ECLI:NL:RBROT:2021:5830

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
10/070185-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel en de noodzaak van voortzetting ter voorkoming van recidive

Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die onder de ISD-maatregel valt. Deze maatregel was opgelegd door de Hoge Raad op 4 februari 2020 voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de noodzaak van voortzetting van deze maatregel beoordeeld naar aanleiding van een verzoek van de veroordeelde op 22 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan de behandeling en dat het recidiverisico onverminderd hoog is. De officier van justitie heeft gepleit voor voortzetting van de maatregel, terwijl de veroordeelde en zijn raadsvrouw beëindiging hebben bepleit vanwege lichamelijke klachten en een gebrek aan perspectief.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de bescherming van de maatschappij en de noodzaak van de ISD-maatregel. De rechtbank concludeert dat beëindiging van de maatregel zou leiden tot onveiligheid en dat de veroordeelde zonder behandeling terug zou keren in de samenleving, wat het risico op recidive zou verhogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stagnatie van het traject te wijten is aan de opstelling van de veroordeelde, die niet wilde meewerken aan de behandeling. Daarom heeft de rechtbank besloten de ISD-maatregel voort te zetten, omdat dit nog steeds zinvol en noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/070185-18
Datum uitspraak: 21 juni 2021
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven aan de Koddeweg 100, 3194 DH Hoogvliet Rotterdam,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet (hierna: PI),
raadsvrouw mr. N. Stolk, advocaat te Honselersdijk.

1..Inleiding

Bij onherroepelijk geworden arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2020 is aan de veroordeelde opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.

2..Procesverloop

Bij beslissing van 22 september 2020 heeft de rechtbank – naar aanleiding van een op 5 augustus 2020 namens de veroordeelde gedaan verzoek als bedoeld in artikel 6:6:14, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel – bepaald dat de voortzetting van de maatregel nog noodzakelijk en zinvol was, ter beëindiging van de recidive en het oplossen van de problematiek van de veroordeelde. De behandeling van de veroordeelde was nog maar net begonnen en de doelen van zijn ISD-maatregel waren nog niet behaald.
Op 22 april 2021 is door de griffie van de rechtbank opnieuw een namens de veroordeelde gedaan verzoek als bedoeld in artikel 6:6:14, eerste lid, Sv tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel ontvangen.
De rechtbank heeft ontvangen een verklaring omtrent de stand van uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde, d.d. 25 mei 2021, van de directeur van de inrichting waar de veroordeelde verblijft (hierna: het advies van de PI), alsmede een trajectplan.
De zaak is behandeld op de openbare raadkamerzitting van 7 juni 2021. De officier van justitie, mr. W.L. van Prooijen, de veroordeelde en zijn raadsvrouw zijn gehoord. Tevens is als getuige gehoord de heer [naam getuige] , trajectbegeleider ISD, verbonden aan de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

3..Standpunten van partijen

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot voortzetting van de ISD-maatregel en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Wanneer de ISD-maatregel zal worden beëindigd, zal de veroordeelde op vrije voeten komen. Uit het advies van de PI blijkt echter dat het recidiverisico onverminderd hoog aanwezig is op de lange termijn, nu de veroordeelde niet heeft meegewerkt aan de behandeling.
De veroordeelde en de raadsvrouw hebben beëindiging van de ISD-maatregel bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de veroordeelde diverse lichamelijke pijnklachten ervaart en om die reden niet aan de verplichte onderdelen van het dagprogramma (Arbeid en Sport) kan deelnemen. De laatste maanden gaat het binnen de PI bergafwaarts met de veroordeelde. Zijn pijnklachten en het niet kunnen slapen zorgen, in combinatie met miscommunicatie binnen de PI, voor onbegrip en frustratie. De veroordeelde loopt vast en ervaart geen perspectief meer. Voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is naar de mening van de verdediging niet langer zinvol en gerechtvaardigd, gelet op de medische achtergrond van de veroordeelde, zodat tot beëindiging van deze maatregel moet worden overgegaan.

4..Beoordeling

De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de
recidive. De rechter beëindigt de maatregel indien hij naar aanleiding van de inlichtingen
over de noodzaak van de voortzetting van de maatregel van oordeel is dat de verdere
tenuitvoerlegging niet langer is vereist.
Daarbij dient het volgende beslissingskader te gelden. Allereerst moet worden vastgesteld of
opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige overlast en
verloedering van het publieke domein. Daarna moet worden bezien of verdere voortzetting
van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van betrokkene
ligt. Daarbij is de bescherming van de maatschappij het primaire doel van de maatregel en
derhalve van doorslaggevende betekenis.
De directie van de PI heeft de rechtbank geadviseerd de ISD-maatregel te laten voortduren. Daartoe is in het advies van de PI het volgende aangevoerd.
De veroordeelde was bij Ipse de Bruggen opgenomen in het kader van een ISD-maatregel. Hij wilde wegens pijnklachten niet meewerken aan behandeling, namelijk de module Arbeid en Sport. Voorts is de veroordeelde aangeboden om een aangepast dagprogramma te volgen, waar hij met zijn klachten wel aan mee zou kunnen doen. Ook hier stond de veroordeelde niet voor open. Bovendien wilde hij evenmin aan de modules ‘middelen’ en ‘agressieregulatie’ meewerken. Daarna is besloten de behandeling stop te zetten en de veroordeelde terug te plaatsen in de PI. Hier heeft hij een klacht ingediend tegen de medische dienst. Deze klacht is ongegrond verklaard. De veroordeelde zou wel in aanmerking komen voor aangepast werk, rekening houdend met zijn pijnklachten. Voorts is vanuit de PI geprobeerd ambulante behandeling van Ipse de Bruggen aan te bieden, maar ook hier wilde de veroordeelde niet aan meewerken. De veroordeelde vindt dat hij geen behandeling nodig heeft. Dit maakt dat het risico op recidive hoger is dan gewenst. Daarnaast is een vorm van behandeling of begeleiding belangrijk voor een aanmelding bij een begeleide woonvorm. Indien de veroordeelde behandeling blijft weigeren, dan is het risico op recidive op korte termijn matig en op lange termijn hoog.
Op de openbare terechtzitting van 7 juni 2021 heeft de veroordeelde meerdere malen en resoluut verklaard geen arbeid te zullen gaan verrichten. Voorts heeft de getuige [naam getuige] het advies bevestigd en in aanvulling daarop (onweersproken) verklaard dat de veroordeelde niet mee wil werken aan het dagprogramma en zelfs niet met het uitsluitend aanwezig zijn, zonder het verrichten van enige handeling.
Gelet op het advies van de PI en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat beëindiging van de maatregel naar verwachting zal leiden tot onveiligheid, (ernstige) overlast en verloedering van het publieke domein.
Indien de ISD-maatregel op dit moment zou eindigen, keert de veroordeelde terug in de samenleving zonder behandeling voor zijn (verslavings)-problematiek, met in het verlengde daarvan de nodige gevolgen voor een succesvolle aanmelding voor een begeleide woonvorm. De rechtbank acht alsdan de kans groot dat de veroordeelde terugvalt in zijn oude levenspatroon en opnieuw (vermogens)delicten gaat plegen.
Bovendien is niet gebleken van een omstandigheid die overwegend buiten de macht van de veroordeelde ligt, waardoor het aan de veroordeelde is te wijten dat het ISD-traject is gestagneerd. Uit het advies van de PI blijkt namelijk dat vanuit zowel Ipse de Bruggen als de PI is geprobeerd om de veroordeelde te motiveren om mee te werken aan zijn behandeling. De veroordeelde heeft ter zitting bij herhaling verklaard geen arbeid te zullen verrichten. De stelling dat de veroordeelde geen (aangepaste) arbeid kan verrichten, is echter onvoldoende onderbouwd met objectieve gegevens. De rechtbank neemt daarbij voorts in aanmerking dat zijn klacht tegen de medische dienst ongegrond is verklaard en dat hij in aanmerking komen voor aangepast werk, rekening houdend met zijn pijnklachten, maar dat betrokkene ook dat niet wenst te accepteren. Daarnaast zou de veroordeelde ook niet willen meewerken aan de behandeling gericht op zijn verslaving en zijn agressieproblematiek, terwijl niet is gebleken dat dit deel van de behandeling met pijnklachten niet gevolgd zou kunnen worden.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de stagnatie van het traject aan de opstelling van de veroordeelde is te wijten.
Dit betekent dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nog steeds zinvol en noodzakelijk is ter voorkoming van recidive en een optimale bescherming van de maatschappij. Er is geen grond om tot beëindiging van de maatregel over te gaan.

5..Beslissing

De rechtbank:
wijst afhet verzoek tot beëindiging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders;
beslist tot voortzetting van de tenuitvoerleggingvan de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en H. Dunsbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2021.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.