Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met een psychogeriatrische aandoening, in dit geval dementie in een vergevorderd stadium. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt zich verzet tegen opname en verblijf, en dat er geen ziektebesef of ziekte-inzicht aanwezig is. Tijdens de mondelinge behandeling was het niet mogelijk om een inhoudelijk gesprek met de cliënt te voeren, wat de beoordeling bemoeilijkte. De behandelaren gaven aan dat de cliënt in de thuissituatie steeds vaker zorg afwijst, wat zorgwekkend is gezien de ernst van de aandoening.
De rechtbank heeft de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling beoordeeld en geconcludeerd dat het gedrag van de cliënt leidt tot ernstig nadeel, waaronder het risico op verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Ondanks dat de cliënt negen zorgmomenten per dag ontvangt, is dit niet voldoende om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
Gelet op deze bevindingen heeft de rechtbank geoordeeld dat voldaan is aan de criteria voor een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf zoals bedoeld in de Wet zorg en dwang (Wzd). De machtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 7 november 2021. De beschikking is mondeling gegeven door rechter A.C. Hendriks en schriftelijk uitgewerkt door griffier M.M.P.H. van den Boomen.