ECLI:NL:RBROT:2021:5664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
C/10/586933 / HA ZA 19-1115
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdelingsprocedure na echtscheiding in internationale zaak met betrekking tot huwelijksgoederenrecht en toepasselijk recht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een verdelingsprocedure na echtscheiding tussen twee partijen die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. De partijen zijn op 27 december 1999 te Casablanca, Marokko, gehuwd en hebben op 3 januari 2019 een echtscheidingsbeschikking ontvangen. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag welk recht van toepassing is op hun huwelijksgoederenregime, waarbij de EU-verordening 2016/1103 en het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 in overweging zijn genomen. De rechtbank concludeert dat het toepasselijke recht Marokkaans recht is tot 12 november 2013, waarna Nederlands recht van toepassing is geworden, gezien de lange verblijfplaats van de partijen in Nederland.

De rechtbank heeft de verdeling van activa en passiva beoordeeld, waaronder de voormalige echtelijke woning, hypotheken, levensverzekeringen, en diverse andere activa zoals voertuigen en onroerend goed in Marokko. De vrouw vorderde onder andere de verkoop van de woning en een verdeling van de opbrengst, terwijl de man in reconventie vorderde dat de woning aan hem zou worden toegescheiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning aan de man kan worden toegescheiden, mits hij binnen vier maanden aan bepaalde voorwaarden voldoet, waaronder het vergoeden van de overwaarde aan de vrouw.

Daarnaast zijn er vorderingen gedaan met betrekking tot een levensverzekering, bankrekeningen, en een creditcardschuld. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw op verschillende punten afgewezen, onder andere omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 16 juni 2021 uitgesproken door mr. M. de Geus.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/586933 / HA ZA 19-1115
Vonnis van 16 juni 2021
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.J. van Smaalen te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Hoogvliet Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 november 2019 van de zijde van de vrouw, met producties 1 t/m 13;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van de zijde van de man van 19 februari 2020;
  • het B-formulier van de zijde van de man voor de zitting van 22 juni 2020, met producties 1 t/m 5;
  • het B-formulier van de zijde van de vrouw voor de zitting van 22 juni 2020, met productie 14;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 22 juni 2020;
  • de akte van de zijde van de vrouw van 16 september 2020, met producties 15 en 16;
  • de akte van de zijde van de man van 14 oktober 2020, met producties 6 t/m 11;
  • de akte inzake reactie op overgelegde producties en tot wijziging van eis van de zijde van de vrouw van 25 november 2020;
  • de akte van de zijde van de man van 25 november 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 27 december 1999 te Casablanca, Marokko gehuwd. Partijen hebben thans beiden zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
2.2.
Op 3 januari 2019 is tussen partijen de echtscheidingsbeschikking uitgesproken. Op 7 maart 2019 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen gaan er beiden vanuit -de vrouw in de dagvaarding en de man in de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie- dat er sprake is van een huwelijksgemeenschap. Het verzoekschrift tot echtscheiding is op 1 november 2017 door de vrouw ingediend.
2.4.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam (hierna: de woning). De man woont in de woning. Partijen hebben ter zake deze woning een tweetal hypothecaire leningen afgesloten: een aflossingsvrije hypothecaire lening van € 132.000,= bij de ABN Amro Bank en een hypothecaire lening bij Finqus B.V. De hypothecaire geldlening bij Finqus bedroeg per 17 december 2018 € 24.541,=.
2.5.
Er is een levensverzekering bij ABN Amro, onder polisnummer [nummer polis] (hierna: de levensverzekering bij ABN Amro), gekoppeld aan de hypothecaire geldlening bij de ABN Amro Bank. De waarde van de levensverzekering bij de ABN Amro bedroeg per 31 december 2017 € 41.590,05.

3..Het geschil

3.1.
Partijen verschillen van mening over de wijze van verdeling en/ of de waarde van:
  • de woning aan de [adres] , [postcode] Rotterdam (hierna de woning) (en daarmee verband houdend de levensverzekering bij ABN Amro en de beide hypothecaire geldleningen);
  • de Volkswagen Touran, kenteken [kentekennummer 1] ;
  • de Mercedes Benz, kenteken [kentekennummer 2] ;
  • een stuk grond in Marokko;
  • een huis in aanbouw in Marokko;
  • (het saldo van) een bankrekening op naam van de vrouw in Marokko;
  • spaargeld, opgenomen van een spaarrekening op naam van de man in Marokko;
  • de inboedel van de woning;
  • een schuld ter zake een credit card;
  • een appartement in Spanje.
3.2.
De vrouw vordert in conventie na eiswijziging, bij vonnis, voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te bepalen dat de woning zal worden verkocht en de opbrengst van de verkoop van de woning, vermeerderd met het saldo van de levensverzekering ad € 40.930,=, na inlossing van de hypotheekschulden ad € 132.000,= en € 24.541,=, bij helfte wordt gedeeld waarbij alsdan:
- de man wordt veroordeeld om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis aan hem onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen teneinde de woning zo spoedig mogelijk te verkopen en te leveren aan een derde, waaronder dient te worden begrepen dat:
  • de man daartoe zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 14 dagen, (mede) de verkoopopdracht geeft aan een door de rechtbank aan te wijzen makelaar;
  • de man alle redelijke adviezen van de behandelend makelaar ter zake van de bespoediging van de onderhandse verkoop van de woning opvolgt;
  • de man alle redelijke adviezen van de makelaar terzake van de prijsstelling van de woning opvolgt;
  • de man zijn medewerking verleent aan de levering/ het transport van de woning aan een derde partij.
En bij gebreke van voldoening aan het hiervoor gevorderde:
  • de vrouw ex artikel 3:174 BW wordt gemachtigd om de woning te gelde te maken en
  • te bepalen dat de uitspraak in dezen in de plaats komt van de voor de levering en eigendomsoverdracht van voornoemde woning op te maken akte aan de zijde van de man;
2. De man te veroordelen om terzake van de grond in Marokko het bedrag van
€ 90.257,00 aan de vrouw te betalen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, subsidiair een bedrag van € 45.128,57, binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
(Het oorspronkelijk gevorderde bedrag in de dagvaarding bedroeg
€ 40.000,=, opm. Rb)
3. De man te veroordelen om aan de vrouw de helft van de gestelde waarde van de Mercedes ad € 5.740,=, althans de helft van de waarde die door uw rechtbank wordt bepaald, aan de vrouw te betalen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
4. De man te veroordelen om aan de vrouw het bedrag van € 910,00, de helft van de waarde van de Volkswagen Touran, te betalen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
5. De man te veroordelen om aan de vrouw het bedrag van € 5.426,=, terzake van de opname van dit bedrag en investering in de woning in Marokko, te betalen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, subsidiair voor het geval uw rechtbank niet tot verbeuring oordeelt, tot betaling aan de vrouw binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis van een bedrag van € 2.713,=.
6. De man te veroordelen om, terzake van de opname op 31 oktober 2017 van
€ 12.211,= van zijn Marokkaanse bankrekening, aan de vrouw een bedrag van
€ 6.105,00, onder aftrek van de helft van het saldo op de Marokkaanse bankrekening van de vrouw ad € 500,=, derhalve € 5.605,= te betalen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
7. De man te veroordelen om terzake van de toescheiding aan de man van de zich in de voormalige echtelijke woning bevindende inboedel, aan de vrouw het bedrag van
€ 500,= te betalen, binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
8. De man te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw de afschriften van de laatste 5 jaar te verstrekken van al zijn rekeningen, waaronder in ieder geval zijn rekeningen met de rekeningnummers [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2] en zijn rekening(en) in Marokko, alsmede de laatste twee bankafschriften voor de peildatum van de Nederlandse bankrekeningen. Dit op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag dat de man hieraan na afloop van deze termijn niet of niet volledig heeft voldaan.
9. De man te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw. In reconventie vordert hij, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
te bepalen dat aan de man wordt toegescheiden tegen een waarde van € 162.500,= [de woning,] met bepaling dat het in dezen te wijzen vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van de vrouw die nodig is voor de levering van de woning aan hem door de vrouw en in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van de vrouw ter zake van de met hem op te maken notariële akte van levering, voor zover de vrouw niet vrijwillig meewerkt aan de eigendomsoverdracht c.q. de levering van voornoemde woning;
te bepalen dat de vrouw de helft van de schuld ter zake de creditcard aan de man dient te vergoeden;
te bepalen dat de vrouw de helft van het saldo op haar rekening in Marokko aan de man dient te vergoeden;
te bepalen dat de vrouw de helft van de waarde van haar aandeel in de onroerende zaak in Spanje aan de man dient te vergoeden.
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

In conventie en reconventie

Eisvermeerderingen
4.1.
Bij haar laatste akte van 25 november 2020 heeft de vrouw haar eis vermeerderd. De vermeerdering betreft de onderdelen 2, 5 en 8 van haar vorderingen, onder 3.1. opgesomd. De eisvermeerderingen worden niet toegestaan.
Onderdeel 2: In de oorspronkelijke dagvaarding vordert de vrouw € 40.000,= zijnde, volgens haar, de helft van de waarde van de grond in Marokko. Hoewel de advocaat van de vrouw ten tijde van de mondelinge behandeling (22 juni 2020) aankondigde de gehele waarde te zullen vorderen omdat de man dit activum verzwegen zou hebben en hij zijn aandeel daarmee verbeurd heeft op grond van artikel 3:194 a lid 2 BW, is de eiswijziging niet bij akte van 16 september 2020 maar pas bij akte van 25 november 2020 ingediend. De man heeft hierop niet meer (tijdig) kunnen reageren. Daardoor is niet voldaan aan het beginsel van hoor- en wederhoor. De rechtbank laat de eisvermeerdering om die reden buiten beschouwing.
Onderdeel 5: De eiswijziging houdt in dat niet langer het halve bedrag wordt gevorderd maar het gehele bedrag ter zake geldopnames en investeringen in de woning in Marokko door de man gedaan, omdat de man deze verzweeg. Ook deze eisvermeerdering is niet bij akte van 16 september 2020 maar pas bij akte van 25 november 2019 ingediend en wordt om dezelfde reden als voormeld buiten beschouwing gelaten.
Onderdeel 8: De afgifte van de bankafschriften is pas gevorderd bij akte van 25 november 2019. Ook deze eisvermeerdering wordt om voormelde reden buiten beschouwing gelaten.
4.2.
In zijn akte van 25 november 2020 noemt de man nog een rekening van de vrouw waarvan hij stelt dat deze in de verdeling moet worden betrokken. De man koppelt hier, in het petitum van zijn akte, geen vordering aan, en op de akte staat niet aangekondigd dat deze akte een vermeerdering van eis inhoudt. Als de man wel zijn eis had vermeerderd was ook deze vermeerdering niet toegestaan, omdat de vrouw hierop niet meer (tijdig) kon reageren.
IPR: Inleiding
4.3.
Hier is sprake van een internationale zaak op het gebied van huwelijksgoederenrecht.
4.4.
Vanaf 29 januari 2019 geldt voor Nederland de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: de Verordening). Aangezien de dagvaarding in deze zaak na 29 januari 2019 is ingesteld, namelijk op 20 november 2019, is ingevolge artikel 69 lid 1 van de Verordening, deze van toepassing op de bevoegdheid, geregeld in hoofdstuk II van de Verordening.
Bevoegdheid
4.5.
Artikel 5 lid 1 van de Verordening bepaalt: “
Indien overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2201/ 2003 bij een gerecht van een lidstaat een verzoek tot echtscheiding (…) aanhangig is gemaakt, zijn, onverminderd lid 2 de gerechten van die lidstaat bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met dat verzoek verband houden”. Lid 2 van artikel 5 ziet op een overeenkomst tussen de echtgenoten op dit punt, welk geval hier niet speelt.
Het verzoek tot echtscheiding is destijds in 2017 aanhangig gemaakt bij de Nederlandse rechter, zodat in de onderhavige procedure de Nederlandse rechter bevoegd is.
Toepasselijk recht op het huwelijksgoederenregime van partijen
4.6.
Hoofdstuk III van de Verordening handelt over het toepasselijke recht.
Artikel 69 lid 3 van de Verordening bepaalt dat Hoofdstuk III van de Verordening slechts van toepassing is op echtgenoten die “
na 29 november 2019 in het huwelijk treden of het op het huwelijksvermogensstelsel toepasselijke recht verklaren”.
4.7.
Partijen zijn op 27 december 1999 en dus
voor29 november 2019 gehuwd. Partijen hebben geen toepasselijk recht verklaard, als bedoeld in het tweede deel van de zin onder lid 3 van artikel 69.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vraag naar het toepasselijke huwelijksgoederenrecht (nog) beantwoord moet worden aan de hand van het voor Nederland op 1 september 1992 van kracht geworden Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (
Trb. 1988, nr. 130; hierna: het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978). Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, dat blijkens artikel 2 een universeel formeel toepassingsgebied heeft, is namelijk van toepassing op huwelijken die zijn gesloten op of na 1 september 1992 (art. 21).
4.9.
Het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 voorziet onder voorwaarden zowel in de mogelijkheid van een rechtskeuze vóór het huwelijk (art. 3) als in een rechtskeuze staande huwelijk (art. 6). Een rechtskeuze is in de onderhavige zaak echter gesteld noch gebleken. Dit betekent dat het toepasselijke recht moet worden bepaald aan de hand van de in artikel 4 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 neergelegde objectieve verwijzingsregeling.
4.10.
Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden partijen beiden de Marokkaanse nationaliteit. De man had toen ook de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank leest in de akte van levering van de woning van 11 november 2003 (productie 3 bij dagvaarding) dat de vrouw ten tijde van die levering uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit had en de rechtbank leidt daaruit af dat dat ook ten tijde van de huwelijkssluiting het geval was en dat partijen ten tijde van het huwelijk dus (alleen) de Marokkaanse nationaliteit als gezamenlijke nationaliteit hadden als bedoeld in art. 15 lid 1 sub 1 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978.
4.11.
Of Nederland het land van hun eerste huwelijksdomicilie was hebben partijen in het midden gelaten. Maar of dat Nederland was, of Marokko, of indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigden, linksom of rechtsom is het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen het toepasselijke huwelijksvermogensrecht, omdat zowel Nederland als Marokko een zogenoemd nationaliteitsland is, d.w.z., beslissend is alsdan de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijksvoltrekking. Uitgangspunt is daarom dat Marokkaans recht het toepasselijke huwelijksvermogensrecht is vanaf de huwelijksvoltrekking. Het Marokkaanse recht is vastgelegd in de Marokkaanse familiewet, de “Mudawwana”. Naar Marokkaans recht bestaat een algehele scheiding van goederen. Ieder der echtgenoten behoudt bij huwelijkssluiting zijn of haar eigendom, roerend en onroerend, en is met uitsluiting van de ander bevoegd om daarover te beschikken.
4.12.
Uit de hiervoor reeds genoemde akte van levering van de woning blijkt dat partijen in ieder geval vanaf 11 november 2003 in Rotterdam hebben gewoond. En indien partijen zich tussentijds niet tijdelijk in een ander land hebben gevestigd, en daaromtrent is niets gesteld of gebleken, hadden zij dus in ieder geval vanaf 12 november 2013 meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland. Nu partijen tijdens hun huwelijk noch het toepasselijke recht hebben aangewezen, noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, wordt in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime tevoren was onderworpen, te weten het Marokkaans recht, (alsnog) het interne recht van de Staat waar zij beiden hun gewone verblijfplaats hebben, ingevolge artikel 7 lid 2 Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, het toepasselijke recht. Ingevolge het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag heeft die wijziging slechts gevolg voor de goederen die de echtgenoten na de wijziging verkrijgen, dus vanaf 12 november 2013. Het vermogen dat vóór die wijziging aan de echtgenoten toebehoorde is niet onderworpen aan het voortaan toepasselijke recht, tenzij partijen daarvan zijn afgeweken conform lid 2 van artikel 8 van het Verdrag. Dat laatste is wederom gesteld noch gebleken. Uitgangspunt is daarom dat vanaf 12 november 2013 het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing werd, en dat vanaf dat moment een huwelijksgemeenschap ontstond, die is ontbonden per datum van indiening door de vrouw van het verzoekschrift tot echtscheiding, 1 november 2017. Die datum geldt als peildatum voor de omvang van de vanaf 12 november 2013 ontstane huwelijksgemeenschap tussen partijen.
Woning, hypotheek en levensverzekering ABN Amro
4.13.
De woning van partijen hebben zij gekocht vóór de wijziging van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht aangeduid in 4.12, maar wel is sprake van een eenvoudige gemeenschap want zij hebben samen het huis gekocht. Ook zijn partijen samen de hypothecaire geldschulden aangegaan en de (verpande) polis van levensverzekering bij ABN Amro.
De woning is op 13 juli 2020, na gemaakte afspraken daarover ten tijde van de mondelinge behandeling, door Zuidstad Makelaars getaxeerd tegen een onderhandse verkoopwaarde van € 205.000,=. Geen van partijen heeft deze waardebepaling betwist. De man heeft aangegeven de woning tegen deze waarde toegedeeld te willen krijgen. De vrouw heeft bij akte van 16 september 2020 aangegeven niet in staat te zijn de woning op haar naam te verkrijgen. Omdat de man niet reeds heeft aangetoond dat hij tegen de waarde van € 205.000,= de woning kan overnemen en de vrouw kan doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden, moet de woning verkocht worden, zo stelt de vrouw in haar laatste akte.
4.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de man stelt bij een waarde van € 205.000,= de woning over te kunnen nemen en de vrouw te kunnen doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening, én de man in de woning woont en daar wil blijven wonen, heeft de man belang bij toedeling van de woning aan hem. Wegens overbedeling dient hij de vrouw in dat geval de helft van de overwaarde te vergoeden. De overwaarde betreft de getaxeerde waarde van de woning van € 205.000,= verminderd met de hypothecaire schuld ad 132.000,= bij de ABN Amro Bank (aflossingsvrije lening), en verminderd met de hypothecaire schuld bij Finqus B.V. (die per 17 december 2018
€ 24.541,= bedroeg en waarop de man aflost) per datum levering van de woning aan de man.
De man zal nog een beperkte termijn worden gegund van vier maanden te rekenen vanaf de datum van dit vonnis om de woning op zijn naam te doen stellen tegen vergoeding van de helft van de overwaarde aan de vrouw, en daarbij het ontslag van de vrouw uit de hypothecaire schulden te bewerkstelligen. De man heeft daarvoor al geruime tijd de voorbereidingen kunnen treffen zodat vier maanden voldoende moet zijn. Voor het geval de man aan de voorwaarden voldoet maar de vrouw niet meewerkt aan de notariële levering, zal worden bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw in dat kader had moeten verrichten.
Indien echter de man de uitkoop van de vrouw, het genoemde ontslag en het notarieel transport niet binnen de termijn van vier maanden kan bewerkstelligen, zal de rechtbank reeds nu bepalen dat de woning daarna te koop moet worden aangeboden. Voor die situatie zal de rechtbank ook reeds nu beslissen dat beide partijen dan dienen mee te werken aan de verkoop en de levering van de woning aan een derde. De wijze van medewerking zal de rechtbank hierna in het dictum opnemen en tevens zal de rechtbank ingeval de man dan nalaat mee te werken, bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de man in dat kader had moeten verrichten.
4.15.
Ten tijde van de mondelinge behandeling hebben partijen de waarde van de levensverzekering bij ABN Amro per 1 november 2017 gesteld op € 40.930,=.
De rechten uit de polis zullen aan de man worden toegedeeld, tegen deze waarde van
€ 40.930,=. De man zal aan de vrouw wegens overbedeling de helft van dit bedrag moeten voldoen, te weten € 20.465,=, uiterlijk ten tijde van de notariële overdracht van de woning aan de man of aan een derde.
In conventie
De grond in Marokko
4.16.
De vrouw stelt in de dagvaarding dat de vader van de man, die vóór de omvangspeildatum van de huwelijksgemeenschap is overleden, een stuk grond in eigendom had in Marokko dat tot zijn nalatenschap behoort. Volgens de vrouw valt het aandeel van de man in de nalatenschap van zijn vader, in de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen. Het gehele stuk grond was volgens de vrouw € 240.000,= waard. Omdat de man twee broers heeft, en ieder van de broers recht heeft op 1/3e deel van de grond, komt de man grond toe ter waarde van € 80.000,=, zodat de vrouw aanspraak maakt op € 40.000,=.
De man voert verweer en stelt dat er geen sprake is van grond in Marokko van zijn overleden vader waarin hij een aandeel heeft met een waarde van € 80.000,=. Het stuk grond van zijn overleden vader behoort volgens de man toe aan de plaatselijke gemeenschap, is niet verhandelbaar en heeft geen commerciële waarde. Om leegloop van het platteland te voorkomen is de regelgeving zó ingericht dat de grond beschikbaar is voor de familie maar niet kan worden verkocht.
De vrouw brengt als productie 15 een Marokkaanse verklaring van erfrecht ter zake de nalatenschap van de vader van de man in het geding met een vertaling waaruit blijkt dat de vader is overleden op 11 aug 2015 en waarin de man als erfgenaam wordt genoemd, naast totaal zes broers en zussen en 7 kleinkinderen (de kleinkinderen zijn in de plaats getreden van een vooroverleden broer van de man). De erfenis is opgesplitst, en wettelijk onderverdeeld in 4320 porties, waarvan iedere zoon 738 porties zijn toebedeeld. Uit de verklaring omtrent beschikking, althans de vertaling daarvan, blijkt dat de overleden vader de beschikking had over een perceel grond in El Jinan, zo stelt de vrouw.
4.17.
Nu de vader van de man is overleden ná de wijziging van het toepasselijke huwelijksvermogensrecht, en dus nadat (vanaf 12 november 2013) tussen partijen een huwelijksgemeenschap ontstond, is het uitgangspunt voor de rechtbank dat het aandeel van de man in de nalatenschap van zijn vader in beginsel in die – ontbonden – gemeenschap van goederen is gevallen.
De vrouw onderbouwt, met de verklaring omtrent beschikking in combinatie met de verklaring omtrent erfrecht, haar stelling dat de man recht heeft op 738/ 4320ste deel (17%) van een stuk grond in El Jinan in Marokko. De man betwist de inhoud van deze stukken en de waarde daarvan maar hij stelt daar geen geloofwaardige onderbouwing tegenover. De vrouw heeft in beginsel recht op de helft van genoemd aandeel. De rechtbank volgt de vrouw echter niet in haar stellingen omtrent de verhandelbaarheid en de waarde van de grond. De man heeft gemotiveerd betwist dat de grond een commerciële waarde heeft. Hij laat, middels zijn productie 9, ook zien dat geen belastingplicht voor hem geldt ter zake onroerendgoedbelasting of gemeentelijke heffingen. De vrouw zou hier tegenover moeten aantonen wat de grond (commercieel) waard is. Zij heeft daartoe echter geen concreet bewijsaanbod gedaan. De rechtbank volgt daarom de man in zijn verweer dat de grond toebehoort aan de plaatselijke gemeenschap en niet vrij verhandelbaar is zodat de vordering van de vrouw wordt afgewezen.
Mercedes
4.18.
De vrouw vordert de helft van de waarde van de Mercedes, waarbij zij uitgaat van de vraagprijs in een advertentie van 29 augustus 2017 waarbij de auto werd aangeboden voor € 5.740,=.
De man voert verweer. Hij stelt dat de auto in februari 2017 aangekocht is voor € 2.500,= ten behoeve van de vakantie in de zomer van 2017 naar Marokko en dat de Mercedes direct na die vakantie in Marokko, in Nederland is verkocht voor hetzelfde bedrag, en per de omvangspeildatum (1 november 2017) geen deel meer uitmaakte van de huwelijksgemeenschap. De man overlegt de aankoopnota en hij brengt bij akte van 14 oktober 2020 productie 8 in het geding ter zake verkoop van de Mercedes op 22 augustus 2017 aan Jet Cars voor € 2.500,=.
Volgens de vrouw kan het echter niet kloppen dat de auto op 29 augustus 2017 te koop wordt gezet voor € 5.740,= terwijl de auto daaraan voorafgaand, op 22 augustus 2017, verkocht zou zijn voor € 2.500,=. De man heeft volgens haar vlak voor de peildatum meer geld voor de Mercedes ontvangen dan de € 2.500,= en heeft dit niet besteed aan uitgaven ten behoeve van de gemeenschap.
4.19.
De Mercedes is aangeschaft nadat (vanaf 12 november 2013) tussen partijen een huwelijksgemeenschap ontstond. De vrouw heeft echter, na de gemotiveerde betwisting door de man, niet aangetoond dat de Mercedes op de peildatum nog steeds deel uitmaakte van die huwelijksgemeenschap.
Op de peildatum, 1 november 2017, was de Mercedes al verkocht, althans, uit de RDW-registratie blijkt dat het kenteken van de Mercedes na 22 augustus 2017 niet meer op naam van de man stond. Daarmee maakte de Mercedes per de peildatum geen deel meer uit van de huwelijksgemeenschap.
Uit de door de vrouw in het geding gebrachte advertentie blijkt verder niet dat het de man was die de auto daarin te koop aanbood voor € 5.740,=, en het kenteken stond toen ook niet meer op naam van de man. Wellicht werd de auto door een bedrijf (Jet Cars?) te koop aangeboden. Dat de vraagprijs daarbij aanzienlijk hoger was dan wat de man voor de auto had ontvangen, bewijst verder niets. En voor zover de Mercedes tóch voor meer geld zou zijn verkocht door de man, zoals de vrouw meent, heeft de vrouw niet onderbouwd dat het geld dat daarmee verkregen is, niet door partijen tijdens hun huwelijk is besteed of al (op andere wijze) in de verdeling is betrokken. De rechtbank wijst de vordering af.
Volkswagen Touran
4.20.
Partijen zijn het er ten tijde van de mondelinge behandeling over eens geworden dat de man ter zake de Volkswagen Touran uit hoofde van overbedeling een bedrag ad
€ 910,= zal vergoeden aan de vrouw uiterlijk ten tijde van de overdracht van de woning. De rechtbank zal op die wijze beslissen.
Huis in aanbouw in Marokko/ geldopname in augustus 2017 van de Marokkaanse rekening van de man en investering daarvan in de woning in Marokko
4.21.
De vrouw vorderde aanvankelijk in de dagvaarding een bedrag ad € 2.713,=. De man heeft volgens de vrouw € 5.426,= opgenomen in augustus 2017 van de rekening op zijn naam in Marokko en dit bedrag geïnvesteerd in een woning in aanbouw op de grond van zijn overleden vader in Marokko. Voor de waarde van de woning in Marokko wil de vrouw uitgaan van het opgenomen bedrag in augustus 2017 (productie 10 bij de dagvaarding).
De man ontkent en betwist dat in augustus 2017 geld is opgenomen voor een investering in een in aanbouw zijnde woning in Marokko. Hij betwist daarnaast de genoemde waarde van hetgeen hij in Marokkaanse valuta heeft opgenomen, nu de koers een lager bedrag in euro’s oplevert.
Bij akte van 14 okt 2020 stelt de man dat ten aanzien van het geld, opgenomen op 31 augustus 2017, geen sprake kan zijn van de opzettelijke verzwijging die de vrouw hem verwijt, nu deze bedragen opgenomen zijn voorafgaand aan het starten van de procedure en voorafgaand aan de peildatum. Daarmee erkent de man naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval
datsprake is geweest van opnames door hem van deze rekening, op 31 augustus 2017. De man betwist echter dat hij de opgenomen gelden heeft aangewend om een huis te bouwen in Marokko; de gelden zijn volgens hem opgegaan aan vakanties, uitgaven in Nederland na de vakantie, aan vaste lasten en maandelijkse uitgaven ten behoeve van de huishouding. De vrouw heeft tegenover die gemotiveerde betwisting van de man, haar stellingen dat er sprake is van een woning in aanbouw in Marokko, onvoldoende nader onderbouwd. Foto’s van een huis in aanbouw, van een hek om de grond met daarin een poort of van gestort beton voor een muur - zoals het eruit zou zien volgens de verklaringen van de vrouw ten tijde van de mondelinge behandeling - of verklaringen daaromtrent van derden, ontbreken. Nu niet gebleken is dat sprake is geweest van een benadeling van de gemeenschap als bedoeld in artikel 1:164 BW, op grond waarvan een vergoedingsrecht voor de vrouw zou kunnen gelden, en de vrouw daarvoor ook geen concreet en ter zake doend bewijsaanbod heeft gedaan, wijst de rechtbank de vordering af. Gelet op het voorgaande is er geen reden om na te gaan of het saldo op de Marokkaanse rekening van de man überhaupt deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap die vanaf 12 november 2013 ontstond. Dat is niet vanzelfsprekend. Voor zover het saldo al op de rekening van de man stond vóór 12 november 2013 is dat saldo niet onderworpen aan het vanaf dan toepasselijke Nederlandse huwelijksvermogensrecht, maar is het steeds van de man gebleven.
Opname van de man van € 12.211,00 van zijn Marokkaanse bankrekening
4.22.
Ook voor deze vordering geldt dat de vraag is of het saldo überhaupt deel uitmaakte van de huwelijksgemeenschap die vanaf 12 november 2013 ontstond, of dat het saldo toen al op de rekening van de man stond en steeds van de man is gebleven. De rechtbank ziet echter geen aanleiding partijen de gelegenheid te bieden zich hierover uit te laten. Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
4.23.
Art. 1: 164 lid 1 BW luidt als volgt: Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, is hij gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
4.24.
De vordering van de vrouw betreft de helft van de geldopname door de man van
€ 12.211,=. Die opname is volgens de vrouw gedaan op 31 oktober 2017, dus één dag voor de omvangspeildatum van de nieuw ontstane huwelijksgemeenschap, maar uit productie 7 van de vrouw blijkt een opname van contant geld door de man niet op 31, maar op 6 oktober 2017 van 135.000 dirham. De man heeft ten tijde van de mondelinge behandeling verklaard dat hij op 6 oktober 2017, nadat hij naar Marokko was gereisd, het geld heeft opgenomen en het later heeft gewisseld, deels bij het GWK en deels bij een collega, en daarmee een schuld bij de Belastingdienst heeft voldaan die een terugvordering had gedaan vanwege teveel uitbetaald kindgebonden budget, en een achterstand in de betalingen voor het huis heeft voldaan. De man heeft het bedrag in delen op zijn Nederlandse bankrekeningen gestort zodat hij genoemde betalingen kon verrichten. De vrouw heeft deze gang van zaken betwist, eveneens ten tijde van de mondelinge behandeling.
De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd dat de man met de opname goederen der gemeenschap heeft verspild als bedoeld in art. 1:164 lid 1 BW. Zij heeft haar vordering niet nader onderbouwd tegenover het hiervoor weergegeven gemotiveerde verweer van de man. Met name heeft zij niet gesteld dat de schulden die de man stelt te hebben afgelost, niet bestonden. Daarbij komt dat de vrouw op dit onderdeel ook geen concreet en ter zake doend bewijsaanbod heeft gedaan. De vordering wordt afgewezen, en in het midden kan blijven of het saldo überhaupt deel uit heeft gemaakt van de gemeenschap van goederen.
Inboedel
4.25.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de inboedel feitelijk tussen hen is verdeeld en over de waarde hiervan, en of de vrouw ter zake een vordering heeft op de man. De vrouw stelt van wel; de man geeft aan dat dit niet het geval is. De vrouw stelt dat zij nog recht heeft op een bedrag van € 500,= van de man omdat hij is overbedeeld. Bijna alle inboedelzaken zijn volgens haar bij de man in de woning achtergebleven en zij heeft alleen een kinderbed, een tweepersoonsbed, een keukentafel en -stoelen, twee lampen, borden en glazen meegenomen. De man betwist dit en stelt dat de vrouw veel meer heeft meegenomen dan zij zegt. Zij heeft in ieder geval ook de wasmachine en keukenapparatuur meegenomen.
4.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stellingen van partijen blijkt niet dat de inboedel is aangeschaft na 12 november 2013. Voor het geval dat dat (volledig) het geval was geldt het volgende. Uit de stellingen van partijen blijkt dat ieder een deel van de inboedel onder zich heeft. Volgens de man heeft de vrouw meer meegenomen toen zij de woning (definitief) verliet dan zij aangeeft.
De vrouw heeft niet gespecificeerd welke inboedelgoederen in de feitelijke verdeling zijn betrokken, wat er is achtergebleven in de woning en wat de zaken die de man onder zich heeft, respectievelijk zij onder zich heeft, waard zijn. De rechtbank kan daardoor niet beoordelen of de man, zoals de vrouw in feite ten grondslag legt aan haar vordering, met de feitelijke verdeling van de inboedel zoals die heeft plaatsgevonden, is overbedeeld voor een bedrag ad € 1.000,= Ook heeft de vrouw geen bewijsaanbod gedaan. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw daarom af.
Bankafschriften
4.27.
Verwezen wordt naar hetgeen hierover reeds onder 4.1 over de eisvermeerderingen is overwogen.
Proceskosten
4.28.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In reconventie:
Schuld credit card
4.29.
De man stelt dat tot de gemeenschap behoort een schuld ter zake een creditcard en dat deze schuld inmiddels door hem is voldaan. De man vordert dat de vrouw aan hem de helft van die schuld betaalt, zijnde de helft van € 1.357,86.
De vrouw stelt dat zij tot de echtscheidingsprocedure niet bekend was met deze schuld. Volgens de vrouw is er bij de berekening van de alimentatie rekening gehouden met de afbetaling van de schuld door de man. De man betwist dit laatste: zijn draagkracht was “op” na vaststelling van de kinderalimentatie en er is bij de berekening van de draagkracht geen rekening gehouden met de aflossing van de schuld.
4.30.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit productie 4 van de man maakt de rechtbank op dat het gaat om een schuld van de man bij ICS onder klantnummer [klantnummer] , en dat het saldo van deze schuld op 28 november 2017 € 1.323,56 bedroeg. Het vorige openstaande saldo (daarvóór) was € 1.357,86. De datum die bij dat laatst genoemde saldo hoort, staat niet vermeld, maar voldoende aannemelijk is dat dat het saldo was van rond de peildatum, 1 november 2017. Voldoende aannemelijk is ook dat die schuld is ontstaan na 12 november 2013, en dus in de nadien ontstane gemeenschap van goederen van partijen is gevallen. De vrouw betwist niet
datde man de credit card schuld heeft afgelost, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij dat heeft gedaan. Dat er, zoals de vrouw aanvoert, bij de berekening van de (kinder)alimentatie rekening gehouden is met de afbetaling van de schuld door de man, blijkt niet uit de echtscheidingsbeschikking. Conform het verzoek van de vrouw is een bijdrage van € 131,= per kind per maand vastgesteld voor de drie kinderen van partijen, en de vrouw heeft haar verzoek om partneralimentatie ingetrokken blijkens de beschikking. Nu het standpunt van de vrouw niet aanstonds juist blijkt en zij niet aanwijst waaruit blijkt dat haar standpunt toch juist is, heeft de vrouw haar verweer onvoldoende onderbouwd. Het verweer wordt verworpen. De man heeft daarom voor de helft van de schuld regres op de vrouw. De vordering van de man wordt toegewezen. De vrouw moet de man € 678,93 vergoeden.
Bankrekening in Marokko op naam van de vrouw
4.31.
De vrouw heeft erkend dat zij een rekening had in Marokko en dat hiervan aan de man toekomt de helft van het saldo per de peildatum. De rechtbank heeft geen inzage verkregen in het saldo van deze rekening per de peildatum, 1 november 2017. Volgens de vrouw gaat het om € 1000,=. Gelet op de stellingname van de vrouw gaat de rechtbank ervan uit dat het saldo in de gemeenschap van goederen valt die na 12 november 2013 tussen partijen is ontstaan, en dat de rekening niet uitsluitend vóór 12 november 2013 is gevoed. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw aan de man de helft van het saldo per de peildatum dient te voldoen onder toezending van een bankafschrift waaruit dit saldo per de peildatum blijkt.
Appartement in Spanje
4.32.
Volgens de man is de vrouw mede-eigenaar van een appartement in Spanje dat op naam staat van de moeder van de vrouw. Daarom heeft hij recht op de helft van de waarde van haar aandeel in dit appartement. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens de vrouw hebben twee broers van haar ieder een eigen appartement in Spanje. Haar moeder heeft geen appartement in Spanje. Zijzelf heeft geen aandeel in een appartement in Spanje.
De man heeft zijn stelling dat de vrouw mede-eigenaar is van een appartement in Spanje niet nader onderbouwd, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw. De rechtbank wijst deze vordering af.
Aanslag IB 2017
4.33.
Bij akte van 14 oktober 2020 stelt de man - voor het eerst in de procedure - dat nog een aanslag inkomstenbelasting moet worden meegenomen in de verdeling. Het betreft een aanslag over het jaar 2017. Uitgegaan kan worden van € 2.327,= per 1 november 2017 omdat dat bedrag nog openstond op 10 april 2019. De vrouw voert verweer: genoemde aanslag resulteert niet in een nieuwe reconventionele vordering van de man. Daarbij stelt zij dat de man eerder geen inkomstenbelasting hoefde te betalen. Als zij al draagplichtig zou zijn, dan geldt dit alleen tot 1 november 2017.
4.34.
De rechtbank overweegt als volgt. Van een nog niet verdeeld gemeenschappelijk goed kan ieder van de deelgenoten nog te allen tijde verdeling vorderen ingevolge artikel 3:178 BW
.Het betreft hier echter geen nog te verdelen bezitting maar een schuld. Beide partijen zijn in beginsel gehouden ieder de helft van een schuld voor zijn of haar rekening te nemen, voor zover het een huwelijkse schuld betreft.
4.35.
Partijen waren in 2017 nog gehuwd en de omvangspeildatum van de te verdelen huwelijksgemeenschap is 1 november 2017. De aanslag heeft betrekking op het gehele jaar 2017 en betreft de man. De rechtbank zal bepalen dat de vrouw slechts draagplichtig is tot de helft van de schuld over de periode tot 1 november 2017, zijnde 10 van de 12 maanden van 2017. De totale aanslag bedroeg € 2.793,=. 10/12 van € 2.793 is € 2.327,= . De helft daarvan is € 1.163,74. De man heeft gesteld noch aangetoond dat hij inmiddels de hele aanslag voldaan heeft. De vrouw voert overigens ook niet aan dat dat niet is gebeurd.
Indien en voor zover de man aantoont dat hij meer dan € 1.163,74 heeft voldaan betreffende de maanden januari tot en met oktober 2017, heeft hij een vordering op de vrouw ter hoogte van de helft van het meerdere. Dit zal worden verwoord in het dictum.
Proceskosten
4.36.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
deelt de woning op het adres [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam toe aan de man tegen de waarde van € 205.000,= mits de man binnen vier maanden na de datum van dit vonnis de woning op zijn naam heeft gesteld, waarbij hij uiterlijk ten tijde van de notariële levering aan hem van het aandeel van de vrouw in de woning (1) aan de vrouw de helft van de overwaarde dient te vergoeden en (2) moet hebben bewerkstelligd dat de vrouw dan zal zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden;
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden (1) en (2):
  • gelast partijen, in het bijzonder de vrouw, medewerking te verlenen aan de tijdige notariële levering van de woning aan de man;
  • veroordeelt de man tot betaling van de kosten die gemoeid zijn met deze levering/toedeling en met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
  • rekent de hypothecaire geldleningen aan de man toe;
  • gelast de man om de vrouw te vrijwaren in geval de bank enige vordering uit hoofde van de hypothecaire geldleningen instelt tegen de vrouw;
  • bepaalt dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw dient te verrichten in verband met de notariële levering/toedeling van de woning aan de man;
5.2.
in het geval de man er niet in slaagt binnen vier maanden de woning als onder 5.1. vermeld op zijn naam te stellen:
  • gelast partijen de woning te verkopen aan een derde en daartoe de adviezen en aanwijzingen van de in te schakelen verkoopmakelaar op te volgen, ook aangaande de vraagprijs en de laatprijs;
  • deze in te schakelen verkoopmakelaar door beide partijen in overleg te bepalen, aldus dat de vrouw binnen 14 dagen nadat voormelde termijn van vier maanden is verstreken de man de keus geeft uit drie makelaars, en indien de man zijn keuze niet maakt binnen één week nadien, één van die drie te kiezen door de vrouw;
  • gelast ieder van partijen de helft van de eventuele verkoopkosten en de kosten van de makelaar te dragen;
  • gelast partijen om met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldleningen af te lossen;
  • deelt aan ieder van partijen de helft van de overwaarde toe, en rekent in het geval van onderwaarde de ene helft van de restschuld aan de vrouw toe en de andere helft aan de man;
  • bepaalt dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de man dient te verrichten om tot verkoop aan een derde en levering aan een derde te komen;
  • gelast de man alle feitelijke handelingen te verrichten om te komen tot spoedige verkoop aan een derde van de woning, zoals het verkoopklaar maken van de woning en meewerken aan het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en bezichtigingen;
5.3.
deelt aan de man de polis van levensverzekering bij ABN Amro toe tegen een waarde van € 40.930,= en veroordeelt de man de helft van deze waarde, € 20.465,= , aan de vrouw te betalen uiterlijk ten tijde van de notariële overdracht van de woning aan hem of aan een koper,
- gelast de vrouw mee te werken aan wijziging van de tenaamstelling van de polis;
5.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw binnen 14 dagen na dit vonnis te voldoen een bedrag ad € 910,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
veroordeelt de vrouw om te voldoen aan de man:
  • € 678,= ter zake de creditcardschuld bij ICS per 1 november 2017, binnen 14 dagen na dit vonnis;
  • de helft van het saldo van haar Marokkaanse rekening per 1 november 2017, onder toezending door haar van een bewijsstuk aan de man van het saldo per 1 november 2017, binnen 14 dagen na dit vonnis;
  • indien en voor zover de man méér heeft betaald ter zake de IB-aanslag betreffende de maanden januari tot en met oktober 2017 dan € 1.163,74 en dit tegenover de vrouw aantoont, de helft van dit meerdere, binnen 14 dagen nadat de man het bewijs van zijn betaling(en) heeft geleverd;
5.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2021.
3246 /2517 /638