ECLI:NL:RBROT:2021:5828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
FT EA 21/229 - 230 - 231 -232
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met betrekking tot gedupeerden in de kinderopvangtoeslagaffaire

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een dwangakkoord hebben aangevraagd in het kader van hun schuldenproblematiek. De verzoekers, die mogelijk gedupeerden zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire, hebben op 18 februari 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan hun schuldeisers. In totaal hebben zij te maken met 34 schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 183.284,78. De verzoekers hebben een regeling aangeboden waarbij zij 6,05% aan de preferente schuldeisers en 3,03% aan de concurrente schuldeisers zouden betalen. De meerderheid van de schuldeisers heeft met deze regeling ingestemd, met uitzondering van ING en Delton, die bezwaar maakten tegen de aangeboden regeling.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de aangeboden regeling het uiterste is wat de verzoekers kunnen bieden, gezien hun financiële situatie en werkverplichtingen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de schuldenlast lager is dan het oorspronkelijke aanbod en dat de verzoekers zich hebben ingespannen om hun schuldenproblematiek op te lossen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekers en de schuldeisers die met de regeling instemden zwaarder wegen dan die van ING en Delton, die zich verzetten tegen de regeling.

Daarom heeft de rechtbank besloten om ING en Delton te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en hen te veroordelen in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is. Deze uitspraak biedt de verzoekers de mogelijkheid om hun schulden te blijven aflossen zonder in een situatie van betalingsonmacht te verkeren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummers]
uitspraakdatum: 11 juni 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van:
[naam 1] en [naam 2],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 18 februari 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een vijftal schuldeisers, te weten:
  • Gemeente Rotterdam, Belastingen, Afdeling Invorderen, vertegenwoordigd door LAVG Groningen (hierna: de gemeente Rotterdam Belastingen);
  • Infomedics Factoring B.V., vertegenwoordigd door Yards Deurwaardersdiensten (hierna: Infomedics);
  • Gemeente Rotterdam, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de gemeente Rotterdam SZW);
  • ING Bank N.V. Debiteurenbeheer Leeuwarden, vertegenwoordigd door Vesting Finance Amersfoort (hierna: ING);
  • Delton Palmentuin (hierna: Delton).
die weigeren mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Schuldhulpverlening heeft bij emailbericht van 29 maart 2021 aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat Infomedics bij emailbericht van 23 december 2020 en de gemeente Rotterdam (Belastingen en SZW) bij emailbericht van 5 januari 2021 alsnog hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
ING heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 3 mei 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer [naam 3] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 4] , werkzaam bij Stichting CAV (hierna: beschemingsbewindvoerder).
ING heeft in haar verweerschrift aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
Delton is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift drieëndertig schuldeisers, waarvan twee preferente en eenendertig concurrente schuldeisers (met vierenveertig vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 182.571,81 van verzoekers te vorderen.
Verzoekers hebben bij brief van 17 september 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,05% aan de preferente schuldeisers en 3,03% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van het aanbod was de schuldenlast € 185.220,14.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening gesteld dat er sprake is van nog een vierendertigste schuldeiser die niet in het verzoekschrift is opgenomen, namelijk Direct Pay Services B.V., vertegenwoordigd door LAVG (hierna: Direct Pay). De rechtbank heeft op grond hiervan besloten om de behandeling van de verzoeken aan te houden tot 11 juni 2021 teneinde schuldhulpverlening in gelegenheid te stellen alsnog een reactie van Direct Pay te verkrijgen op het aanbod. Bij emailbericht van 4 mei 2021 heeft schuldhulpverlening de rechtbank geïnformeerd over de omvang van deze schuld. Uit de brief van 4 april 2021, welke als bijlage bij het emailbericht van schuldhulpverlening van 4 mei 2021 is meegezonden, blijkt dat Direct Pay een concurrente vordering op verzoekers heeft van € 712,96. Bij emailbericht van 1 juni 2021 heeft schuldhulpverlening aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat Direct Pay, bij emailbericht van 31 mei 2021, heeft aangegeven alsnog akkoord te gaan met het aanbod. Door toevoeging van de schuld van Direct Pay stijgt de totale schuldenlast naar € 183.284,78. Aangezien dit bedrag lager is dan de schuldenlast ten tijde van het aanbod, kan het gedane aanbod alsnog gestand worden gedaan. Het aanbod is immers niet lager dan het gedane aanbod waar schuldeisers mee akkoord zijn gegaan.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft geen werk en ontvangt geen uitkering.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en de vaste lasten worden inmiddels door hun beschermingsbewindvoerder voldaan.
Ter zitting heeft verzoekster gesteld dat zij sinds 2 mei 2021 parttime werkzaam is als callcentermedewerkster (34 uur tot 36 uur per week).
Voorts heeft verzoekster gesteld dat zij en haar partner mogelijk gedupeerde zijn van de kinderopvangtoeslag-affaire bij de Belastingdienst. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat het haar nog niet is gelukt om zichzelf (en haar partner) telefonisch aan te melden als gedupeerde.
Tweeëndertig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. ING en Delton stemmen hier niet mee in. ING heeft een vordering van € 44.256,15 op verzoekers, welke 24,2% van de totale schuldenlast beloopt. Delton heeft een vordering van € 117,50 op verzoekers, welke 0,06% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

ING heeft primair verzocht om het verzoek om tot een gedwongen schuldregeling te komen af te wijzen. In haar visie hebben verzoekers niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is gebaseerd op de verdiensten van verzoeker op basis van zijn fulltime dienstverband, terwijl niet is gesteld of gebleken dat verzoekster niet ook (fulltime) zou kunnen werken. ING wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat ook verzoekster voldoet aan haar verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Secundair heeft ING om nihilstelling van de kosten verzocht, indien ING als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Delton geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting kenbaar te maken of toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING en Delton bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING en Delton in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk tweeëndertig van de vierendertig schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord is gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Sociale Dients Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week.
Voldoende aannemelijk is geworden dat ook verzoekster inmiddels grotendeels (voor 34 tot 36 uur per week) aan haar werkverplichting voldoet, doordat zij werkzaam is als callcentermedewerkster.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van hun schuldeisers zullen afdragen, is voldaan. Verzoekers hebben een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
De rechtbank is van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verzoekers thans zijn aangemeld als zijnde gedupeerden in de kinderopvangtoeslag affaire bij de Belastingdienst. Verzoekers dienen wel aangemeld te worden ten behoeve van de schuldeisers. Niet valt uit te sluiten dat verzoekers als gedupeerden aan te merken zijn.
Indien verzoekers door de Belastingdienst als gedupeerden worden aangemerkt, dient een aanvraag tot compensatie te worden gedaan op de wijze zoals vermeld in het Besluit van 28 mei 2021 (hierna: het besluit). [1]
Na indiening van de aanvraag ontvangt de aanvrager binnen vier weken een beschikking vanuit de Belastingdienst. Indien die beschikking ertoe strekt dat de aanvraag wordt goedgekeurd dan keert de Staatssecretaris van Financiën, vooruitlopend op wetgeving, goed dat de Belastingdienst/Toeslagen een bedrag gelijk aan de openstaande vorderingen, als onderdeel van een buitengerechtelijke schuldregeling, aan de persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid, b of c Wet op het consumentenkrediet (Wck), wordt uitgekeerd.
Om aanspraak te kunnen maken op de werking van het besluit dient voldaan te zijn aan alle drie van de hieraan gestelde voorwaarden:
een partij als bedoeld in artikel 48 lid 1 sub b of sub c WcK heeft een verzoek tot compensatie bij de Belastingdienst ingediend (namens verzoekster);
De aanvraag bevat in ieder geval het bedrag van de vorderingen binnen de buitengerechtelijke schuldregeling;
De aanvraag bevat in ieder geval een berekening van de vergoeding voor de schuldbemiddelaar, gemaximeerd op de vergoeding.
Dit houdt in dat verzoekers niet zelf een verzoek hiertoe bij de Belastingdienst kunnen indienen, maar schuldhulpverlening wel.
Het besluit heeft als uitgangspunt dat alleen saneerbare schulden worden gecompenseerd. Dit houdt in dat bijvoorbeeld een betaling van een geldsom aan een slachtoffer, of een betaling aan de benadeelde partij van een geldbedrag en een verplichting tot schadevergoeding opgelegd door de civiele rechter na een strafrechtelijke veroordeling niet wordt voldaan. Daarnaast wordt er een vergoeding voor het opzetten en uitvoeren van de schuldregeling en eventueel het financieel beheer betaald.
Verder heeft het besluit als uitgangspunt dat betaling uiterlijk plaats vindt binnen vier weken na dagtekening van de beschikking (aan een partij als bedoeld in artikel 48 lid 1 sub b of sub c WcK).
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de belangen
van verzoekers die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING en Delton, die geweigerd hebben in te stemmen. Hierbij gaat de rechtbank er wel van uit dat verzoekers op korte termijn als gedupeerden zullen worden aangemeld.
Het verzoek om ING en Delton te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING en Delton zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING en Delton om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING en Delton in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021. [2]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.