2.15.In onderling overleg hebben partijen een psychiatrische expertise laten uitvoeren door [naam 4], psychiater (verder: [naam 4]). Zijn definitieve rapport van 27 juni 2018 – voor zover hier van belang – vermeldt:
“(…)
IV BESCHOUWING
(…)
Overwegingen met betrekking tot eventuele gevolgen (medische causaliteit) van het ongeval d.d. 10 juli 2012:
Afgaande op de (hetero-)anamnese en de informatie uit de stukken was er bij onderzochte vóór het ongeval van 10 juli 2012 sprake van een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Daarnaast is er, afgaande op de anamnese, sprake van een blanco familieanamnese voor psychiatrische ziekten.
(…)
Vooral uit de hetero-anamnese komt naar voren dat er bij onderzochte enige tijd na het ongeval sprake was van stresssymptomen (alertheid en vermijding), waar onderzochte zelf aangeeft dat hij enige tijd last had van beelden/herbelevingen (zien en ruiken), vermijden van autorijden en nachtmerries. Deze klachten zijn inmiddels nagenoeg geheel verdwenen. Blijkbaar werd de mentale status van onderzochte door de psycholoog in 2014 zodanig ingeschat dat in de eerstelijn een EMDR behandeling kon worden ingesteld. Deze behandeling is volgens de psycholoog erg succesvol verlopen, met het in remissie komen van de PTSS symptomatologie/klachten. Door onderzochte zelf wordt - consistent – beschreven dat juist deze EMDR behandeling bij hem tot bijzondere belevingen en ervaringen heeft geleid, met name het loskoppelen van emoties en gedachten.
Afgaande op de anamnese, maar ook de heteroanamnese en de informatie van een psycholoog, zijn er aldus - consistente - aanwijzingen dat zich bij onderzochte na het ongeval, met een direct medisch causale relatie, klachten en symptomen zoals deze kunnen voorkomen in het kader van een stressstoornis/posttraumatische-stressstoornis hebben voorgedaan, zoals: Nachtmerries, schrikreacties, alertheid, hyperarousal, angsten, vermijding van autorijden en herbelevingen (zien en
ruiken). Afgaande op de anamnese, de informatie uit de stukken en de eigen bevindingen bij onderzoek, zijn deze klachten in de loop der jaren geleidelijk in remissie gekomen.
Bij huidig onderzoek worden symptomen van een posttraumatische-stressstoornis (meer) geconstateerd.(…)
Uit de anamnese, maar vooral de heteroanamnese en de informatie uit de stukken, komt naar voren dat zich bij onderzochte vermoedelijk vanaf ongeveer 2014 (dat wil zeggen ongeveer 1,5 jaar na het ongeval zelf) geleidelijk een psychiatrische decompensatie ontwikkelde, gekenmerkt door ontremming en psychose. Waar er duidelijke aanwijzingen zijn dat er destijds een direct medisch causale relatie bestond tussen het ongeval en de ontwikkeling van de stress-/PTSS-klachten/symptomen kan dat, afgaande op de (gerichte) anamnese, de herhaalde onderzoeken, de heteroanamnese en de bestudering van het dossier, niet eenduidig worden gesteld ten aanzien van het psychiatrische beeld dat zich bij onderzochte blijkbaar vanaf ongeveer 2014 ontwikkelde. Met betrekking tot de zich bij onderzochte vanaf ongeveer 2014 geleidelijk ontwikkelende psychiatrische symptomatologie, kan alleen - geheel hypothetisch - worden opgemerkt dat diverse omstandigheden/factoren hierbij, in meer of mindere mate, een, vermoedelijk complexe, rol kunnen hebben gespeeld. In willekeurige volgorde en mogelijk niet limitatief kunnen dan worden genoemd:
Het ervaren van stress in de nasleep van het ongeval door verlies van werk (waarin onderzochte blijkbaar succesvol was) en het ervaren van aanhoudende lichamelijke klachten/beperkingen waarvoor geen behandeling mogelijk bleek, waarover de ouders volgens een psychiater in 2017 aangaven dat de combinatie van de pijn in zijn voet, het verliezen van goede vrienden, de teleurstelling op het werk en het uitgaan van zijn relatie onderzochte teveel was geworden;
Twee betekenisvolle relatiebreuken en een discussie met ouders over het uit huis gaan wonen;
Het ervaren van stressklachten, danwel het opnieuw luxeren van bepaalde stressklachten ten gevolge van een woningbrand, waarover een psychiater in 2017 rapporteert dat onderzochte na deze brand een tijd lang steeds alert was bij het zien of ruiken van rook;
Een door onderzochte zelf als vermoedelijk verwarrend ervaren EMDR-behandeling in 2014, die bij hem tot bijzondere belevingen en ervaringen heeft geleid, met name het loskoppelen van emoties en gedachten.
Een periode met plotseling blowen (in 2012 en 2015-2016), waarover door een psychiater in 2017 wordt gerapporteerd dat cannabisgebruik een luxerende factor leek te zijn voor de psychotische klachten van onderzochte.
(…);
Het - coïncidentele - beloop van de ontwikkeling van een schizoaffectieve stoornis, waarbij een sluipend begin, het begin in de adolescentie, het begin na het zich verdiepen in filosofie en godsdienst/spiritualiteit en een begin met een geïrriteerde stemming en betrekkingsideeën hiervoor kenmerkend zijn. (…)
De voortdurende letselschadeprocedure, die als stressvol wordt ervaren met ook financiële repercussies, zoals door de behandelend psychiater in 2018 wordt beschreven en door onderzochte wordt ervaren;
Behalve een samenhang met cannabisgebruik worden door de psychiaters/huisarts geen (andere) direct causale factoren gerapporteerd. Daarentegen wordt door een psychiater in 2017 (na een klinische opname) beschreven dat het onmogelijk was gebleken om een medisch causale relatie aan te geven tussen het ongeval in juli 2012 enerzijds en het beloop van de psychiatrische symptomatologie vanaf ongeveer 2014 anderzijds. Ook de huisarts rapporteert dat deze niet kon inschatten in hoeverre de psychische klachten een gevolg zijn van het ongeval. Met name een organisch cerebrale oorzaak, ten gevolge van het ongeval, kon worden uitgesloten en een psychiater beschreef in 2017 dat het een al met al complex en moeilijk te duiden beeld was.
Alles overwegende kan dan - concluderend - worden gesteld dat er zich bij onderzochte enige tijd een stressstoornis/posttraumatische-stressstoornis heeft voorgedaan met een direct medisch causale relatie met het ongeval in 2012. Het beloop hiervan werd mogelijk gecompliceerd door de brand in de woning, maar mogelijk ook door andere stressoren in deze periode. Een psycholoog beschreef in
2014 dat de symptomatologie geheel in remissie was gekomen en ook onderzochte beschrijft een geleidelijk afname van klachten en symptomen. Bij huidig onderzoek wordt geen PTSS (meer) geconstateerd.
Voor wat betreft de overige/actuele psychiatrische symptomatologie (ten aanzien waarvan hieronder een (differentiaal) diagnose volgt) kan geen eenduidige/direct medisch causale relatie met het ongeval worden aangetoond. Er kan worden geconstateerd dat deze symptomatologie zich bij onderzochte ontwikkelde na het ongeval (bij een voor zover bekend blanco psychiatrie voorgeschiedenis).
Ten aanzien hiervan kan dan enerzijds worden aangegeven dat de affectieve/psychotische symptomatologie waarschijnlijk pas na 1,5 a 2 jaar, geleidelijk, ontstond en anderzijds dat diverse omstandigheden, na het ongeval, hypothetisch, in meer of mindere mate van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan en beloop hiervan.
Bij de huidige anamnese worden door onderzochte nog bepaalde niet goed te volgen klachten vermeld en bij huidig onderzoek worden vooral een wat oninvoelbaar, functioneel contact en denkstoornissen (incoherentie en waanideeën) geconstateerd.
De actuele bevindingen leiden tot de conclusie dat er bij onderzochte sprake is van een psychosespectrumstoornis gekenmerkt door een gestoord realiteitsbesef met wanen en cognitieve desorganisatie (gedesorganiseerd spreken en gedrag) met initiatiefverlies en sociaal-terugtrekgedrag. Bij huidig onderzoek worden geen aanhoudende cognitieve stoornissen geconstateerd, maar afgaande op de heteroanamnese en de bevindingen uit de stukken zijn er vermoedelijk ook/inmiddels executieve en sociaal-cognitieve functiestoornissen. Gelet op de bevindingen bij heteroanamnese en de informatie uit de (ook zeer recente) stukken is er bij onderzochte in de afgelopen jaren sprake geweest van een affectieve, met name maniforme ontregeling. Meest waarschijnlijk is er bij onderzochte aldus sprake geweest van een ononderbroken ziekteperiode met manische symptomatologie, naast kenmerken uit het criterium A voor schizofrenie zodat - de DSM-5 classificatie volgende - een schizoaffectieve stoornis (295. 70) kan worden gediagnosticeerd. Dit is consistent met de bevindingen uit het dossier en de meest recent gestelde diagnose. Op dit moment wordt onderzochte blijkbaar alleen begeleid en is er niet (meer) sprake van een gerichte behandeling.
Gelet op de door onderzochte nog ervaren lichamelijke klachten (aan de voet) waarvoor blijkbaar geen eenduidige oorzaak is/werd gevonden, werd in het bijzonder - differentiaal diagnostisch - onderzocht of er sprake is van een somatisch-symptoomstoornis. Er is weliswaar sprake van lichamelijke klachten waaraan onderzochte lijdt, maar er is daarbij met name niet (meer) sprake van
excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen, samenhangend met deze lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid. Er is niet (meer) sprake van disproportionele en persisterende gedachten over de ernst van de klachten, een persisterende hoge mate van ongerustheid over de gezondheid over de klachten, noch van het excessief veel tijd en energie besteden aan deze klachten of aan de zorgen over de gezondheid. Hiervan is in de afgelopen jaren mogelijk wel enige tijd sprake geweest, maar thans kan deze diagnose niet worden gesteld.
(…)
1. DE SITUATIE MET ONGEVAL
Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven (in het bijgesloten beperkingenformulier) en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in ie schakelen arbeidsdeskundige?
In het kader van de schizoaffectieve stoornis met thans nog vooral cognitieve, psychotische symptomatologie is onderzochte aanzienlijk beperkt ten aanzien van zijn functioneren. Bij onderzochte is er nog sprake van een gestoord realiteitsbesef, kan hij niet meer goed logisch denken en wordt zijn denken negatief beïnvloed door waanideeën en incoherentie. Daarbij is onderzochte
waarschijnlijk nog aanzienlijk beperkt ten aanzien van de emotionele belasting, bijvoorbeeld bij confrontatie met al alledaagse conflicten en/of onredelijke of agressieve personen, maar ook stress en druk. Onderzochte is thans nog, vermoedelijk zeer, afhankelijk van een stabiele en structuur biedende omgeving met blijkbaar ook nog vrij intensieve begeleiding door een sociaal psychiatrisch
verpleegkundige. Onderzochte is daarbij beperkt ten aanzien van het inschatten en oordelen van zijn eigen situatie en het zich verhouden tot/het zich opstellen ten opzichte van anderen. Hij is thans niet meer goed in staat tot het aangaan en onderhouden van een gangbare sociale interactie met anderen. Met name zonder gerichte behandeling, bestaat er ook de mogelijkheid dat er zich bij onderzochte
wederom een affectieve ontregeling kan voordoen, hetgeen de beperkingen kan doen verergeren.
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Voor wat betreft het vakgebied van de psychiatrie worden er thans geen eenduidige aanwijzingen gevonden dat er bij onderzochte nog sprake is van blijvende gevolgen van het ongeval, dat wil zeggen gevolgen met een eenduidige medisch causale relatie, ten aanzien waarvan deze vraag beantwoord zou kunnen worden. Zie ook: IV Beschouwing, onder:Overwegingen met betrekking tot de eventuele gevolgen (medische causaliteit) van het ongeval d.d. 10 juli 2012.
(…)