ECLI:NL:RBROT:2021:5682

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1868
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van advocaat en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd voor de functie van advocaat bij de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. De minister voor Rechtsbescherming had op 8 oktober 2020 de aanvraag afgewezen, waarna het bezwaar van de verzoeker op 17 december 2020 ongegrond werd verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat geregistreerd is onder zaaknummer ROT 21/708, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 10 juni 2021 heeft de verzoeker verklaard dat hij geen vertrouwen meer heeft in de rechters van de rechtbank Rotterdam en verzocht om doorverwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de verzoeker negatieve gevoelens heeft over de rechtbank, iedere zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is, gezien de woonplaats van de verzoeker en de herkomst van het bestreden besluit. Daarom is het verzoek om doorzending afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1868
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], verzoeker,

en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Hagen
.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van advocaat bij de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer ROT 21/708. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker heeft op 14 januari 2021 bij de rechtbank Zeeland-West Brabant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft het beroep doorgestuurd naar de rechtbank Rotterdam. Op 16 maart 2021 heeft verzoeker verzocht om het beroep door te sturen/terug te sturen naar rechtbank Zeeland-West Brabant. Bij brief van 19 maart 2021 heeft de rechtbank verzoeker laten weten dat de rechtbank Rotterdam de bevoegde rechtbank is en het beroep zal behandelen.
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de hoofdzaak wordt doorverwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Ter zitting heeft verzoeker de voorzieningenrechter uitdrukkelijk verzocht om niet inhoudelijk over de zaak te beslissen. Hiervoor heeft verzoeker als redenen opgegeven dat hij het vertrouwen in (de rechters bij) de rechtbank Rotterdam heeft verloren. Verzoeker is van mening dat de rechters bij deze rechtbank niet onpartijdig en vooringenomen zijn jegens hem, waardoor hij geen eerlijk proces zal krijgen. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoeker in zijn verzoekschrift meerdere incidenten met rechters van deze rechtbank beschreven en gewezen op procedures bij de rechtbank Rotterdam die in zijn nadeel zijn uitgevallen. Verzoeker stelt dat hij als gevolg daarvan schade heeft geleden.
4. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij uitsluitend een beslissing wil op zijn verzoek om doorzending van de hoofdzaak en dat de beoordeling van zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten, waaronder verletkosten, en van de geleden schade bij de behandeling van de hoofdzaak aan de orde kan komen. De voorzieningenrechter zal zich daarom niet over de proceskosten en schadevergoeding uitlaten.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij geen voorziening kan treffen die verder strekt dan waarom in het verzoek om voorlopige voorziening is verzocht. Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift verzocht om doorzending van het bij de bestuursrechter van deze rechtbank aanhangige beroep. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker naast dit beroep ook andere procedures bij deze rechtbank heeft lopen. De argumenten die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek om doorverwijzing aanvoert komen er kortgezegd op neer dat hij geen vertrouwen (meer) heeft in de integriteit en onpartijdigheid van alle bij deze rechtbank werkzame rechters. Doorzending van het beroep zou daarom grote gevolgen hebben voor alle andere procedures van verzoeker die rechtbankbreed bij deze rechtbank aanhangig zijn. Hoewel de voorzieningenrechter zich kan voorstellen dat, gelet op de uitkomst van eerdere procedures die verzoeker bij deze rechtbank heeft gevoerd en de impact ervan op zijn privéleven, bij verzoeker negatieve gevoelens bestaan over de rechtbank en de aldaar werkzame rechters, is de voorzieningenrechter van oordeel dat iedere zaak op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Dit geldt ook voor de vraag of in de betreffende procedure gewenst is dat de zaak wordt doorgezonden bijvoorbeeld om de schijn van belangenverstrengeling, vooringenomenheid of onpartijdigheid te voorkomen. Dat hiervan in dit geval sprake is, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Nu verzoeker in Zwijndrecht woont en het bestreden besluit afkomstig is van een bestuursorgaan van de centrale overheid volgt uit artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de rechtbank Rotterdam de bevoegde rechtbank is. Om die reden zal de voorzieningenrechter het verzoek om doorzending afwijzen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in zijn verzoek geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. Ter zitting heeft hij de voorzieningenrechter bovendien uitdrukkelijk verzocht geen uitspraak te doen over de inhoud van de zaak. Gelet hierop komt de voorzieningenrechter aan de inhoud van de zaak niet toe.
7. Omdat het verzoek wordt afgewezen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een schadevergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 24 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.