ECLI:NL:RBROT:2021:5666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
ROT 21/169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens ontbreken schriftelijke machtiging door gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat op 15 oktober 2020 een omgevingsvergunning had verleend voor de verbouwing van twee woningen naar een kamerverhuurpand. De gemachtigde van eiseres diende op 24 november 2020 een bezwaarschrift in, maar verzuimde om een schriftelijke machtiging over te leggen waaruit bleek dat hij bevoegd was om namens eiseres op te treden. Het bestuursorgaan heeft de gemachtigde op 27 november 2020 gewezen op het ontbreken van deze machtiging en hem de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen twee weken te herstellen. Aangezien de gemachtigde dit verzuim niet tijdig heeft hersteld, heeft het bestuursorgaan het bezwaar op 17 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een schriftelijke machtiging kan worden verlangd, tenzij het bestuursorgaan redelijkerwijs kan weten dat de gemachtigde een advocaat is. In dit geval was de gemachtigde echter geen advocaat, maar een jurist bij een rechtsbijstandsverzekeraar. De rechtbank concludeert dat het bestuursorgaan terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat de gemachtigde niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde niet in staat was om het verzuim tijdig te herstellen en dat het bestuursorgaan zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren op juiste wijze heeft toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/169
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan [persoon A] voor het verbouwen van twee woningen naar een kamerverhuurpand.
De gemachtigde van eiseres heeft bij schrijven van 24 november 2020, beweerdelijk namens eiseres, tegen het primaire besluit voorlopig bezwaar gemaakt.
Bij brief van 27 november 2020 is namens verweerder de ontvangst van dit bezwaarschrift bevestigd. Verweerder heeft aan gemachtigde van eiseres onder meer verzocht om uiterlijk op 11 december 2020 een machtiging toe te sturen waaruit blijkt dat deze bevoegd is namens eiseres een bezwaarschrift in te dienen. Daarbij is vermeld dat het bezwaar, indien na ommekomst van de geboden termijn geen machtiging is overgelegd, niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij schrijven van 1 december 2020 heeft de gemachtigde van eiseres de gronden van bezwaar ingediend binnen de door verweerder gestelde termijn.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, en artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit als het onderhavige primaire besluit betrokken is, bezwaar maken tegen dat besluit.
Artikel 2:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb een machtiging kan worden verlangd, behalve wanneer het bestuursorgaan redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de gemachtigde een advocaat is. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 19 maart 2014 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2014:916) en de daarin aangehaalde memorie van toelichting (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr 3, p. 49 en 50). Daarbij is ook van belang dat op grond van de Advocatenwet disciplinaire maatregelen kunnen worden getroffen, indien een advocaat optreedt voor iemand zonder daartoe opdracht te hebben gekregen.
Daarvan is in dit geval echter geen sprake. De gemachtigde van eiseres is immers geen advocaat, maar jurist bij een rechtsbijstandsverzekeraar (Achmea), terwijl ook overigens niet gesteld of gebleken is dat de gemachtigde reeds bij verweerder bekend was (bijvoorbeeld uit hoofde van een voorafgaande procedure waarbij de gemachtigde voor eiseres is opgetreden en een machtiging is overgelegd). Dat sprake is van een rechtsbijstandsjurist (en het vragen van een machtiging hoogst ongebruikelijk is), zoals de gemachtigde van eiseres heeft gesteld, biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat de gemachtigde bevoegd was om namens eiseres bezwaar te maken, ten bewijze waarvan juist de machtiging dient.
De rechtbank stelt verder vast dat de gemachtigde van eiseres bij schrijven van 27 november 2020 door verweerder is gewezen op het ontbreken van de machtiging en in de gelegenheid is gesteld het geconstateerde verzuim binnen twee weken te herstellen, waarbij er voorts op is gewezen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal worden verklaard als het verzuim niet tijdig wordt hersteld. Het gebrek is niet binnen de termijn hersteld, waarop verweerder gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ook van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
Anders dan de gemachtigde van eiseres kennelijk meent, speelt de mate waarin een belanghebbende wordt getroffen door een besluit geen rol bij de vraag of een bestuursorgaan in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan artikel 6:6 van de Awb indien voor afloop van de geboden termijn gebreken niet zijn hersteld. Het betreft een termijn van orde, waarvoor geldt dat – mede uit een oogpunt van gelijke behandeling – van bestuursorganen niet kan worden gevergd dat zij per individueel geval nagaan of toepassing van artikel 6:6 van de Awb opportuun is. Het ligt daarentegen veeleer voor de hand dat een bestuursorgaan van die bevoegdheid gebruik maakt indien het tevoren heeft gewezen op de consequentie van het niet tijdig herstellen van het verzuim. Dat de gemachtigde van eiseres abusievelijk heeft gemist dat om de machtiging is gevraagd, zoals is aangevoerd, maakt niet dat verweerder niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Voor de stelling dat verweerder de gemachtigde (na ontvangst van de aanvullende gronden van bezwaar) nogmaals had moeten wijzen op het ontbreken van de machtiging, bestaat tot slot evenmin grond.
3. De rechtbank komt gelet het voorgaande tot de slotsom dat het beroep kennelijk ongegrond is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.