ECLI:NL:RBROT:2021:5623

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
8248479 CV EXPL 20-31
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over hemelwaterafvoer en de toepassing van artikel 5:52 BW

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, ging het om een geschil tussen buren over de afvoer van hemelwater. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], stelden dat de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hun hemelwater via de goten van de eisers afvoerden, wat in strijd zou zijn met artikel 5:52 BW. De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder een tussenvonnis van 15 oktober 2020 en diverse akten van eiswijziging. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2020 werd de eis van de eisers verder gepreciseerd. De kantonrechter oordeelde dat de huidige situatie in strijd was met de wet, omdat er geen afspraken waren gemaakt over de hemelwaterafvoer en er geen erfdienstbaarheid was ingeschreven. De rechter verklaarde voor recht dat de gedaagden hun hemelwater via hun eigen perceel moesten afvoeren en veroordeelde hen tot het aanleggen van een afschot in de goten binnen twee weken, op straffe van een dwangsom. Tevens werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eisers. Het vonnis werd uitgesproken op 17 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8248479 CV EXPL 20-31
uitspraak: 17 juni 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:

1..[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. R.M.E. Haverlag,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
die procederen in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] c.s.’ en ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 15 oktober 2020 en de daarin genoemde stukken;
de akte tot eiswijziging aan de zijde van [eiser 1] c.s., ingekomen ter griffie op 11 december 2020;
de akte aan de zijde van [eiser 1] c.s., ingekomen ter griffie op 9 februari 2021;
de akte aan de zijde van [gedaagde 1] c.s., ingekomen ter griffie op 10 februari 2021;
de aantekeningen van de griffier van de mondelinge toelichting van [gedaagde 1] c.s. op de rolzitting van 11 februari 2021.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 16 december 2020; daaraan voorafgaand zijn door [gedaagde 1] c.s. nog reacties toegezonden, ontvangen op 28 oktober 2020 en 9 december 2020. Ter zitting zijn verschenen [eiser 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede [gedaagde 1] , vergezeld door zijn vader [persoon A] . Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De gewijzigde eis

2.1
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2020 heeft [eiser 1] c.s. zijn eiswijziging nader gepreciseerd in termen van primair en (meer) subsidiair, verduidelijkt dat het dus gaat om de goten aan de voor- en de achterzijde van de woning en de eerder gevorderde expertisekosten laten vervallen. [eiser 1] c.s. vordert thans bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
  • te verklaren voor recht dat de huidige situatie in strijd is met artikel 5:52 BW, in die zin dat [gedaagde 1] c.s. zijn eigen hemelwater dient af te voeren via zijn eigen perceel in plaats van via het perceel/de goten van [eiser 1] c.s.;
  • [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot het stoppen van het afvoeren van hemelwater via het perceel/de goten van [eiser 1] c.s. door het op afschot leggen van de goten aan de voor- en achterzijde van zijn woning, zodat het hemelwater wegloopt via zijn eigen perceel/goten, binnen twee weken na datum vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot de dag van algehele nakoming, met een maximum van € 20.000,-;
subsidiair:
  • te verklaren voor recht dat [eiser 1] c.s. een schot mag plaatsen in de goten op de perceelgrens van [eiser 1] c.s./ [gedaagde 1] c.s. om zijn perceel af te sluiten;
  • te verklaren voor recht dat sprake is van misbruik van recht van [gedaagde 1] c.s. door het geplaatst hebben van het tussenschot (aan de kant van zijn andere buren) en dat [gedaagde 1] c.s. het tussenschot dient te verwijderen en zijn goten op afschot legt binnen twee weken na datum vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot algehele nakoming, met een maximum van € 20.000,-;
meer subsidiair:
- dat [gedaagde 1] c.s. meewerkt en meebetaalt voor de helft van de kosten voor betere goten die de huidige hoeveelheid hemelwater aankunnen;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
- dat [gedaagde 1] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, met rente en nakosten.

3..De verdere beoordeling

3.1
In het tussenvonnis van 15 oktober 2020 is het volgende overwogen. Vaststaat dat het hemelwater van het dak van [gedaagde 1] c.s. afloopt in de goot – inmiddels is tussen partijen niet meer in geschil dat het gaat om de goten aan zowel de voor- als de achterzijde – die vervolgens afloopt naar het perceel van [eiser 1] c.s. Als partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt en er tevens geen sprake is van een erfdienstbaarheid, zou deze situatie in strijd kunnen zijn met artikel 5:52 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de eigenaar van een woning in beginsel verplicht is om de afdekking van zijn woning zodanig in te richten dat daarvan het water niet op het erf van een ander afloopt.
3.2
Niet is gesteld of gebleken dat partijen dergelijke afspraken hebben gemaakt over de hemelwaterafvoer of dat sprake is van een ingeschreven erfdienstbaarheid. [gedaagde 1] c.s. heeft ook geen andere feiten of omstandigheden gesteld die tot gevolg hebben dat hij niet gebonden is aan de verplichting om de afdekking van zijn woning zodanig in te richten dat daarvan het water niet op het erf van [eiser 1] c.s. afloopt. In het bijzonder volgt het niet uit de door [gedaagde 1] c.s. gestelde omstandigheid dat de hemelwaterafvoer al sinds de bouw van de woningen rond 1962 gezamenlijk is, omdat – nog daargelaten dat tussentijds ook nog een eindschot is geplaatst in de, naar de kantonrechter begrijpt, voordien doorlopende goot tussen de woning van [gedaagde 1] c.s. en diens andere buren – daaruit nog niet volgt dat sprake is van een recht van [gedaagde 1] c.s., die er sinds omstreeks 2008 woont, om het water te mogen afvoeren via de goot en het perceel van [eiser 1] c.s. Daarbij is van belang dat van de voor het ontstaan van een erfdienstbaarheid door verjaring onder meer vereiste goede trouw blijkens de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. BW Boek 5, p. 261) pas sprake kan zijn als dat vertrouwen is gebaseerd op een inschrijving in de openbare registers. Van een dergelijke inschrijving is echter niet gebleken. De huidige situatie is daarom in strijd met artikel 5:52 lid 1 BW.
3.3
De door [gedaagde 1] c.s. gestelde feiten kunnen niet tot de conclusie leiden dat de vordering tot het op afschot leggen van de goten misbruik van bevoegdheid door [eiser 1] c.s. oplevert. [eiser 1] c.s. heeft hier belang bij om het opnieuw ontstaan van lekkageschade te voorkomen – welk risico met de rapportage van Trition B.V. van 22 november 2019 voldoende is onderbouwd – en niet is gebleken van zwaarwegender belangen aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. Voor zover [eiser 1] c.s. al zou hebben kunnen kiezen voor een oplossing op hun perceel, door een hemelwaterafvoer met een grotere diameter te plaatsen – [gedaagde 1] c.s. heeft erkend dat de capaciteit van de hemelwaterafvoer bij extreem weer niet uitmaakt – maakt dit op zichzelf niet dat met de ingestelde vordering sprake is van misbruik van recht.
3.4
Op grond van het voorgaande zal voor recht worden verklaard dat de situatie in strijd is met artikel 5:52 BW en zal [gedaagde 1] c.s. worden veroordeeld de goten aan voor- en achterzijde van zijn woning op afschot te leggen, zodanig dat het hemelwater niet meer afloopt naar het terrein van [eiser 1] c.s. Tegen deze achtergrond behoeven de subsidiaire en meer subsidiaire vordering geen bespreking.
3.5
[gedaagde 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser 1] c.s. worden veroordeeld, wat de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand betreft begroot op € 561,- (drie punten à € 187,-). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel kan geven en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
verklaart voor recht dat de huidige situatie in strijd is met artikel 5:52 BW, in die zin dat [gedaagde 1] c.s. zijn eigen hemelwater dient af te voeren via zijn eigen perceel in plaats van via het perceel/de goten van [eiser 1] c.s.;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. tot het op afschot leggen van de goten aan de voor- en achterzijde van zijn woning, zodat het hemelwater niet meer via het perceel/de goten van [eiser 1] c.s. wegloopt, maar via zijn eigen perceel/goten, binnen twee weken na datum vonnis op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag tot de dag van algehele nakoming, met een maximum van € 20.000,-;
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser 1] c.s. vastgesteld op € 236,- aan griffierecht, € 103,10 aan dagvaardingskosten en € 561,- aan salaris voor de gemachtigde, voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening, en indien [gedaagde 1] c.s. niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, tevens begroot op € 93,50 aan nasalaris; indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening; tevens is [gedaagde 1] c.s. de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over deze bedragen aan nakosten verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
43416