ECLI:NL:RBROT:2021:5625

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8799140 CV EXPL 20-34908
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-partners over betalingsverplichtingen en leasekosten

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, gaat het om een geschil tussen ex-partners over verschillende betalingen, waaronder kosten van een leasemaatschappij en verkeersboetes. De eiseres, die een private leasecontract heeft afgesloten, vordert betaling van de gedaagde, die de auto enige tijd in zijn bezit heeft gehouden. De procedure begon met een dagvaarding op 14 september 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 maart 2021. De kantonrechter heeft op 4 juni 2021 uitspraak gedaan.

De eiseres vordert een totaalbedrag van € 22.055,34, met een onderverdeling in verschillende posten, waaronder verkeersboetes, leasetermijnen en leningen. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij geen afspraken heeft gemaakt over terugbetaling. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres beoordeeld en verschillende onderdelen toegewezen, terwijl andere onderdelen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde € 13.198,06 aan de eiseres moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de eiseres het bedrag kan vorderen voordat de gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8799140 CV EXPL 20-34908
uitspraak: 4 juni 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: [persoon A] ,
rolgemachtigde: [persoon B] ,
tegen:
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.S. Winter.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
• de dagvaarding van 14 september 2020, met producties;
• de conclusie van antwoord, met producties;
• het tussenvonnis van 23 december 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
• nadere producties van de zijde van [eiseres] , ingekomen ter griffie op 10 februari 2021.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 5 maart 2021. Van de zijde van eisende partij is mevrouw [eiseres] verschenen. Van de zijde van gedaagde partij is verschenen mevrouw mr. C.S. Winter, gemachtigde. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie heeft [eiseres] een private leasecontract gesloten. [gedaagde] heeft de auto enige tijd in zijn bezit gehouden en van de auto gebruik gemaakt.
2.2
In een e-mailbericht van [gedaagde] van 7 april 2020 gericht aan de leasemaatschappij en [eiseres] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“ik heb van mijn ex partner vernomen dat er een verzamelfactuur is van eur 11.064. Wij zijn kort na de getekende leaseovereenkomst uit elkaar gegaan en ik heb de auto toen gehouden in mijn bezit.
Wegens deze reden ben ik verantwoordelijk voor de bovenstaande factuur en verzoek ik de vordering van mijn expartner [eiseres] over te nemen. Ik wil daarnaast verzoeken een betalingsregeling met mij te treffen van 250 euro per maand per 23 mei 2020.”
2.3
In een e-mailbericht van de leasemaatschappij van 27 mei 2020 gericht aan [gedaagde] is – voor zover hierbij van belang – het volgende opgenomen:
“Beste heer [gedaagde] ,
Hierbij sturen we u de bevestiging van de regeling voor het openstaande saldo van € 11.064,15.
Om de achterstand in te lopen gaat u € 250,00 voor 29 mei 2020 betalen, en zo vervolgens iedere maand.
(…)
Voor de volledigheid wijzen wij u erop dat mevrouw [eiseres] nog steeds aansprakelijk is voor deze vordering.
Indien bovenstaande betalingsregeling om wat voor reden dan ook door u niet correct wordt nagekomen, zullen wij ons weer tot mevrouw [eiseres] wenden. (…)”

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a.
primairwordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 22.055,34 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
subsidiairwordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 10.353,66 in hoofdsom ten aanzien van de boetes en lening, en een bedrag ad € 250,- per maand te voldoen tot de schuld van de private lease auto (ad € 11.701,68) is voldaan;
wordt veroordeeld tot betaling € 1.071,62 aan buitengerechtelijke incassokosten;
wordt veroordeeld in de proceskosten;
wordt veroordeeld in de nakosten.
3.2
Het primair gevorderde bedrag is als volgt samengesteld:
• € 2.750,- € 2.750,- beginsaldo schuld per 15 juni 2018;
• € 2.750,- € 3079,- aan verkeersboetes en overige gemaakte kosten;
• € 2.750,- € 8.610,- aan leasetermijnen over de periode van half juni 2018 tot en met februari 2020;
• € 2.750,- € 4.366,88 aan leningen;
• € 2.750,- € 11.701,68 inzake openstaande bedragen bij de leasemaatschappij, waarvan € 8.701,49 exclusief BTW aan kilometeroverstand;
• € 2.750,- Minus € 8.452,40 aan ontvangsten van [gedaagde] .
3.3
[eiseres] legt - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aan haar vordering ten grondslag. Partijen hebben verschillende afspraken met elkaar gemaakt uit hoofde waarvan [eiseres] ofwel bedragen heeft betaald aan [gedaagde] ofwel bedragen voor hem heeft voorgeschoten. [eiseres] vordert nakoming van deze afspraken.
3.4
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiseres] en voert daartegen het volgende aan. Het klopt dat [gedaagde] bedragen van [eiseres] heeft ontvangen. [gedaagde] is drugsgebruiker en heeft het geld gebruikt om drugs van te kopen. Partijen hebben niet met elkaar afgesproken dat [gedaagde] de bedragen zou terugbetalen aan [eiseres] . Voor het gebruik van de leaseauto heeft [gedaagde] € 8.400,- aan [eiseres] betaald. Voorts klopt de hoogte van de gevorderde bedragen aan verkeersboetes niet. Uit WhatsApp-correspondentie blijkt dat er op 23 januari 2020 nog slechts een bedrag van € 330,- aan boetes openstond.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] nog bedragen aan [eiseres] verschuldigd is.
Beginsaldo schuld
4.2
[eiseres] vordert een bedrag van € 2.750,- inzake het beginsaldo van de schuld per 15 juni 2018, zonder toe te lichten wat zij hiermee bedoelt. De verschuldigdheid van dit bedrag is door [gedaagde] betwist. Nu [eiseres] haar vordering op dit punt niet nader heeft onderbouwd, wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Verkeersboetes en overige gemaakte kosten
4.3
[eiseres] vordert een bedrag van € 3.079,- aan verkeersboetes en overige gemaakte kosten, zoals verblijfskosten en kosten voor het gebruik van haar creditcard door [gedaagde] .
4.4
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde verblijfskosten van € 325,- betwist. Het ligt daarom op de weg van [eiseres] om haar vordering op dit punt nader te onderbouwen. Zij heeft daartoe WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat [gedaagde] heeft toegezegd dat hij deze bedragen zou terugbetalen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft niet betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.
4.5
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag van € 20,- inzake een KvK-uittreksel voor T-Mobile betwist. Ter nadere onderbouwing van haar vordering op dit punt heeft [eiseres] WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat [gedaagde] heeft toegezegd dat hij deze bedragen zou terugbetalen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft niet betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Dit deel van de vordering is daarom eveneens toewijsbaar.
4.6
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag van € 340,- inzake creditcardkosten betwist. Ter nadere onderbouwing van haar vordering op dit punt heeft [eiseres] WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht. Hieruit blijkt dat [gedaagde] de creditcard van [eiseres] heeft gebruikt om online Nike-producten te bestellen en dat hij heeft toegezegd dat hij dit bedrag zou terugbetalen aan [eiseres] . [gedaagde] heeft niet betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.
4.7
[gedaagde] heeft verklaard bereid te zijn de kosten van de verkeersboetes voor zijn rekening te nemen, maar hij betwist de hoogte van het gevorderde bedrag. Hij voert daartoe aan dat uit WhatsApp-correspondentie tussen [eiseres] en de zus van [gedaagde] blijkt dat er op 23 januari 2020 ten aanzien van de boetes nog een bedrag van € 330,- openstond. [eiseres] heeft niet betwist dat zij bedragen van [gedaagde] heeft ontvangen. Op het gevorderde bedrag wordt immers ook € 8.452,40 aan ontvangsten van [gedaagde] in mindering gebracht. [eiseres] heeft haar vordering op dit punt nader onderbouwd door verschillende stukken in het geding te brengen, waaronder WhatsApp-correspondentie en rekeningafschriften.
Uit voornoemde stukken blijkt niet dat [gedaagde] de verschuldigdheid van € 165,- aan sleepkosten en € 35,- aan schoonmaak- en tankkosten heeft erkend. [eiseres] heeft geen nadere stukken overgelegd om dit deel van de vordering nader te onderbouwen. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt dat vanaf een bankrekening bij ABN Amro drie verkeersboetes van € 191,01 in totaal zijn betaald en dat deze boetes betrekking hebben op de auto met kenteken [kentekennummer] . Ook heeft zij een bedrag van € 460,- aan Mulderboete betaald. [gedaagde] heeft niet betwist dat voornoemde bankrekening van [eiseres] is. Evenmin heeft hij betwist dat hij de auto op dat moment in zijn bezit had en dat hij de verkeersboetes heeft veroorzaakt. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.
4.8
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag van € 30,- inzake een taxirit met Uber betwist. Ter nadere onderbouwing van haar vordering op dit punt heeft [eiseres] WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij de taxirit voor [gedaagde] heeft geregeld. Hieruit blijkt echter niet dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] zou terugbetalen. Dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.9
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag van € 125,- inzake een boete vanwege het te laat betalen van een factuur van de private leasemaatschappij. Het ligt daarom op de weg van [eiseres] om haar vordering op dit punt nader te onderbouwen. Zij heeft daartoe WhatsApp-correspondentie in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij heeft aangegeven dat [gedaagde] dit bedrag aan haar moet terugbetalen. Hieruit blijkt echter niet dat dit met elkaar hebben afgesproken. Dit deel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
[eiseres] vordert voorts een bedrag van € 1.009,88 aan CJIB-boetes. Met betrekking tot de verkeersboetes heeft [gedaagde] verklaard bereid te zijn deze kosten voor zijn rekening te nemen, maar hij heeft de hoogte van de gevorderde bedragen betwist. [eiseres] heeft haar vordering op dit punt nader onderbouwd door betalingsbewijzen en overzichten van het CJIB in het geding te brengen die betrekking hebben op de periode waarin [gedaagde] de auto in zijn bezit had. Uit het overgelegde overzicht van het CJIB een openstaand boetebedrag van € 1.029,50. Uit de bankafschriften blijkt dat [eiseres] € 1.055,75 aan het CJIB heeft betaald. [gedaagde] heeft niet betwist dat deze bedragen door [eiseres] zijn betaald. Evenmin heeft hij betwist dat hij de auto op dat moment in zijn bezit had en dat hij degene is die de verkeersovertredingen heeft begaan. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.
4.1
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag van € 165,77,- inzake schade aan de auto betwist. Het ligt daarom op de weg van [eiseres] om haar vordering op dit punt nader te onderbouwen. Zij heeft daartoe WhatsApp-correspondentie, een factuur van Autohaag Zeeuw die betrekking heeft op de auto met kenteken [kentekennummer] en een betalingsbewijs in het geding gebracht. [gedaagde] heeft niet betwist dat de betreffende factuur door [eiseres] is betaald. Evenmin heeft hij betwist dat hij de auto op dat moment in zijn bezit had en dat hij degene is die de schade aan de auto heeft veroorzaakt. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar. Het gevorderde bedrag van € 144,59 inzake de vervangende auto is niet toewijsbaar. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist en [eiseres] heeft geen nadere stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat zij dit bedrag heeft betaald en dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] dit bedrag aan [eiseres] zou terugbetalen.
4.11
[eiseres] vordert voorts een bedrag van € 1.042,04 inzake het eigen risico dat betaald moest worden aan de verzekering nadat [gedaagde] een auto-ongeluk heeft veroorzaakt. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag betwist. Naar aanleiding van de door [eiseres] overgelegde stukken is onduidelijk hoe zij voornoemd bedrag heeft berekend. Ook blijkt niet van de afspraak dat [gedaagde] dit bedrag aan haar zou terugbetalen. [eiseres] heeft haar vordering op dit punt daarom onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Leningen
4.12
[eiseres] vordert een bedrag van € 4.366,88 aan leningen. De verschuldigdheid van dit bedrag is door [gedaagde] betwist en hij heeft daartoe aangevoerd dat partijen niet met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde] de ontvangen bedragen zou terugbetalen.
4.13
Als op de partij aan wie een bedrag is overhandigd géén teruggaveverplichting rust, moet de overeenkomst gekwalificeerd worden als een schenking. Uit artikel 150 Rv volgt dat de eiser, in dit geval [eiseres] , het bestaan van een verbintenis tot teruggave dient te bewijzen. [eiseres] heeft haar stelling echter niet nader geconcretiseerd en evenmin heeft zij stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat sprake is geweest van leningen. Dit deel van de vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Leasetermijnen
4.14
[eiseres] vordert een bedrag van € 8.610,- aan leasetermijnen over de periode dat [gedaagde] de auto in zijn bezit had. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] geen partij is bij de leaseovereenkomst en dat [eiseres] de uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde bedragen aan de leasemaatschappij heeft betaald. Voorts is niet in geschil dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor schulden uit de leaseovereenkomst en dat hij daarom € 420,- per maand, zijnde de maandelijkse leasetermijnen, aan [eiseres] (terug) moet betalen over de periode dat hij de auto in zijn bezit heeft gehad. [gedaagde] stelt zich echter op het standpunt dat hij niet het volledige gevorderde bedrag verschuldigd is aangezien hij reeds € 8.400,- aan [eiseres] heeft betaald. Niet in geschil is dat [gedaagde] € 8.452,40 aan [eiseres] heeft betaald. Hij heeft echter geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat deze betalingen betrekking hebben gehad op de leasetermijnen. Dit deel van de vordering wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd betwist toegewezen, met dien verstande dat de betalingen van [gedaagde] wel in mindering strekken op het bedrag dat hij nog aan [eiseres] verschuldigd is.
Overige verschuldigde bedragen aan de leasemaatschappij
4.15
[eiseres] heeft de overige gevorderde bedragen met betrekking tot het private leasecontract als volgt onderbouwd. Aan verschuldigde bedragen inzake de betalingsregeling met de leasemaatschappij en kilometeroverstand staat – rekening houdende met de betaling van twee termijnen door [gedaagde] – nog € 11.701,68 open. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] de kantonrechter en de gemachtigde van [gedaagde] een document op haar laptop laten zien waaruit blijkt dat er een bedrag van € 8.701,49 exclusief BTW aan kilometeroverstand openstaat. Dit komt overeen met € 10.528,80 inclusief BTW. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van dit bedrag niet betwist. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar tot het bedrag van de kilometeroverstand. Voor het overige heeft [eiseres] haar vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd.
Betalingen van [gedaagde] aan [eiseres]
4.16
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] € 8.452,40 aan [eiseres] heeft betaald. Dit bedrag zal dan ook in mindering worden gebracht op het toe te wijzen bedrag.
4.17
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 21.650,46 toewijsbaar is. Hierop strekt in mindering het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 8.452,40. Hieruit volgt dat de vordering van [eiseres] wordt toegewezen tot een bedrag van € 13.198,06.
4.18
De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu daartegen geen nader verweer is gevoerd.
4.19
[eiseres] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning van 28 mei 2020 aan [gedaagde] een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
4.2
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 13.198,06, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 29 mei 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 105,08 aan dagvaardingskosten en € 498,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en de kosten van betekening onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416