ECLI:NL:RBROT:2021:5685

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1564
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor spoorverlenging Hoekse Lijn en de rechtsgeldigheid van de Wnb-vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juni 2021 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de spoorverlenging van de Hoekse Lijn nabij de Strandweg in Hoek van Holland. Eiser, wonende in Hoek van Holland, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat op 19 september 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de aanleg van een gedeeltelijk gesloten en een gedeeltelijk open spoorbaan. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van de verleende Wnb-vergunning, die door de gemeente Rotterdam was aangevraagd en verleend door de Omgevingsdienst Haaglanden. Eiser stelde dat de vergunning niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en dat de natuur- en landschappelijke waarden van het nabijgelegen Natura 2000-gebied in het geding waren.

De rechtbank overwoog dat de Wnb-vergunning kan worden aangemerkt als een schriftelijk advies van een deskundige, zoals vereist door de planregels. De rechtbank oordeelde dat de verleende vergunningen, die in rechte onaantastbaar zijn, hun rechtsgevolg behouden, ook na de vernietiging van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) door de Raad van State. De rechtbank concludeerde dat de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast door de omgevingsvergunning en dat verweerder in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de geldigheid van eerder verleende vergunningen, zelfs na wijzigingen in de wet- en regelgeving, en bevestigt dat de belangenafweging door de gemeente Rotterdam zorgvuldig is uitgevoerd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1564

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. A.M.H. Dellaert.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de gemeente Rotterdam een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een gedeeltelijk gesloten en een gedeeltelijk open spoorbaan als onderdeel van de spoorverlenging van de Hoekse Lijn nabij de Strandweg in Hoek van Holland.
Bij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser is verschenen, vergezeld door [persoon A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [persoon B] .

Overwegingen

1.1
Op 9 mei 2019 heeft de gemeente Rotterdam een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘werk of werkzaamheden uitvoeren’, ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’ en ‘handelen met gevolgen voor beschermde monumenten’.
1.2
De omgevingsvergunning is aangevraagd met als doel het realiseren van een gedeeltelijk gesloten en een gedeeltelijk open spoorbaan als onderdeel van de spoorverlenging van de Hoekse Lijn nabij de Strandweg in Hoek van Holland. De verdiepte spoorbaan wordt in beton uitgevoerd waarbij een traject van ongeveer 248 meter geheel overdekt wordt uitgevoerd. De aanvraag betreft diverse werkzaamheden zoals het afgraven, verplaatsen en ophogen van zand op het terrein en het aanleggen van een weg ten behoeve van het onderhoud van het spoortracé.
1.3
Op de gronden waar het spoortracé wordt aangelegd geldt het bestemmingsplan ‘Hoek van Holland Spoorverlenging’ (hierna: het bestemmingsplan). Op de gronden rusten de bestemmingen ‘Waarde-Archeologie’, ‘Verkeer-Spoorverkeer’, ‘Natuur’ en ‘Waterstaat-Waterkering’.
1.4
Eiser woont aan de [adres] in Hoek van Holland. Nabij de woning van eiser, ter hoogte van het Vinetaduin, doorkruist het spoortracé het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen. Het spoor wordt op dit onderdeel van het tracé aangelegd in een gesloten bak met een lengte van ongeveer 250 meter.
1.5
Op 7 juli 2018 heeft de gemeente Rotterdam op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) bij de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) een aanvraag om een vergunning gedaan. De vergunning is aangevraagd voor de aanleg van een nieuw eindstation Hoek van Holland, het verlengen van de spoorlijn tussen het huidige eindstation en het nieuwe eindstation Hoek van Holland Strand, het aanpassen van het bestaande spoor en infrastructuur en voor het gebruik van de spoorlijn en het nieuwe eindstation. Bij besluit van 27 november 2018 heeft de ODH de vergunning verleend (de Wnb-vergunning).
1.6
Met het primaire besluit heeft verweerder de door de gemeente Rotterdam op 9 mei 2019 aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat op de gronden waar de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd, (onder meer) de bestemming ‘natuur’ rust. Deze bestemming kent op grond van artikel 3.3.1 van de planregels een verbod op het zonder omgevingsvergunning wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven of ophogen, dan wel het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen. Uit de door de gemeente Rotterdam overgelegde Wnb-vergunning, waarin de effecten van de uit te voeren werkzaamheden op een aantal habitattypen zijn omschreven, blijkt dat de natuur- en landschappelijke waarden van het Natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen door de aangevraagde activiteiten niet worden aangetast. De ODH kan worden aangemerkt als een door de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) aangewezen deskundige. Hiermee is voldaan aan de in artikel 3.3.3 van de planregels genoemde voorwaarden voor verlening van de in artikel 3.3.1 beschreven omgevingsvergunning, aldus verweerder.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor gebruik van de in de artikel 3.3.3 van het bestemmingsplan beschreven ontheffing. De aanvrager heeft in dit geval geen schriftelijk advies van de DCMR, dan wel van een door de DCMR aangewezen deskundige gevraagd, maar heeft volstaan met het overleggen van de door de ODH op 27 november 2018 verleende Wnb-vergunning. De beoordeling van het effect van de stikstofdepositie rust in de Wnb-vergunning op de toepassing van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), dat bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 onverbindend is verklaard. Dit betekent dat de Wnb-vergunning in de hoedanigheid van advies inhoudelijk gezien de conclusie dat de natuur- en landschappelijke waarden van Solleveld en Kapittelduinen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, niet kan dragen. Het gebied Solleveld en Kapittelduinen is een ecologisch kwetsbaar gebied. Het is daarnaast de vraag in hoeverre de aan te leggen metrolijn voorziet in een behoefte terwijl er noodzakelijke woningbouwprojecten stil liggen. Tegen die achtergrond is niet goed uit te leggen dat de verlenging van de Hoekse Lijn ondanks het onverbindend verklaarde PAS stikstof deponeert in een Natura 2000 gebied, aldus eiser.
4. Artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Artikel 3.3.1 van de regels behorend bij het bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven, alsmede door ophogen;
b. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
[…]
Artikel 3.3.3 van de planregels bepaalt dat de in 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien hierdoor de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de vergunning te kunnen verlenen dient de aanvrager van de vergunning aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van een deskundige van de DCMR (dan wel een door de DCMR aan te wijzen deskundige) op het gebied van natuur- en landschapsbeheer te overleggen.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat de Wnb-vergunning kan worden aangemerkt als een schriftelijk advies van een door de DCMR aan te wijzen deskundige op het gebied van natuur- en landschapsbeheer. Daardoor is voldaan aan het vereiste volgens artikel 3.3.3 van de planregels dat de aanvrager van de in 3.3.1 bedoelde omgevingsvergunning aan verweerder een schriftelijk advies heeft overgelegd van zo een deskundige. Verweerder was dus bevoegd de gevraagde vergunning te verlenen. Van belang voor dat oordeel is op de eerste plaats dat deze planregels onderdeel uitmaken van een bestemmingsplan dat specifiek is vastgesteld voor het project. In dat kader heeft al een belangenafweging plaatsgevonden in relatie tot onder meer het natura 2000-gebied Solleveld en Kapittelduinen. Aansluitend is het natuurbelang van dit gebied specifiek beoordeeld in de Wnb-vergunning, waarvan de gelding niet in tijd is beperkt. Aldus is een zorgvuldig en langdurig besluitvormingstraject gevolgd ter voorbereiding van de uitvoering van het project als onderdeel van en sluitstuk voor het totale project ‘spoorverlenging van de Hoekse Lijn nabij de Strandweg in Hoek van Holland’. Die uitvoering is inmiddels gestart met werkzaamheden waarvoor geen vergunning nodig is.
5.2.
Het (kennelijke) betoog van eiser dat verweerder niet bevoegd was de gevraagde vergunning te verlenen bij gebreke van een advies als bedoeld in artikel 3.3.3 van de planregels, treft dus geen doel. Daaraan doet niet af dat de Afdeling het Programma Aanpak Stikstof (PAS) als toegepast volgens de Wnb-vergunning, heeft vernietigd in haar uitspraak van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603). Volgens diezelfde uitspraak behouden verleende vergunningen die in rechte onaantastbaar zijn, het rechtsgevolg dat zij hebben, gelet op het belang van rechtszekerheid. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit in het voorliggende geschil, gelet op alle feiten en omstandigheden, op analoge wijze voor de Wnb-vergunning als advies van diezelfde datum. Daaruit volgt dat de enkele vernietiging van de PAS-regeling onvoldoende grondslag biedt voor de stelling van eiser, dat actualisering van de bevindingen volgens de Wnb-vergunning noodzakelijk is.
5.3.
Gelet daarop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast door de omgevingsvergunning en heeft verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid de gevraagde vergunning kunnen verlenen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en
mr. E.R. Houweling en mr. M.V. van Baaren, leden, in aanwezigheid van mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 juni 2021.
De griffier is buiten staat de voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.