ECLI:NL:RBROT:2021:5626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8825171 CV EXPL 20-36839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting betalingsverplichting in verband met gebrekkige prestaties en facturatievoorwaarden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een vordering tot betaling van een bedrag van € 25.000,-. [eiseres] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde] en vordert betaling van een openstaand bedrag dat voortvloeit uit overeenkomsten tussen partijen. [gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de facturen pas hoeft te betalen na ontvangst van afgetekende werkbonnen en beroept zich op opschorting van de betalingsverplichting vanwege gebrekkige prestaties van [eiseres].

De procedure is gestart met een dagvaarding op 16 september 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 15 maart 2021. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen vertegenwoordigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verschuldigdheid van het gefactureerde bedrag niet door [gedaagde] is betwist, maar dat zij zich beroept op opschorting. De kantonrechter heeft overwogen dat voor een geslaagd beroep op opschorting voldoende samenhang tussen de vordering en de verbintenis moet bestaan.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd dat [eiseres] haar verplichtingen niet is nagekomen. De vordering van [eiseres] tot betaling van € 25.000,- is toegewezen, evenals de contractrente over dit bedrag. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8825171 CV EXPL 20-36839
uitspraak: 16 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn te Maastricht,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: [persoon A] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 16 september 2020, met producties;
• de conclusie van antwoord, met producties;
• het tussenvonnis van 18 november 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• nadere producties van de zijde van [eiseres] ten behoeve van de mondelinge behandeling, ingekomen ter griffie op 31 december 2020.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 15 maart 2021. Van de zijde van eiseres is ter zitting verschenen de heer [persoon B] , manager bij [eiseres] , bijgestaan door mr. J.J.F. de Geus van Flanderijn. Van de zijde van gedaagde partij is ter zitting verschenen de heer [persoon A] , directeur van [gedaagde] . Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Partijen hebben overeenkomsten met elkaar gesloten uit hoofde waarvan [eiseres] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht.
2.2
In de periode vanaf 6 april 2020 tot en met 22 juni 2020 heeft [eiseres] € 51.180,69 bij [gedaagde] in rekening gebracht inzake de verhuur van apparatuur, verrichte werkzaamheden en brandstof. De facturen betreffen grotendeels het project A-Pier Schiphol .

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 25.000,-,
primairte vermeerderen met de contractrente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
subsidiairte vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
subsidiairte vermeerderen met de wettelijke consumentenrente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] heeft nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten aan haar vordering ten grondslag gelegd. Uit hoofde van deze overeenkomsten is [gedaagde] nog een bedrag van € 51.180,69 aan hoofdsom verschuldigd. Volgens artikel 15.1 van de algemene voorwaarden bedraagt de contractrente de wettelijke rente plus 2%. De contractrente over deze hoofdsom berekend vanaf 6 mei 2020 tot aan datum dagvaarding bedraagt € 3.963,48. De buitengerechtelijke kosten die [eiseres] heeft gemaakt bedragen € 7.677,10.
[eiseres] beperkt om haar moverende redenen haar vordering op [gedaagde] in het kader van deze procedure tot de som van € 25.000,-. Zij reserveert uitdrukkelijk al haar rechten met betrekking tot de invordering van het nog resterende deel van de totale vordering.
3.3
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] . Zij voert daartegen - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aan dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde] de facturen pas hoeft te betalen na ontvangt van afgetekende werkbonnen. Aangezien [eiseres] haar facturen zonder afgetekende werkbonnen heeft toegezonden hoeft [gedaagde] deze facturen nog niet te betalen en doet zij een beroep op opschorting. Bovendien leverde [eiseres] soms gebrekkige machines en was ingehuurd personeel afwezig, waardoor de machines niet bediend konden worden. Aan het verzoek om zorg te dragen voor deugdelijke machines heeft [eiseres] geen gehoor gegeven. Voorts heeft [eiseres] tijdens de werkzaamheden schade veroorzaakt aan panelen waarvoor [gedaagde] [eiseres] aansprakelijk heeft gesteld. [gedaagde] vindt daarom dat zij de facturen nu niet hoeft te betalen.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] nog bedragen aan [eiseres] moet betalen.
4.2
De verschuldigdheid van het door [eiseres] gefactureerde bedrag op zich is niet door [gedaagde] betwist. [gedaagde] doet echter een beroep op opschorting, omdat [eiseres] zich niet zou hebben gehouden aan de afspraak om afgetekende werkbonnen bij te voegen en zij voorts soms gebrekkige machines heeft geleverd.
4.3
Ingevolge artikel 6:52 BW is een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt. Tussen de vordering en de verbintenis moet voldoende samenhang bestaan om deze opschorting te rechtvaardigen. Hier is bijvoorbeeld sprake van als de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding. Aan de orde is of [gedaagde] zich terecht heeft beroepen op opschorting. Voor een geslaagd beroep op opschorting moet zij stellen en zo nodig bewijzen dat [eiseres] een van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten niet is nagekomen.
4.4
[eiseres] betwist dat partijen als voorwaarde voor betaling van de facturen zijn overeengekomen dat zij aan [gedaagde] afgetekende werkbonnen stuurt. Uit de bijlagen bij ‘projectafspraken 2019 A-Pier’ blijkt dat de enige eis die aan facturatie wordt gesteld is dat de facturen vergezeld zijn van een inkoopordernummer. Het tekenen van de werkbonnen was ook niet mogelijk, omdat de contactpersoon/uitvoerder zelden op de werklocatie aanwezig was, aldus [eiseres] . Bovendien heeft [eiseres] aangevoerd dat in artikel 14.5 van haar algemene voorwaarden is opgenomen dat [gedaagde] geen verrekenings- en opschortingsrecht heeft.
4.5
Voorts betwist [eiseres] dat zij gebrekkige machines heeft geleverd en dat de machines niet bediend konden worden vanwege de afwezigheid van personeel. Ter onderbouwing van deze betwisting heeft zij een nadere uitleg gegeven over de twee machinisten die gewerkt hebben op het project, wanneer zij wel en niet hebben gewerkt en de uren die zij hiervoor wel en niet berekend hebben. De verhuurstops van 4 en 5 mei 2020 zijn verwerkt in de facturen. Verder voert [eiseres] aan dat zij niet schriftelijke in gebreke is gesteld zodat van verzuim geen sprake kan zijn.
4.6
Gezien de gemotiveerde betwisting door [eiseres] lag het op de weg van [gedaagde] om haar verweer nader te onderbouwen. Tegenover de betwisting door [eiseres] heeft [gedaagde] echter ter zitting alleen aangevoerd dat er wel altijd iemand op de werklocatie aanwezig was om de werkbonnen te tekenen. Verder heeft [gedaagde] geen nadere onderbouwing van haar stellingen gegeven en niet betwist dat aan haar op grond van artikel 14.5 van de algemene voorwaarden geen opschortingsrecht toekomt. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op opschorting door [gedaagde] niet.
4.7
Met betrekking tot de schade die tijdens de werkzaamheden zou zijn toegebracht aan panelen van [gedaagde] heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat zij geen beroep doet op verrekening. Bovendien is niet in geschil dat aan [gedaagde] geen recht op verrekening toekomt op grond van de algemene voorwaarden. Dit verweer wordt daarom verworpen.
4.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter een bedrag van € 25.000,- aan hoofdsom zal toewijzen.
4.9
Tegen de primair op basis van de algemene voorwaarden van [eiseres] gevorderde contractrente (zijnde de wettelijke rente plus 2%) is geen verweer gevoerd. Aangezien de vordering is beperkt tot € 25.000,- en enkel daarover wordt beslist, is er geen grond voor toewijzing van rente over een hoger bedrag. Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen over een bedrag van € 25.000,-.
4.1
Aangezien [eiseres] haar vordering heeft beperkt tot € 25.000,- en dit bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen, behoeft de vraag of [gedaagde] voorts de gevorderde bedragen aan verschenen rente en/of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is in deze procedure verder geen bespreking en beoordeling. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.11
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.000,-, zijnde een deel van de oorspronkelijke hoofdsom, te vermeerderen met de contractrente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 996,- aan griffierecht, € 87,99 aan dagvaardingskosten en € 996,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416