ECLI:NL:RBROT:2021:5648

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
FT EA 21/358
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot instemming met schuldregeling en afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot instemming met een schuldregeling, ingediend door verzoekster, die mogelijk gedupeerd is in de Kinderopvangtoeslagenaffaire. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij de Gemeente Rotterdam als enige schuldeiser weigerde in te stemmen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente een gering aandeel heeft in de totale schuldenlast van verzoekster en dat een ruime meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat verzoekster mogelijk recht heeft op een schadevergoeding van € 30.000,- als gedupeerden worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van de Gemeente, die niet heeft ingestemd met de regeling. Daarom heeft de rechtbank de Gemeente bevolen in te stemmen met de schuldregeling en de kosten van de procedure aan de Gemeente opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat verzoekster niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank heeft bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 juni 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 18 maart 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser met vier vorderingen, te weten:
- Gemeente Rotterdam (hierna: Gemeente);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De Gemeente heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 23 april 2021 zijn met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis (hierna: TARIC) verschenen en telefonisch gehoord:
  • verzoekster; en
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De rechtbank heeft schuldhulpverlening per brief van 29 april 2021 in de gelegenheid gesteld om haar standpunt nader aan te vullen ten aanzien van de status van de aanmelding van verzoekster bij de Belastingdienst als gedupeerde in de kinderopvangtoeslagenaffaire, eventuele gevolgen daarvan voor de schuldenlast en de wijze waarop er met een eventuele tegemoetkoming wordt omgegaan.
De gemeente heeft de rechtbank nader bericht op 10 mei 2021 en 19 mei 2021.
Ter zitting van 27 mei 2021 zijn met toepassing van TARIC verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • schuldhulpverlening; en
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij het Leger des Heils (hierna: begeleidster).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank heeft schuldhulpverlening per e-mail van 3 juni 2021 in de gelegenheid gesteld, onder verwijzing naar het ‘Toeslagen. Besluit compensatie gedupeerden in schuldentraject’ van de Staatssecretaris van Financiën, om haar standpunt (uiterlijk 9 juni 2021) nader aan te vullen. De rechtbank heeft nadien niets van schuldhulpverlening vernomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers met vijf vorderingen en zeventien concurrente schuldeisers met evenzoveel vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 94.971,75 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 14 december 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3,498 % aan de preferente schuldeisers en
1,749 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Zestien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De Gemeente stemt hier als enige niet mee in. Zij heeft vier vorderingen met een totaalbedrag van € 2.676,06 op verzoekster (zoals nader gespecificeerd in het verweerschrift), welke 2,82 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft de Gemeente te kennen gegeven dat zij bij vorderingen die na
1 januari 2013 zijn ontstaan, niet meewerkt aan de schuldregeling tegen finale kwijting voor zover die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. Op deze vorderingen is artikel 60c Pw van toepassing, omdat verzoekster haar inlichtingenplicht niet volledig is nagekomen. De Gemeente voert aan dat zij, gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 60c Pw, niet kan meewerken tegen finale kwijting.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de Gemeente geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de Gemeente bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de Gemeente in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de Gemeente een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 2,82 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers is met de aangeboden regeling akkoord gegaan. De Gemeente is de enige weigerende schuldeiser. De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ter zitting is de vraag besproken of verzoekster mogelijk als gedupeerde wordt aangemerkt van de Kinderopvangtoeslagenaffaire vanwege een hoge kinderopvangtoeslagschuld op de schuldenlijst. Bevestigd is, dat zij inmiddels is aangemeld bij de Belastingdienst als mogelijke gedupeerde. Verzoekster heeft mogelijk recht op een schadevergoeding van € 30.000,-, als blijkt dat zij als gedupeerde wordt aangemerkt. Voorts worden de overige schulden mogelijk integraal voldaan. Verzoekster heeft vooralsnog echter geen brief van de Belastingdienst ontvangen waaruit blijkt dat zij onder de ‘Catshuis-regeling’ valt. Schuldhulpverlening heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat de Kredietbank bij personen die als gedupeerden zijn aangemerkt op voorhand alle prognosebedragen voldoet, in afwachting van uitbetaling van (aanvullende) vergoeding door de Belastingdienst.
De rechtbank is van oordeel dat niet ondenkbaar is dat verzoekster als gedupeerde van de Kinderopvangtoeslagenaffaire zou worden aangemerkt. Binnen het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling lag ten tijde van de zitting reeds een regeling voor waarmee alle geverifieerde schuldeisers van gedupeerden die onder de ‘Catshuisregeling’ vallen, volledig konden worden voldaan. Een regeling met een zelfde soort strekking was nog niet bekend voor schuldenaren die een minnelijk schuldhulptraject hebben doorlopen. Eerst na de zitting van 27 mei 2021 heeft de rechtbank kennis genomen van het ontwerpbesluit ‘Toeslagen. Besluit compensatie gedupeerden in schuldentraject’ van de Staatssecretaris van Financiën. Schuldhulpverlening heeft na uitnodiging daartoe door de rechtbank, geen reactie gegeven op dit ontwerpbesluit. De rechtbank heeft inmiddels echter kunnen vaststellen dat het bedoelde ontwerpbesluit is geformaliseerd bij besluit van 28 mei 2021 en op 1 juni 2021 is gepubliceerd in de Staatscourant (het Besluit compensatie schuldentrajecten). [1] De rechtbank heeft kunnen vaststellen dat met de regeling zoals vervat in het Besluit compensatie schuldentrajecten, beoogd is een zelfde soort voorziening aan te bieden aan gedupeerden die in een buitenrechtelijke schuldenregeling zitten, als aan gedupeerden die in een wettelijke schuldsaneringsregeling zitten. De rechtbank stelt vast dat op grond van het Besluit compensatie schuldentrajecten niet op voorhand aannemelijk is dat het wettelijk schuldsaneringstraject meer waarborgen of vooruitzichten biedt voor (volledige) compensatie aan de schuldeisers. Voorts is relevant dat in dit geval sprake is van een prognose-akkoord. Binnen een akkoord met deze opzet kan er toezicht worden gehouden op het verloop van de aanvraag bij de Belastingdienst. Er bestaat bovendien voldoende gelegenheid om gedurende de (resterende) looptijd van de regeling toe te zien op compensatie conform het Besluit compensatie schuldentrajecten, indien verzoekster als gedupeerde wordt aangemerkt door de Belastingdienst.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk dat met het voorstel het uiterste kan worden gerealiseerd waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht, en kan niet gezegd worden dat het minnelijk traject de crediteuren minder zou opleveren dan het wettelijk traject.
Tevens kan worden vastgesteld dat, indien verzoekster niet wordt aangemerkt als gedupeerde, de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat zal hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling.
Voorts is gebleken dat er voldoende toezicht wordt gehouden op het nakomen van de verplichtingen door verzoekster in het minnelijk traject. Verzoekster krijgt ondersteuning op verschillende leefgebieden, waaronder bij haar administratie. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster, die al geruime tijd bezig is met het minnelijk traject en een oplossing voor haar schulden, en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de Gemeente, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de Gemeente te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de Gemeente om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de Gemeente in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van
B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021. [2]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Besluit van 28 mei 2021, nr. 2021-103575, Stcrt. 2021, nr. 28303.
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.