Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
[Naam], te [Plaats], verzoeker,
de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,
.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had aangevraagd voor de functie van advocaat bij de Orde van Advocaten Zeeland-West-Brabant. De minister voor Rechtsbescherming had op 8 oktober 2020 de aanvraag afgewezen, waarna het bezwaar van de verzoeker op 17 december 2020 ongegrond werd verklaard. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat geregistreerd is onder zaaknummer ROT 21/708, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 10 juni 2021 heeft de verzoeker verklaard dat hij geen vertrouwen meer heeft in de rechters van de rechtbank Rotterdam en verzocht om doorverwijzing van de hoofdzaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de verzoeker negatieve gevoelens heeft over de rechtbank, iedere zaak op zijn eigen merites moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is, gezien de woonplaats van de verzoeker en de herkomst van het bestreden besluit. Daarom is het verzoek om doorzending afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.