ECLI:NL:RBROT:2021:5771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
616510 / HA RK 21-374
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster in een familierechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.A.P.M. van Meer-Wijtvliet, rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam. De verzoekster had het verzoek tot wraking ingediend na een zitting op 24 maart 2021, waarin zij en de man in een geschil over de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen stonden. De verzoekster voelde zich benadeeld door de houding van de rechter en stelde dat deze niet het welzijn van de kinderen voor ogen had gehouden. De rechter zou zich te veel hebben gefocust op haar handelen en onvoldoende rekening hebben gehouden met de omstandigheden van de kinderen.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking tijdig was ingediend, maar heeft geoordeeld dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter de regie van de zitting mag bepalen en dat kritische vragen aan partijen gesteld mogen worden. De persoonlijke beleving van de verzoekster over de houding van de rechter was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet heeft belet dat de verzoekster haar standpunt naar voren kon brengen en dat de door haar aangedragen omstandigheden niet voldoende waren om de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de beslissing is genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: C/ 10/ 616510 / HA RK 21-374
Beslissing van 3 mei 2021
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. P.L.J. Woesthoff,
strekkende tot wraking van:
mr. J.A.P.M. van Meer-Wijtvliet, rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1.
Op 24 maart 2021 heeft de rechter een mondelinge behandeling gehouden in het familierechtelijke geschil tussen [naam] (verder: de man) en verzoekster. Dit geschil betreft de uitvoering van de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen en het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van de bodemprocedure. Die procedure heeft als kenmerk C / 10/ 614457 / FA RK 21-1814.
1.2.
Bij brief van haar advocaat van 27 maart 2021, met als bijlage een brief van verzoekster van 26 maart 2021, heeft verzoekster de rechter gevraagd zich terug te trekken. Hierop heeft de rechter bij brief van 30 maart 2021 een verzoek tot verschoning ingediend bij de verschoningskamer van deze rechtbank.
1.3.
Bij e-mail met bijlage van 8 april 2021 heeft verzoekster gereageerd op een vraag van de verschoningskamer, samengesteld uit andere leden dan de rechter die de onderhavige uitspraak doen. Zij heeft medegedeeld dat haar brief van 26 maart 2021 als een verzoek tot wraking kan worden opgevat indien het verzoek tot verschoning wordt afgewezen. Dezelfde dag heeft de rechter haar verzoek tot verschoning ingetrokken. Hierop is de onder 1.2 bedoelde brief met bijlage als een verzoek tot wraking in behandeling genomen.
1.4.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2021,
- de brief van verzoekster van 27 maart 2021 met bijlage,
- de e-mail van verzoekster van 8 april 2021 met bijlage.
1.5.
Verzoekster en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
1.6.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.7.
Op de zitting van 22 april 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoekster, bijgestaan door mr. P.L.J. Woesthoff, en de rechter. Mr. Woesthoff heeft aan de hand van een pleitnota het standpunt van verzoekster nader toegelicht. Ook verzoekster zelf heeft het woord gevoerd. De rechter heeft ter zitting haar reactie gegeven op het wrakingsverzoek.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Verzoekster heeft het wrakingsverzoek – samengevat – gebaseerd op het volgende:
Er is sprake van subjectieve vooringenomenheid van de rechter.
2.1.1.
De rechter heeft tijdens de zitting niet het belang en welzijn van de kinderen voor ogen gehouden. Direct bij aanvang heeft de rechter zich gefocust op verzoekster door zich bij herhaling kritisch uit te laten over het “zelfstandig” stopzetten van de omgangsregeling door verzoekster. Dit terwijl er bij de politie aangifte was gedaan van mishandeling van de kinderen en de professionele instellingen Veilig Thuis en Centrum Jeugd en Gezin (verder: CJG) waren ingeschakeld, CJG had voorgesteld om de omgangsregeling stop te zetten en de man na ingewonnen advies had besloten om de kinderen niet te komen ophalen. De rechter had geen dan wel onvoldoende boodschap aan de persoonlijke omstandigheden van de kinderen, maar focuste zich voornamelijk op het (niet) handelen van verzoekster en haar opvoeding en legde daarbij de schuld van de weerstand en angst van de kinderen bij verzoekster. De rechter zei dat de kinderen niks te zeggen hebben of ze wel of niet naar vader willen.
2.1.2.
De rechter weigerde om een verklaring van mevrouw [naam] van CJG in het dossier te voegen, althans ging daaraan voorbij, wegens het ontbreken van een datum, naam en ondertekening. Aan het aanbod van verzoekster om de begeleidende e-mail te tonen schonk de rechter geen aandacht.
2.1.3.
De rechter suggereerde de mogelijkheid van uithuisplaatsing van de kinderen en jaagde daarmee verzoekster veel vrees aan. Ook plaatste de rechter een geërgerde opmerking dat verzoekster haar suggestie beter begreep dan haar advocaat, welke opmerking niet in het proces-verbaal is opgenomen.
2.1.4.
Na de schorsing kreeg verzoekster onvoldoende gelegenheid om haar standpunten toe te lichten. De rechter besteedde regelmatig tijd aan de informatie die de man gaf en zijn advocaat kreeg veel het woord, maar de verzoekster kreeg geen tijd om haar werkbelang aan de orde te stellen. Verzoekster werd benadeeld doordat er geen rekening werd gehouden met de belangen van haar en de kinderen en de ter zitting gemaakte afspraken over bezoekmomenten aldus gebrekkig tot stand kwamen.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – samengevat – het volgende aangevoerd.
2.2.1.
Het verzoek tot wraking is niet-ontvankelijk omdat het pas op 29 maart 2021 ingediend. Dat is vijf dagen na de zitting en te laat, te meer omdat de advocaat van verzoekster ter zitting een aantal malen heeft aangegeven dat zij vond dat de rechter het nadeel van verzoekster dacht, maar toch de behandeling van de zaak wilde laten doorgaan.
2.2.2.
Er is geen sprake van vooringenomenheid. Volgens de Hoge Raad mag van een rechter in omgangsgeschillen een actieve houding worden verwacht en dient al het mogelijke in het werk te worden gesteld om de omgang op gang te brengen. Op de zitting adviseerde de raad voor de kinderbescherming de omgang op zo kort mogelijke termijn weer opgang te brengen. Het was duidelijk dat verzoekster daar niet blij mee was, maar dit deskundigenadvies weegt zwaar.
2.2.3.
De advocaat van de man is minder aan het woord geweest dan de advocaat van verzoekster.
2.2.4.
Nadat de raad van de kinderbescherming had aangegeven dat de kinderen klem zitten en een raadsonderzoek gewenst was, heeft de rechter gezegd dat het onderzoek wellicht op een neutrale plaats dient plaats te vinden. De advocaat van verzoekster reageerde daar niet op en bleef er bij dat er geen omgang kon plaatsvinden zolang het raadsonderzoek niet was gedaan. Toen verzoekster daarna vroeg of de rechter uithuisplaatsing bedoelde heeft de rechter inderdaad gezegd dat zij het beter begreep dan haar advocaat.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheid
3.1.
Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gegrond aan de verzoeker bekend zijn geworden (artikel 37 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Niettemin mag enige tijd voor beraad en overleg worden uitgetrokken, al mag dat slechts een korte termijn zijn.
3.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tijdig is ingediend en licht dat als volgt toe.
3.3.
Verzoekster heeft haar verzoek tot wraking gebaseerd op uitlatingen en gedragingen van de rechter op de zitting van 24 maart 2021, die verzoekster op die zitting bekend zijn geworden. Die zitting heeft tot 17.00 uur geduurd en in totaal drie uur in beslag genomen. Op 26 maart 2021 heeft verzoekster een brief geschreven, waarin zij heeft vermeld dat zij vindt dat de rechter zich partijdig gedroeg en wil dat een andere rechter in de procedure wordt benoemd. Die brief is vervolgens als bijlage bij brief van haar advocaat van 27 maart 2021 per post naar de rechtbank gezonden en aldaar op maandag 29 maart 2021 ontvangen. Die brief met bijlage vormen nu het wrakingsverzoek.
3.4.
Hieruit volgt dat de tijd die verzoekster voor beraad en overleg heeft gebruikt twee werkdagen bedraagt en dat het verzoek direct na het weekeinde bij de rechtbank is ingediend. Die tijd is naar het oordeel van de wrakingskamer acceptabel. Dat geldt ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat verzoekster al op de zitting te kennen heeft gegeven dat zij geen goed gevoel bij de rechter had en vond dat er veel nare opmerkingen waren gedaan, maar verder wilde met de zitting. Ook dan mag een partij zich nog beraden.
De inhoudelijke beoordeling
3.5.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren.
3.6.
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Onderzocht dient te worden of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert- objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.8.
Het is aan de rechter die de zaak behandelt om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij hoort dat (de advocaten van) partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen. Het staat de rechter vrij om partijen te onderbreken of aan partijen (en hun advocaten) kritische vragen te stellen. Bepaalde vragen of opmerkingen van rechter ter zitting kunnen door een partij als confronterend worden ervaren. Anderzijds biedt dit kritisch bevragen aan een partij juist de mogelijkheid om zijn standpunt nader te onderbouwen en te verduidelijken.
3.9.
Niet gebleken is dat de rechter verzoekster heeft belet om haar standpunt adequaat toe te lichten en te verdedigen of om te reageren op de vragen en opmerkingen van de rechter.
3.9.1.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2021 blijkt dat verzoekster gelegenheid heeft gehad om zich uit te laten over de redenen voor het stop zetten van de omgangsregeling. Dat de rechter na de opmerking van de advocaat van verzoekster dat CJG had gezegd dat de omgang tussen de kinderen en de man stop gezet moest worden een kritische kanttekening heeft gemaakt over de juridisch correcte gang van zaken maakt dat niet anders.
3.9.2.
Het door verzoekster bedoelde verslag van CJG bevindt zich bij haar verweerschrift en is aldus onderdeel van het dossier. Het staat de rechter vrij om de zwakke punten van dat verslag te benoemen en al dan niet in te gaan op een aanbod om ter zitting nieuwe (digitale) stukken te tonen. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting dat verzoekster en haar advocaat zowel voor als na de schorsing aan het woord zijn geweest, net als de man en zijn advocaat. Dat op dit punt aan het proces-verbaal gebreken kleven is door verzoekster niet feitelijk onderbouwd en daarom niet aannemelijk.
3.10.
De persoonlijke beleving van verzoekster van de houding van de rechter tijdens de zitting levert onvoldoende concrete grond op om de conclusie te rechtvaardigen dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. De door verzoeker aangedragen omstandigheden waaruit volgens haar volgt dat sprake was van een negatieve, onvriendelijke bejegening van verzoekster door de rechter, zijn daartoe onvoldoende.
Niet is komen vast te staan dat de rechter – zelfs als haar toon scherp was jegens verzoekster – daarbij een grens heeft overschreden, althans niet in een zodanige mate dat daaruit een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan worden afgeleid.
3.11.
Uit de toelichting op het wrakingsverzoek blijkt dat het verzoekster in belangrijke mate erom te doen is dat zij vreest dat de rechter het belang van de kinderen onvoldoende waardeert. De wrakingskamer gaat echter niet over de vraag of de rechter die een zaak behandelt, daarin de belangen van betrokkene op een juiste wijze waardeert. De wrakingskamer gaat alleen over de vraag of er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Zoals hiervoor uiteen gezet, is dat hier niet aan de orde.
3.12.
Dit alles leidt tot het oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is. Dat de rechter in een eerder stadium verzocht heeft zich te laten vervangen omdat zij geen beslissing wilde nemen waarvan zij op voorhand verwachtte dat die niet gedragen zou worden, maakt dit niet anders. Een dergelijke verwachting is immers nog geen grond tot verschoning of wraking, terwijl – zoals uit het voorgaande blijkt – ook de gronden van verzoekster daar geen reden voor zijn. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.A.P.M. van Meer-Wijtvliet.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. A.M.H. Geerars en
mr. N. Doorduijn, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. A.M.H. Geerars in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2021 in tegenwoordigheid van S.H. Groesbeek, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-