ECLI:NL:RBROT:2021:5770

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
616181 / HA RK 21-355
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in kort geding afgewezen wegens niet-tijdige indiening van gronden en gebrek aan objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster tegen mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een kort geding dat op 1 april 2021 had plaatsgevonden, waarin een geschil over de zorgregeling voor een minderjarig kind aan de orde was. Verzoekster stelde dat de rechter vooringenomen was en dat de zitting niet goed verliep, wat haar in de weg stond om haar standpunt adequaat naar voren te brengen. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking deels niet-ontvankelijk waren, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De verzoekster had enkele gronden pas op 15 april 2021 aangevoerd, terwijl deze al eerder bekend waren. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de gronden bekend zijn en dat alle gronden tegelijk moeten worden voorgedragen.

De rechtbank beoordeelde de overige gronden van het wrakingsverzoek inhoudelijk en concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen was. De rechter had verzoekster voldoende gelegenheid gegeven om haar standpunt toe te lichten en had niet onterecht haar conclusie van eis in reconventie geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de wrakingsgronden niet voldeden aan de hoge drempel die vereist is voor een succesvolle wraking. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, zowel voor de niet-tijdig ingediende gronden als voor de overige gronden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 616181 / HA RK 21-355
Beslissing van 3 mei 2021
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.W. Stok te Delft,
strekkende tot wraking van:
mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2 tevens werkzaam voor team familie (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Op 1 april 2020 heeft de rechter een mondelinge behandeling gehouden in het kort geding tussen verzoekster en [naam eiser in kort geding] . Het betreft een geschil over de nakoming van de zorgregeling met betrekking tot hun minderjarig kind.
Die procedure heeft het kenmerk 615403/ KG ZA 21-221.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure met daarin het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoekster en de rechter zijn uitgenodigd voor de zitting waarop het wrakingsverzoek is behandeld.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 april 2020.
Bij brief van 15 april 2021 heeft verzoekster haar wrakingsverzoek toegelicht.
Ter zitting van 22 april 2021, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen mr. J.W. Stok en de rechter.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1.
Verzoekster heeft op de zitting van 1 april 2021 – samengevat – het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
De zitting verloopt niet goed en er wordt niet aan waarheidsvinding gedaan. De rechter is vooringenomen.
In haar schriftelijke toelichting van 15 april 2021 heeft verzoekster – samengevat – het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd:
De rechter had zich aan de behandeling moeten onttrekken omdat zij kantonrechter-plaatsvervanger is in Gouda, Alphen aan den Rijn, Delft en Den Haag. Het kort geding werd juist in Rotterdam behandeld omdat de wederpartij bij de rechtbank Den Haag werkt.
Verzoekster heeft gevraagd een nieuwe datum voor de behandeling van het kort geding te bepalen omdat het in verband met een corona-besmetting en de coronamaatregelen niet wenselijk was dat zij de zitting zou bijwonen en op kantoor van haar advocaat zou worden ontvangen. Dit verzoek is door de rechter afgewezen met bepaling dat er een Skype-verbinding zou worden opgezet voor de personen die niet bij de behandeling aanwezig zouden kunnen zijn. Deze beslissing is in strijd met de richtlijnen en niet dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Ter zitting is de conclusie van eis in reconventie van verzoekster na een beroep op het procesreglement van de wederpartij door de rechter geweigerd, terwijl de conclusie van een zodanige eenvoudige aard was dat de behandeling ter zitting geen probleem zou hebben opgeleverd. De weigering van de conclusie is niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Verzoekster heeft vervolgens de rechter gevraagd haar verzoeken ambtshalve over te nemen. Dit heeft de rechter afgewezen zonder een belangenafweging en (voldoende) motivering.
Ter zitting meende de rechter dat er iemand bij verzoekster in de kamer was hetgeen verzoekster ontkende. De rechter gaf verzoekster de indruk dat zij haar niet geloofde.
De rechter maakte een gehaaste indruk en uitte haar beslissing min of meer al te hebben genomen. Er was haast omdat de vorige zitting was uitgelopen, er printerproblemen waren en de zitting verplaatst moest worden omdat er op de gang waar de zitting plaatsvond niet overgewerkt mocht worden.
Er was onvoldoende aandacht voor een onderzoek naar de feiten. Toen de medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming om advies werd gevraagd antwoordde zij dat zij alleen de dagvaarding had en de rechter is daarop niet ingegaan.
Door te zeggen dat de contra-indicaties slechts waren dat de minderjarige huilde heeft de rechter een uiterst summiere samenvatting gegeven en de problematiek onderkend.
De rechter heeft opgemerkt dat ze het inmiddels wel wist en daarmee duidelijk gemaakt dat zij niet geïnteresseerd was in een feitenonderzoek en evenmin in hoor en wederhoor, omdat verzoekster in het geheel niet op de dagvaarding met bijlagen heeft kunnen reageren.
De rechter kwam zeer geagiteerd naar verzoekster en haar advocaat over en was niet blij toen verzoekster haar advocaat apart wilde spreken. Het binnen een kwartier afdoen met ‘het is een meisje van 8 en u moet uw dochter niet belasten met het ondervragen/zwart maken van haar vader’ gaat alle perken te buiten. Er zijn geen vragen gesteld waarom het dochtertje zo bang is om naar haar vader te gaan en waarom haar vader alle hulp aan het dwarsbomen is. Tegen verzoekster wordt gezegd dat het een probleem tussen de ouders is, terwijl zij duidelijk heeft aangegeven dat het psychisch niet goed gaat met hun dochtertje en ze echt niet meer naar haar vader toe wil.
2.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust. De rechter voert aan dat de in de schriftelijke toelichting van verzoekster vermelde gronden voor de wraking buiten beschouwing dienen te worden gelaten wegens strijd met het voorschrift van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Verder bestrijdt de rechter deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft de rechter te kennen gegeven dat er overigens geen sprake is van omstandigheden die grond tot wraking kunnen opleveren. De verdere inhoud van die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

Zijn de verschillende gronden voor de wraking tijdig aangevoerd?
3.1.
Artikel 37 Rv schrijft voor dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de gronden van de wraking aan de verzoekster bekend zijn geworden. Daarbij moeten alle gronden voor wraking tegelijk worden voorgedragen. De gronden 1 en 2 van de schriftelijke toelichting van verzoekster voldoen niet aan deze eisen. De wrakingskamer beoordeelt deze gronden dan ook niet inhoudelijk. De wrakingskamer licht dat als volgt toe.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 april 2021 blijkt dat verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat de zitting niet goed verliep en dat er niet aan waarheidsvinding werd gedaan. Daaronder valt niet te verstaan dat de rechter tevens kantonrechter-plaatsvervanger in Gouda, Alphen aan den Rijn, Delft en Den Haag is. Die grond is eerst op 15 april 2021 aangevoerd. Dat is te laat. Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is door de advocaat van verzoekster toegelicht dat hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het kort geding op internet had gekeken wie de rechter was. Ook op de zitting van 1 april 2021 was dit dus al bekend.
3.3.
Ook de afwijzing van het verzoek om een nieuwe datum te bepalen valt niet onder de wrakingsgrond zoals die op 1 april 2021 door verzoekster is verwoord. Deze beslissing is voor het begin van de zitting van 1 april 2021 genomen. Ook deze wrakingsgrond kon dus niet voor het eerst worden gemeld in de toelichting van 15 april 2021.
3.4.
De overige gronden van het wrakingsverzoek worden wel inhoudelijk beoordeeld, omdat die het door verzoekster op 1 april 2021 aangevoerde slechte verloop van de zitting en gebrek aan waarheidsvinding nader concretiseren.
Inhoudelijke beoordeling
3.5.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.6.
Aan de door verzoekster in haar schriftelijke toelichting onder 3. tot en met 10. aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. De vervolgens te beantwoorden vraag is of die aangevoerde feiten en omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.7.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.8.
Verzoekster vindt dat de rechter een onjuiste beslissing heeft genomen door haar conclusie van eis in reconventie te weigeren (wrakingsgrond 3). Zij vindt dat die beslissing in ieder geval niet of onvoldoende gemotiveerd was. De juistheid van die beslissing en de motivering daarvan kan echter alleen worden beoordeeld als daartegen een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) is aangewend. De wrakingsprocedure is daarvoor niet bestemd, omdat het daarin uitsluitend gaat over de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. Grond 3 van de nadere toelichting haalt deze hoge drempel niet.
3.9.
Wrakingsgrond 4 betreft de stelling van verzoekster dat de rechter haar verzoek heeft afgewezen om ambtshalve de verzoeken uit de conclusie van eis in reconventie toe te wijzen. Dat dit verzoek ter zitting is afgewezen is door de rechter bestreden, vindt geen steun in het proces-verbaal van de zitting en is door verzoekster niet met feiten onderbouwd. Voor zover het wrakingsverzoek is gebaseerd op de afwijzing van dat verzoek ontbeert het daarom feitelijke grondslag.
3.10.
Voor de wrakingsgronden 5 tot en met 10 geldt het volgende. In verband met de spoedeisendheid van de zaken die in een kort geding worden behandeld is in een kort geding naar zijn aard minder plaats voor waarheidsvinding dan in een bodemprocedure. Daarvoor zijn in beginsel geen andere mogelijkheden dan de mondelinge behandeling van de zaak. Die mondelinge behandeling dient ertoe om partijen over en weer in de gelegenheid te stellen hun standpunt naar voren te brengen en toe te lichten. Het behoort daarbij tot de taak van de rechter om naar aanleiding van de stellingen van de partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen, zodat de rechter een beslissing kan nemen op basis van een zo volledig en correct mogelijk vastgesteld feitencomplex.
3.11.
Het is aan de rechter die de zaak behandelt om het verloop van de zitting en de regie te bepalen en om de orde tijdens de zitting te bewaken. Daarbij hoort dat (de advocaten van) partijen voldoende in de gelegenheid worden gesteld om het eigen standpunt tijdens de zitting naar voren te brengen. Het staat de rechter vrij om partijen al dan niet te onderbreken of aan partijen (en hun advocaten) al dan niet kritische vragen te stellen. Bepaalde vragen of opmerkingen van rechter ter zitting kunnen door een partij als confronterend worden ervaren. Anderzijds biedt dit kritisch bevragen aan een partij juist de mogelijkheid om zijn standpunt nader te onderbouwen en te verduidelijken.
3.12.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 april 2021 blijkt dat verzoekster gelegenheid heeft gehad om zich uit te laten over de redenen voor het stop zetten van de omgangsregeling. Niet gebleken is dat de rechter verzoekster heeft belet om haar standpunt adequaat toe te lichten en te verdedigen of om te reageren op de vragen en opmerkingen van de rechter. Uit die vragen en opmerkingen van de rechter of het achterwege laten van vragen blijkt niet van vooringenomenheid van de rechter. Evenmin is de bij verzoekster ontstane vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd.
3.13.
Dit alles leidt tot het oordeel dat het verzoek ongegrond is. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dat verzoek is gebaseerd op de in de schriftelijke toelichting onder 1 en 2 opgenomen gronden;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. C. van Steenderen-Koornneef voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. A.M.H. Geerars en mr. N. Doorduijn, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beslissing door mr. AM.H. Geerars in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2021 in tegenwoordigheid van S.H. Groesbeek, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-