ECLI:NL:RBROT:2021:5779

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
10/996684-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in zaak van faillissementsfraude met medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk

Op 22 juni 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk. De verdachte, die als katvanger optrad, had een vennootschap op zijn naam geregistreerd bij de Kamer van Koophandel zonder de bijbehorende verplichtingen na te komen. De medeverdachte had in de periode dat de verdachte bestuurder en aandeelhouder was, opzettelijk een bedrag van € 274.563 aan de vennootschap onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en middelen had verschaft aan de medeverdachte om deze fraude te plegen. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van vier weken op, rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was en de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996684-16
Datum uitspraak: 22 juni 2021
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte]
,
raadsman mr. mr. G. Wurpel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
De rechtbank acht het aan de verdachte primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft de vennootschap [naam bedrijf] om niet gekocht van de medeverdachte. Hij heeft zich als bestuurder en aandeelhouder laten registreren bij de Kamer van Koophandel, zonder enige nadere controle en zonder zorg te dragen voor enige boekhouding, terwijl de medeverdachte, voormalig aandeelhouder/bestuurder van de vennootschap, de bevoegdheid hield te beschikken over de bankrekeningen van de vennootschap. Ook heeft de verdachte, zonder zich rekenschap te geven wat daarvan de bedoeling was, een handtekening geplaatst onder een leningsovereenkomst voor een bedrag van € 50.000. Door zo te handelen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn medeverdachte daarmee gelegenheid en middelen zou verschaffen tot het plegen van bedrieglijke bankbreuk. De rechtbank is dus van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medeplichtige.
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
[naam bedrijf]
in de periode van 10 oktober 2013 tot
29 juli 2014,
te Rotterdam welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 juli 2014
(D-030) in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon(totaal) euro 274.563aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft onttrokken,
en
niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon [naam bedrijf]
rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek
en
het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,
immers werd niet de gehele administratie van genoemde rechtspersoon (desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de rechtspersoon [naam bedrijf],
bij het plegen van welk misdrijf verdachte
opzettelijk behulpzaam is geweest entot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en
/of
middelen heeft verschaft door
in de periode van 10 oktober 2013 tot
29 juli 2014
te Rotterdam de rechtspersoon [naam bedrijf] (om niet) over
te nemen van [naam medeverdachte] en op naam te nemen en
als katvanger te functioneren en zich als katvanger in te laten zetten
en te laten gebruiken en te laten inschakelen voor de rechtspersoon
[naam bedrijf] en zich hierbij er niet van vergewist of hij
de complete administratie van [naam bedrijf] heeft ontvangen
en
zich als bestuurder en (directeur-groot) aandeelhouder van de rechtspersoon
[naam bedrijf] in te (laten) schrijven bij de Kamer van
Koophandel en ingeschreven te blijven (in elk geval tot en met de datum van
faillissement);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een kwalijke rol gespeeld door als katvanger op te treden. Hij heeft zijn gegevens laten gebruiken om het bedrijf van de verdachte op zijn naam te laten registreren bij de Kamer van Koophandel zonder zich te bekommeren over de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Daarmee heeft hij de medeverdachte de mogelijkheid geboden om een façade te creëren waarachter de medeverdachte zich kon verschuilen in het licht van een aankomend faillissement.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit en de rol die de verdachte daarbij heeft gehad, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats is. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de hiervoor geschetste ernst van de feiten en de handelwijze van verdachte.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 20 maart 2017 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 20 maart 2017 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vier jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van twee jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met een maand.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van zes (6) weken. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van vier (4) weken opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam medeverdachte], namens de schuldeisers van [naam bedrijf] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.236.776 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering is voldoende onderbouwd en dient te worden toegewezen tot een bedrag van
€ 274.563 inclusief de gevorderde wettelijke rente.
8.2.
Beoordeling
De vordering is onvoldoende onderbouwd. Daarnaast levert de behandeling van de vordering van de benadeelde partij vanwege de complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 48 en 341(oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier (4) weken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam bedrijf]
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 10 oktober 2013 tot 1 juli 2016,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met en/of (een) ander(en),
althans genoemde rechtspersoon alleen,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 juli 2014
(D-030) in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon
==(totaal) euro 274.563, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en)
aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken,
en/of
==niet heeft voldaan aan
de op genoemde rechtspersoon [naam bedrijf]
rustende verplichting ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek
en/of
het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers
was/werd niet de gehele administratie van genoemde rechtspersoon bewaard
en/óf
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de
rechtspersoon [naam bedrijf],
bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of mededader(s)
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en/of
middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
in omstreeks de periode van 10 oktober 2013 tot 1 juli 2016
te Rotterdam en/of elders in Nederland
de rechtspersoon [naam bedrijf] (om niet) te kopen en/of over
te nemen van [naam medeverdachte] en/of op naam te nemen en/of
als katvanger te functioneren en/of zich als katvanger in te laten zetten
en/of te laten gebruiken en/of te laten inschakelen voor de rechtspersoon
[naam bedrijf] en/of zich hierbij er niet van vergewist of hij
de complete administratie van [naam bedrijf] heeft ontvangen
en/of
zich als bestuurder en/of (directeur-groot) aandeelhouder van de rechtspersoon
[naam bedrijf] in te (laten) schrijven bij de Kamer van
Koophandel en/of ingeschreven te blijven (in elk geval tot en met de datum van
faillissement);
art 48 Wetboek van Strafrechter
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 10 oktober 2013 tot 1 juli 2016,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met de rechtspersoon [naam bedrijf]
en/of (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf],
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 juli 2014
(D-030) in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon
==(totaal) euro 274,563, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en)
aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken,
en/of
==niet heeft voldaan aan
de op hem en/of de rechtspersoon [naam bedrijf] en/of (een)
andere mededader(s)
rustende verplichting ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek
en/of
het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers
was/werd niet de gehele administratie van genoemde rechtspersoon bewaard
en/of (desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de
rechtspersoon [naam bedrijf];
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 341 aanhef a onder 1 en 4 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[naam bedrijf]
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 10 oktober 2013 tot 1 juli 2016,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 juli 2014
(D-030) in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon
==(totaal) euro 274.563, in elk geval enig(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en)
aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken,
en/of
==niet heeft voldaan aan
de op genoemde rechtspersoon [naam bedrijf]
rustende verplichting ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek
en/of
het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers
was/werd niet de gehele administratie van genoemde rechtspersoon bewaard
en/of (desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de
rechtspersoon [naam bedrijf],
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, tot de/het vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 341 ahf a sub 1 en 4 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrechter subsidiair
nog meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
[naam bedrijf],
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 10 oktober 2013 tot 1 juli 2016,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 juli 2014
(D-030) in staat van faillissement is verklaard,
niet heeft voldaan aan
de op genoemde rechtspersoon [naam bedrijf]
rustende verplichting ten opzichte van
het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2
van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek
en/of
het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers
was/werd niet de gehele administratie van genoemde rechtspersoon bewaard en/of
(desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het faillissement van de
rechtspersoon [naam bedrijf],
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, tot de/het vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 340 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
aan hem, verdachte,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf],
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam d.d. 29 juli 2014
(D-030) in staat van faillissement is verklaard,
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 10 oktober 2013 tot 1 juli 2016,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
te wijten is dat
--niet is voldaan aan de volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek en/of (in samenhang met) artikel 15i, eerste lid,
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen
en/of
--de boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers waarmee volgens
artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel
15i, eerste lid, Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd
en/of boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers die ingevolge
artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel
15i, eerste lid. Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek administratie zijn
bewaard niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn gebracht,
immers
heeft hij, verdachte, geen (zodanige) administratie gevoerd en/of niet de
(gehele) administratie (desgevraagd) uitgeleverd aan de curator in het
faillissement van voornoemde rechtspersoon [naam bedrijf];
art 342 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht