4.1.1.Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal in vereniging met (dreiging van) geweld wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat in afgeluisterde telefoongesprekken van de aangehouden [naam 1] (degene die naar eigen zeggen niet betrokken is geweest bij de overval maar wel bij de eerdere diefstal van de vluchtauto, hierna: [naam 1] ) de verdachte naar voren komt als één van de daders. In die gesprekken geeft de verdachte ook informatie over de mededader. Deze informatie blijkt achteraf te kloppen. Vervolgens is aan de binnenkant van een handschoen die is aangetroffen in de vluchtauto en die door één van de daders werd gedragen tijdens de overval, het DNA van de verdachte aangetroffen. Op grond hiervan kan bewezen worden dat de verdachte één van de mededaders is geweest. De verklaring van de verdachte dat hij die dag op een verjaardag was, is niet geloofwaardig. Deze verklaring heeft hij pas voor het eerst ter terechtzitting, lang na zijn aanhouding en eerdere verhoren door de politie, gegeven. De handgeschreven getuigenverklaringen van zijn familie zijn evenmin geloofwaardig.
4.1.2.Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Er is sprake van een tunnelvisie in het politieonderzoek. De verdachte is stellig in zijn ontkenning en hij heeft uitleg gegeven voor het aantreffen van zijn DNA in de handschoen, namelijk dat hij weleens handschoenen leent van anderen tijdens het voetballen op straat. Nadat hem bekend werd dat de politie hem zocht, heeft de verdachte zich direct op het politiebureau gemeld. Dat hij niet meer wist waar hij was op het moment van de overval is niet vreemd, maar kan juist een aanwijzing zijn dat hij niet degene is geweest die op die dag de overval heeft gepleegd. De verdachte heeft toen al aangegeven dat hij vermoedelijk bij zijn vriendin was. Later heeft hij deze verklaring uitgebreid, namelijk dat hij op een verjaardag was op ditzelfde adres. Dit wordt ondersteund door de overgelegde getuigenverklaringen van zijn vriendin en haar familie. De verklaring van [naam 1] is niet geloofwaardig. Hij wist dat zijn gesprekken vanuit de penitentiaire inrichting (hierna: PI) werden afgeluisterd. Het feit dat de verdachte, nadat hij [naam 1] aan de telefoon kreeg, zei dat deze niet zo duidelijk moest praten over de telefoon, kan verklaard worden door de omstandigheid dat de verdachte op dat moment aan zijn eigen huisadres werd bedreigd door [naam 1] en zijn broer.
4.1.3.Beoordeling
Vast staat dat op 4 mei 2019 bij tankstation ESSO aan de Adriaan Volkerlaan te Rotterdam een overval is gepleegd, waarbij de kassamedewerkers onder dreiging van een wapen werden gedwongen om geld af te geven
.Daarbij gaf een gemaskerde man die in het bezit was van een (op een) wapen (gelijkend voorwerp) instructies en hield een tweede persoon de deuren van het tankstation open. De daders vertrekken vervolgens met een vluchtauto en hebben een geldlade en een bedrag van bijna € 500,00 meegenomen.
Aan de hand van een peilbaken in de geldlade werd de vluchtauto gelokaliseerd, waarin een handschoen met opvallende zwarte glimmende knopjes op de handrug werd aangetroffen. Bij het uitkijken van de camerabeelden van het tankstation is te zien dat de gemaskerde dader een soortgelijke handschoen droeg. In de handschoen is DNA van onder meer [naam 1] aangetroffen. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 12 december 2019 verklaart [naam 1] over een inbraak waarbij hij voornoemde handschoen heeft gebruikt, maar ontkent hij betrokken te zijn geweest bij de overval op het tankstation. Hij verklaart verder dat een ander de overval heeft gepleegd en dat hij vanuit de PI zijn broer [naam 2] bij die jongen heeft langs gestuurd. [naam 1] heeft toen via de telefoon van [naam 2] deze jongen gesproken, maar deze wilde het niet hebben over de overval en was bang dat hij werd afgeluisterd. Voorts verklaart [naam 1] dat hij te horen kreeg dat de kleinste dader na de overval alle spullen in een tas moest doen en dat daarbij een handschoen in de auto is gevallen.
In het dossier bevinden zich tapgesprekken tussen [naam 1] en zijn broer [naam 2] op 23 november 2019. Hieruit blijkt het volgende. In het eerste gesprek wordt gesproken over de oefoe (straattaal voor het woord overval) en dat het DNA van [naam 1] in de auto is achtergelaten door de overvaller die aan de [straatnaam] zou wonen, twee deuren naast ‘ [bijnaam 1] ’ (fonetisch). In het tweede tapgesprek van ongeveer een kwartier later antwoordt [naam 1] op de vraag van [naam 2] hoe ‘die man, die boy’ heet, dat hij [naam verdachte] (fonetisch) heet. [naam 1] krijgt daarna [naam verdachte] aan de telefoon en vraagt hem of hij weet met wie hij spreekt, waarop [naam verdachte] bevestigend antwoordt. Wanneer [naam 1] vraagt naar de dag ‘toen je de oefoe ging slaan’, zegt [naam verdachte] dat hij niet zo duidelijk moet praten over de telefoon. Daarna bedreigt [naam 1] [naam verdachte] en wordt het gesprek beëindigd. Ruim twee minuten later belt [naam 1] [naam 2] terug en zegt [naam 2] dat hij met ‘die boy’ praat en geeft hij aan [naam 1] door wat met hem wordt besproken. [naam 2] vraagt degene met wie hij spreekt namens [naam 1] of deze de handschoen aan had, waarop deze persoon bevestigend antwoordt. Vervolgens vraagt [naam 2] namens [naam 1] waarom hij ‘die torrie’ in de auto heeft gelaten. [naam 2] vertelt [naam 1] daarna dat wordt gezegd dat ‘ [naam 3] ’ tijdens het rijden niet alles in de tas heeft gedaan om weg te gooien, dat hij per ongeluk is vergeten de handschoen in de tas te doen en dat [naam 3] vijf barkie (€ 500,00) heeft gestolen. [naam 2] vraagt of met [naam 3] ‘ [bijnaam 2] ’ wordt bedoeld, waarna [naam 1] zegt dat hij weet over wie dit gaat en dat hiermee [bijnaam 3] wordt bedoeld. Ter terechtzitting heeft de verdachte bevestigd dat hij degene was met wie het eerste gesprek tussen hem, [naam 2] en [naam 1] is gevoerd. De verdachte heeft ontkend dat er daarna nog gesprekken met [naam 2] en/of [naam 1] hebben plaatsgevonden. Nu het tweede gesprek tussen ‘die boy’, [naam 2] en [naam 1] echter al binnen ruim twee minuten na het eerste gesprek heeft plaatsgevonden, uit de gesprekken daarvoor is gebleken dat ze op zoek waren naar ‘ [naam verdachte] ’ aan de [straatnaam] , degene die de overval zou hebben gepleegd en gelet op de inhoud van de betreffende gesprekken, kan naar oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat het de verdachte moet zijn geweest met wie (ook) dit tweede gesprek is gevoerd.
Met behulp van de daderinformatie uit de tapgesprekken wordt via de politiesystemen achterhaald dat met [naam 3] de medeverdachte [naam medeverdachte] wordt bedoeld, een persoon van Nederlands/Macedonische afkomst met een lengte van 1,50 meter. Tijdens zijn verhoor in januari 2020 bekent hij zijn betrokkenheid bij de overval en verklaart hij dat hij de persoon is geweest die de deuren van het tankstation heeft opengehouden. Hij wil echter enkel over zijn eigen aandeel verklaren. Aan de hand van de informatie uit de tapgesprekken waarin wordt gezegd dat de overvaller ‘ [naam verdachte] ’ heet en aan de [straatnaam] woont, wordt met behulp van GBA-gegevens nagetrokken dat de verdachte de enige is met die voornaam die aan de [straatnaam] te Rotterdam ingeschreven staat. Tijdens het verhoor van de verdachte wordt zijn DNA afgenomen. Blijkens het NFI-rapport van 20 maart 2020 levert dit DNA een match op met het DNA dat in de handschoen met opvallende zwarte glimmende knopjes is aangetroffen.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting zijn betrokkenheid bij de overval ontkend. Aanvankelijk heeft hij in zijn politieverhoor op 30 januari 2020 verklaard dat hij ten tijde van de overval waarschijnlijk bij zijn vriend [naam 4] , het broertje van zijn vriendin, was. Niet eerder dan ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op die dag op een verjaardag is geweest van een persoon die inmiddels is overleden en dat diegene op hetzelfde adres woonde als zijn vriendin en haar broertje. Voorts zijn er door de verdediging handgeschreven verklaringen van zijn vriendin en haar familie overgelegd, die bevestigen dat de verdachte op die verjaardag was.
De rechtbank overweegt als volgt. ‘ [naam verdachte] ’ op de [straatnaam] - dit blijkt de verdachte te zijn - wordt door [naam 1] aangewezen als één van de overvallers op het tankstation op 4 mei 2019. [naam 1] heeft verklaard dat hij zijn broer op de dader van de overval heeft afgestuurd en dat hij via zijn broer telefonisch met hem heeft gesproken. Dit wordt ondersteund door de tapgesprekken tussen [naam 1] en [naam 2] . In deze gesprekken zegt de verdachte te weten wie [naam 1] is en ook zegt hij dat [naam 1] niet zo duidelijk over de telefoon moet praten als deze hem vraagt of hij de overval heeft gepleegd. Hij spreekt op dat moment niet tegen dat hij betrokken was bij de overval. Evenmin geeft de verdachte aan dat hij niet weet waar [naam 1] het over heeft. Het lijkt er eerder op dat de verdachte uit angst om afgeluisterd te worden niet over de telefoon wil praten over de overval. Daarnaast spreekt de verdachte over een bedrag van € 500,00 (vijf barkie) dat zou zijn weggenomen. Uit de aangifte is gebleken dat ongeveer dit bedrag is weggenomen. Voorts spreekt de verdachte over mededader ‘ [naam 3] ’, welke informatie ook juist bleek te zijn. De medeverdachte [naam medeverdachte] (deze naam wordt fonetisch uitgesproken als [naam 3] ) [naam medeverdachte] heeft daarna bekend dat hij betrokken was bij de overval en degene was die de deuren open hield. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij de verdachte, wanneer hem een foto van hem wordt getoond, niet herkent als de mededader. Nu hij aan het begin van zijn verhoor al heeft verklaard niet over anderen te willen verklaren, wordt evenwel door de rechtbank op dit punt geen waarde gehecht aan deze verklaring. Vervolgens heeft de verdachte bevestigend geantwoord toen [naam 1] hem vroeg of hij de handschoen aan had gehad en heeft de verdachte aan [naam 1] , via zijn broer, meegedeeld dat het ‘ [naam 3] ’ was die de handschoen in de auto had achtergelaten. Ook deze informatie blijkt juist te zijn, nu in de vluchtauto een handschoen is gevonden die gelijkenis vertoont met de handschoen van de dader met het masker die op de camerabeelden van de overval te zien is. Later is gebleken dat het DNA in deze handschoen een match oplevert met het DNA van de verdachte.
De verdachte heeft niet eerder dan ter terechtzitting, bijna een jaar na zijn aanhouding, verklaard dat hij de dag van de overval op een verjaardag was. Dit komt overeen met de door de verdediging kort vóór de zitting handgeschreven verklaringen van de vriendin van de verdachte en haar familieleden. Het had in de lijn der verwachting gelegen dat, bij verdenking van een dergelijk feit, een ontlastende verklaring als deze eerder en in elk geval niet pas ter terechtzitting zou zijn gegeven. Mede gelet op dit late tijdstip maakt het geheel naar het oordeel van de rechtbank dan ook een geconstrueerde indruk en de rechtbank acht daarom - mede bezien in het licht van het vorenstaande - niet geloofwaardig dat de verdachte op het moment van de overval daadwerkelijk op een verjaardag aanwezig was. De rechtbank hecht dan ook geen geloof aan de overgelegde handgeschreven verklaringen van de vriendin van de verdachte en haar familieleden, waarbij de rechtbank voorts betrekt dat het partijgetuigen betreft, waarvan kan worden gezegd dat zij er een zeker belang bij hebben dat de verdachte aan een veroordeling ontkomt.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de dader met het masker en wapen is geweest tijdens de overval. Nu de verdachte samen met [naam medeverdachte] onder dreiging van geweld de aangevers heeft gedwongen geld te af te geven, wordt afpersing bewezen geacht.