (in een onroerende zaak) in gebruik geeft aan [bedrijf B] . De daarbij geleverde diensten, zoals schoonmaak van gemeenschappelijke ruimtes, toegang tot internet, afvalverwijdering en de aanwezigheid van een regiobegeleider zijn niet van dien aard dat die de kenmerken van huur overheersen. [bedrijf A] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat het huurelement niet overheersend is. Uit niets blijkt dat het partijen bij het aangaan van de overeenkomst de bedoeling hadden om geen huurovereenkomsten te sluiten. Op grond hiervan moet de zaak op de voet van artikel 71 Rv worden verwezen naar de kantonrechter.
5.3.
Bij de vraag of het om huur van woonruimte gaat, dient beoordeeld te worden of de (hoofd)huurovereenkomst gericht is op het (doen) verstrekken van woonruimte. Aangezien partijen met de overeenkomsten beoogden om arbeidskrachten van [bedrijf B] te huisvesten en te laten overnachten, kan het niet anders dan dat het hier om woonruimte gaat. Het feit dat die huisvesting mogelijk steeds naar zijn aard van korte duur was, maakt niet dat het hier niet om woonruimte zou gaan.
5.4.
Gelet op het voorgaande is op grond van artikel 103 Rv de kantonrechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaken zich bevinden, exclusief bevoegd om kennis te nemen van dit geschil.
5.5.
Aangezien partijen het erover eens zijn dat het geschil voornamelijk betrekking heeft op het gehuurde in Almere, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere.
5.6.
[bedrijf A] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van [bedrijf B] worden tot op heden begroot op
€ 563,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 563,00). Deze veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu de vordering is gegrond op de wet en niet is weersproken.

6..De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe,
6.2.
veroordeelt [bedrijf A] in de kosten van het incident, aan de zijde van [bedrijf B] tot op heden begroot op € 563,00,
6.3.
verklaart onderdeel 6.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op
woensdag 9 juni 2021 om 11:00 uur,
6.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
6.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
6.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 26 mei 2021 uitgesproken in het openbaar.
3077/3078