ECLI:NL:RBROT:2021:5604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
C/10/590383 / HA ZA 20-105
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over volmacht en onrechtmatige verrijking na overlijden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen [persoon A] als eiseres en [persoon B] en [persoon C] als gedaagden, met betrekking tot de nalatenschap van erflater. De rechtbank heeft op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure die draait om de vraag of de gevolmachtigden van erflaters, [persoon B] en [persoon C], zonder medeweten en toestemming van de erflaters gelden hebben opgenomen van hun bankrekeningen. De eiseres, [persoon A], stelt dat de gedaagden zich ongerechtvaardigd hebben verrijkt door grote sommen geld op te nemen en betalingen te verrichten die niet ten goede zijn gekomen aan de erflater of erflaatster. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater en erflaatster een algehele volmacht aan de gedaagden hebben gegeven, maar dat deze volmacht niet mag worden gebruikt voor eigen voordeel van de gevolmachtigden. De rechtbank heeft de eiseres in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen, met name over de gezondheidstoestand van erflaatster en de bekwaamheid om haar wil te bepalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagden in strijd hebben gehandeld met hun volmacht door de Opel Corsa van erflaatster aan hun zoon te geven zonder toestemming. De beslissing over de vorderingen van eiseres is aangehouden in afwachting van bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/590383 / HA ZA 20-105
Vonnis van 23 juni 2021
in de zaak van

1..[persoon A] ,

wonende te [woonplaats A]
eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek,
tegen

1..[persoon B] ,

wonende te [woonplaats B] ,
2.
[persoon C],
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagden in conventie, eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] ”, “ [persoon B] ” en
“ [persoon C] ”. [persoon B] en [persoon C] gezamenlijk worden hierna “gedaagden” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 december 2019, met producties 1 t/m 12;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties 1 t/m 4;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, tevens akte houdende overleggen producties, tevens houdende vermeerdering/wijziging van eis, met producties 13 t/m 24;
  • de conclusie van dupliek in conventie, conclusie van repliek in (voorwaardelijke) reconventie, met producties 5 t/m 9;
  • de conclusie van dupliek in (voorwaardelijke) reconventie, tevens akte houdende uitlaten producties 25 en 26;
  • de akte van [persoon A] van 10 december 2020, met producties 27 en 28;
  • het proces-verbaal van de op 11 december 2020 gehouden regiezitting;
  • het proces-verbaal van de op 29 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van het tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2021 gewezen mondeling tussenvonnis.
1.2.
Mr. M. Roggeveen was de advocaat van gedaagden tot en met de zitting van 11 december 2020. Daarna heeft zij zich onttrokken en heeft mr. P.M. Boiten zich als advocaat voor gedaagden gesteld.
1.3.
De inhoudelijke mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021 en op 11 maart 2021. [persoon A] is beide keren verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. A.J.G. Jukema. Gedaagden zijn op de eerste mondelinge behandeling van 29 januari 2021 niet verschenen, maar hebben zich laten vertegenwoordigen door hun advocaat mr. P.M. Boiten. Tijdens de tweede mondelinge behandeling op 11 maart 2021 is [persoon C] verschenen bijgestaan door mr. P.M. Boiten. [persoon B] is ook op de tweede mondelinge behandeling niet verschenen.
1.4.
De procedure is aangehouden om te bezien of partijen er samen uit kunnen komen. Dit is partijen niet gelukt. Vervolgens is de datum van de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Op 5 augustus 2014 is te Rotterdam overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). [persoon A] en [persoon B] zijn de kinderen van erflater. Erflater had daarnaast nog drie kinderen: [persoon D] , [persoon E] en [persoon F] . [persoon C] is de echtgenote van [persoon B] .
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster). In zijn testament heeft erflater bepaald dat zijn nalatenschap overeenkomstig de wet zal worden verdeeld (de wettelijke verdeling). Dit betekent dat erflaatster al zijn goederen heeft verkregen en de vijf kinderen van erflater een geldvordering hebben gekregen op erflaatster ter grootte van de waarde van hun erfdeel, die in beginsel pas opeisbaar is na het overlijden van erflaatster.
2.3.
Erflaatster is overleden op 5 februari 2016. Erflaatster had geen kinderen. Vier neven en nichten van erflaatster zijn haar erfgenamen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en aan [persoon A] een volmacht gegeven om hun belangen waar te nemen en hen te vertegenwoordigen ter zake het beheer als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 BW over de goederen van de nalatenschap van erflaatster en het beschikken hierover, waaronder begrepen het verkopen en leveren van registergoederen en effecten, het opheffen van bankrekeningen en het vereffenen van de nalatenschap overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW.
2.4.
Erflater en erflaatster hebben op 3 februari 2010 een algehele volmacht aan [persoon B] en [persoon C] ondertekend.
2.5.
[persoon A] heeft in december 2019 samen met haar broer [persoon F] conservatoir beslag laten leggen op de woning van gedaagden en op hun bankrekeningen bij de ING Bank.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] heeft gevorderd gedaagden, ieder voor zich voor het geheel dan wel ieder voor de helft, te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een bedrag van € 208.703,02 (€ 203.560,- + € 4.000,- + € 1.143,02), althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente vanaf 31 juli 2019, althans de dag van de dagvaarding, althans de dag van het vonnis, althans een door de rechtbank te bepalen datum, te berekenen over een bedrag van in elk geval € 203.560,- tot aan de dag van algehele voldoening. Tevens heeft [persoon A] gevorderd gedaagden te veroordelen in de proceskosten en in de kosten van de conservatoire beslagen, ieder voor het geheel dan wel ieder voor de helft.
3.2.
Aan het gevorderde bedrag van € 203.560,- heeft [persoon A] het volgende ten grondslag gelegd. In de periode van 1 januari 2021 tot en met 2 maart 2019 (zowel voor als na het overlijden van erflaatster) hebben [persoon B] en/of [persoon C] grote sommen geld opgenomen, dan wel betalingen gedaan, van twee bankrekeningen (ING Bank en Rabobank) van erflater en erflaatster die geen verband houden met eventuele uitgaven ten behoeve van erflater of erflaatster. Gedaagden hebben hiermee hun bevoegdheden op grond van de notariële volmacht overschreden, zichzelf ongerechtvaardigd verrijkt, onrechtmatig gehandeld dan wel misbruik gemaakt van de omstandigheden.
Aan het gevorderde bedrag van € 4.000,- heeft [persoon A] ten grondslag gelegd dat gedaagden de Opel Corsa van erflaatster aan hun zoon [persoon G] hebben gegeven zonder dat zij daarvoor een recht of titel hadden, zodat zij moeten worden veroordeeld om dit bedrag te betalen.
Aan het gevorderde bedrag van € 1.143,02 heeft [persoon A] ten grondslag gelegd dat [persoon A] het negatieve saldo op de bankrekening bij de Rabobank heeft moeten aanzuiveren om de rekening te kunnen opheffen. Dit negatieve saldo is het gevolg van het handelen van gedaagden, zodat zij veroordeeld moeten worden om dit bedrag te betalen.
3.3.
Gedaagden hebben tot afwijzing van de vorderingen geconcludeerd. Op hun verweer zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
Omdat de vorderingen van [persoon A] volgens gedaagden voor afwijzing gereed liggen, hebben zij gevorderd dat [persoon A] wordt veroordeeld de beslagen onmiddellijk op te heffen op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat zij dit nalaat, met veroordeling van haar in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente.
3.6.
[persoon A] heeft tot afwijzing geconcludeerd, omdat zij van mening is dat haar vorderingen niet voor afwijzing gereed liggen.

4..De beoordeling

in conventie
Procespartijen
4.1.
[persoon F] heeft zich als eisende partij teruggetrokken, zodat [persoon A] de enige eisende partij is. Tijdens de mondelinge behandeling van 11 maart 2021 heeft de rechtbank mondeling vonnis gewezen en geoordeeld dat [persoon A] voor zover zij voor zich zelf (pro se) procedeert niet-ontvankelijk is en dat [persoon A] voor zover zij
procedeert in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van de erfgenamen van erflaatster (q.q.) wel ontvankelijk is in haar vordering. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 maart 2021 is opgenomen hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.2.
[persoon A] treedt in deze procedure dus op als gevolmachtigde van de erfgenamen van erflaatster.
Vordering € 203.560,-
4.3.
Volgens [persoon A] waren de belangen van erflater en erflaatster leidend bij het gebruik van de volmacht door gedaagden en hebben gedaagden in strijd gehandeld met de door erflater en erflaatster aan hen gegeven volmacht van 3 december 2010, omdat zij bedragen hebben opgenomen en betalingen hebben verricht ten behoeve van henzelf die niet ten behoeve van erflater en/of erflaatster kwamen. Ook na het overlijden van erflaatster zijn gedaagden hiermee doorgegaan. Volgens [persoon A] hebben gedaagden hiermee de bevoegdheden op grond van de notariële volmacht overschreven, zichzelf ongerechtvaardigd verrijkt, onrechtmatig gehandeld en misbruik gemaakt van de omstandigheden. Zij heeft daarom een bedrag van € 203.560,- gevorderd.
4.4.
Gedaagden hebben weersproken dat zij voor het overlijden van erflater en erflaatster van hun bankrekeningen bedragen ten behoeven van henzelf hebben opgenomen en betalingen hebben verricht. Zij hebben daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Erflaatster beheerde haar financiën zelf. Gedaagden hebben erflater en erflaatster wel geholpen, maar alles is in overleg met erflater en erflaatster gedaan. [persoon C] pinde wel eens voor erflaatster en deed overschrijvingen voor haar, maar dat was altijd op verzoek van erflaatster en zij was er dan zelf bij. De opgenomen bedragen waren wel degelijk in het belang van en bestemd voor erflater en erflaatster. Erflaatster wilde tijdens haar laatste levensjaren genieten van het leven en heeft dat ook gedaan. Ze zei vaak dat ze al het geld op ging maken. Ze dronk veel dure wijn en rookte veel sigaretten. Ook hield ze van dure spullen en van lekker eten. Het is niet zo dat erflaatster na haar hersenbloeding helemaal niets meer begreep. Deze periode duurde maar even. Erflaatster was na haar hersenbloeding nog goed bij de tijd en gaf geregeld en heel vaak geld en cadeautjes aan anderen. Ook gaf erflaatster aan goede doelen. Pas in 2019 hoorden gedaagden dat er een volmacht was met hun namen erop. Eerder had erflaatster wel gezegd dat alles goed geregeld was. Erflaatster was zelf goed in staat om te bepalen waar ze haar geld aan uitgaf. Gedaagden betwisten dat zij de bankafschriften van erflater en erflaatster van de Rabobank en ING Bank ontvangen hebben, ondanks dat deze aan hen geadresseerd waren. Ook betwisten zij dat ze een bankpasje van erflaatster hadden. [persoon C] wist wel de pincode, maar gebruikte het pasje alleen als erflaatster erbij was en gaf het pasje daarna weer terug aan erflaatster.
4.5.
Gedaagden hebben wat de opnames betreft die zijn gedaan van de bankrekeningen bij de Rabobank en de ING Bank na het overlijden van erflaatster, betwist dat al die opnames door hen gedaan zijn. Zij hebben geen creditkaart op naam van erflaatster in hun bezit gehad. Voorts heeft [persoon C] ook een bedrag van € 3.600,- voorgeschoten ter zake de uitvaartverzorging van erflaatster. Dat bedrag moet volgens [persoon C] verrekend worden met de wel door haar opgenomen bedragen na het overlijden van erflaatster.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat [persoon A] niet heeft gevorderd dat gedaagden rekening en verantwoording afleggen over het beheer van het vermogen van erflater en erflaatster. Daarvoor is overigens vereist dat vast komt te staan dat gedaagden daadwerkelijk het beheer hebben gevoerd over de financiën van erflater en erflaatster, hetgeen door hen is weersproken. De rechtbank stelt voorts voorop dat gedaagden op grond van de volmacht en artikel 3:68 BW geen transacties mogen verrichten als volmachthouder ten behoeve van henzelf. Partijen verschillen van mening over de vraag of hier sprake van is geweest. Gedaagden stellen dat dit niet het geval is omdat erflaatster zelf besloot wat ze met haar geld deed, zodat alle uitgaven op de bankafschriften door haarzelf zijn gedaan en dat de bedragen die gedaagden van erflaatster hebben ontvangen van erflaatster zelf afkomstig waren, omdat erflaatster dan wilde dat gedaagden die bedragen ontvingen.
4.7.
Volgens [persoon A] hebben gedaagden zonder toestemming ten behoeve van henzelf gebruik gemaakt van de bankrekening van erflater en erflaatster, hetgeen in strijd is met de aan hen gegeven volmacht. Nu gedaagden gemotiveerd hebben weersproken dat zij de bankrekeningen van erflater en erflaatster hebben gebruikt ten behoeve van henzelf, ligt het op de weg van [persoon A] om dit te bewijzen.
4.8.
[persoon A] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de gelden niet ten goede zijn gekomen aan erflater en erflater gewezen op de bankafschriften. Hierop staan volgens haar afschrijvingen die erflater en erflaatster en later alleen erflaatster nooit gedaan kunnen hebben, zoals onder andere uitgaven voor kleding, benzine en restaurants. Erflater en erflaatster zaten in een verzorgingshuis en hadden niet veel behoeften. Ook gaven ze geen grote bedragen uit aan goede doelen en deelden ze geen cadeautjes uit. Van leuke uitstapjes en etentjes was geen sprake, aldus [persoon A] .
Tevens heeft [persoon A] gewezen op de volmacht van erflater en erflaatster aan gedaagden. Op grond van deze volmacht hadden gedaagden volgens haar de beschikking over de bankrekeningen van erflater en erflaatster. [persoon A] vindt het ongeloofwaardig dat gedaagden pas in 2019 op de hoogte raakten van de volmacht, want [persoon C] heeft op 8 juli 2019 wel de volmacht opgevraagd bij de juiste notaris.
[persoon A] heeft voorts gewezen op de inkomsten van erflater en erflaatster en van erflaatster na het overlijden van erflater (ongeveer € 50.000,- netto per jaar) en op de verkoopopbrengst van hun woning van ongeveer € 200.000,-. Het is volgens [persoon A] , gelet op de gezondheidstoestand van erflater in 2011 (dementie) en gelet op de gezondheidstoestand van erflaatster na haar hersenbloeding eind 2014, volstrekt onaannemelijk dat met instemming en goedkeuring van erflater en erflaatster een bedrag van afgerond € 400.000,- is opgemaakt in de periode van 1 januari 2012 tot en met 5 februari 2016.
[persoon A] heeft daarnaast erop gewezen dat de bankafschriften van erflater en erflaatster zijn geadresseerd op het woonadres van gedaagden, zodat het volgens haar ongeloofwaardig is dat zij niets te maken hebben gehad met de uitgaven van erflater en erflaatster.
4.9.
[persoon A] heeft naast het voorgaande gewezen op de volgende gebeurtenissen waaruit volgens haar blijkt dat gedaagden het niet zo nauw nemen met de waarheid en alles in het werk stellen om hun onrechtmatig handelen te maskeren:
  • aan de Rabobank heeft een schoondochter van erflater en erflaatster in 2018 meegedeeld dat erflater en erflaatster op 11 juni 2018 op vakantie in Spanje bij een auto-ongeval betrokken zijn geraakt, dat erflater toen is overleden en erflaatster op sterven zou liggen. Volgens [persoon A] is [persoon C] deze schoondochter geweest. Ter onderbouwing daarvan heeft zij gewezen op de brief van de Rabobank van 13 juni 2018 aan erflaatster, geadresseerd op het adres van gedaagden, waarin staat dat de Rabobank van “mevrouw [persoon C] ” heeft vernomen dat erflater is overleden. Erflater en erflaatster waren in 2018 echter beiden al geruime tijd overleden, zodat het volgens [persoon A] zeer vreemd is dat [persoon C] deze mededeling aan de Rabobank heeft gedaan;
  • mevrouw [persoon H] zou volgens [persoon B] de nalatenschap van erflater afwikkelen. [persoon H] zou een dochter van een oud collega van erflater en erflaatster zijn geweest die door erflater was gevraagd om zich over zijn nalatenschap te ontfermen. Het lukte [persoon A] niet om daadwerkelijk in contact te komen met [persoon H] , omdat zij in het buitenland zou verblijven en telefonisch niet bereikbaar was. Volgens [persoon A] kwam er elke keer een smoes waarom [persoon H] niet naar Nederland kon komen. [persoon A] heeft in 2017 en 2018 alleen per e-mail met [persoon H] gecorrespondeerd, maar dit heeft uiteindelijk nergens toe geleid. Na tussenkomst van een advocaat heeft [persoon H] niets meer van zich laten horen. Volgens [persoon A] wijst dit er sterk op dat mevrouw [persoon H] niet bestaat en dat dit personage door gedaagden is verzonnen;
  • in een e-mailbericht van 22 augustus 2017 heeft [persoon C] aan de verhuurder van een stacaravan in Zuid-Frankrijk geschreven dat zij en [persoon B] een auto-ongeluk hebben gehad in Salt Lake City (Amerika) en zij in het ziekenhuis zijn opgenomen. In een e-mailbericht van 26 september 2017 heeft [persoon C] geschreven dat [persoon B] een hartaanval heeft gehad en op de intensive care ligt. Volgens [persoon A] heeft dit auto-ongeluk nooit plaatsgevonden en zijn zij toen niet eens in Amerika geweest;
  • [persoon B] heeft volgens [persoon A] altijd gezegd dat hij geen volmacht had van erflater en erflaatster, maar in deze procedure is gebleken dat in 2010 wel degelijk een volmacht aan hem is gegeven.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon A] , gelet op de gemotiveerde betwisting van gedaagden, met het voorgaande op dit moment onvoldoende heeft onderbouwd dat gedaagden zonder medeweten en toestemming van erflater en/of erflaatster gelden hebben opgenomen van de bankrekeningen van erflater en erflaatster die alleen aan gedaagden en niet aan erflater en/of erflaatster ten goede zijn gekomen en hiermee in strijd hebben gehandeld met de volmacht. Evenmin is er voldoende grond om dit voorshands aannemelijk te achten en gedaagden toe te laten om tegenbewijs te leveren. Hoewel er gelet op hetgeen [persoon A] onder 4.9. heeft aangevoerd getwijfeld kan worden aan de verklaringen van gedaagden over het uitgavenpatroon van met name erflaatster, is dit – nu dit door gedaagden gemotiveerd is weersproken – onvoldoende om voorshands bewezen te achten dat de geldopnames van de bankrekeningen van erflater en erflaatster door gedaagden ten behoeve van henzelf zijn gedaan. Uit hetgeen [persoon A] heeft aangevoerd blijkt onvoldoende dat (met name) erflaatster niet goed in staat was om haar wil te bepalen en zij niet achter de opgenomen en uitgegeven bedragen stond. Sommige geldopnames zijn misschien gelet op de leeftijd van erflaatster en haar woonsituatie verdacht, maar dat betekent niet automatisch dat deze door gedaagden gedaan zijn of dat, ook al zijn deze opnames wel door gedaagden gedaan of aan hen ten goede gekomen, dit niet de wens van erflaatster is geweest. Kort gezegd: er is wel rook, maar (nog) geen vuur of: het riekt wel, maar het stinkt (nog) niet. [persoon A] zal daarom tot het bewijs van haar stellingen worden toegelaten.
4.11.
Omdat tussen partijen niet in geschil is dat erflater dementerend was voorafgaand aan zijn overlijden, moet deze bewijslevering in ieder geval – maar niet uitsluitend – zien op de gezondheidstoestand van erflaatster en de bekwaamheid van erflaatster om haar wil te bepalen. Daarbij zal onder andere aan de orde moeten komen de leefsituatie van erflaatster, haar consumptieniveau en in welke mate zij cadeautjes en giften gaf aan derden.
4.12.
Hetgeen hiervoor is overwogen ziet met name op de bedragen die zijn opgenomen voor het overlijden van erflaatster. Partijen zijn het er over eens dat gedaagden na het overlijden van erflaatster de bankrekening van erflaatster hebben gebruikt. Niet alleen hebben zij bedragen opgenomen van de bankrekeningen, maar ook zijn er regelmatig door gedaagden of [persoon C] bedragen gestort op de rekening van erflaatster. Deze stortingen lijken zelfs hoger te zijn dan de opnames áls gedaagden gevolgd kunnen worden in hun stelling dat zij niet in het bezit waren van een creditkaart op naam van erflaatster en daarmee geen betalingen hebben verricht. Het ligt ook op de weg van [persoon A] om te bewijzen dat de na het overlijden van erflaatster gedane betalingen met de creditkaart van erflaatster door gedaagden gedaan zijn, zodat zij ook tot het bewijs hiervan wordt toegelaten.
De rechtbank merkt wel alvast op dat [persoon C] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij na het overlijden van erflaatster bedragen heeft opgenomen van de bankrekening van erflaatster omdat [persoon C] een bedrag van € 3.600,- heeft voorgeschoten van de uitvaarverzorging van erflaatster. Dit betekent dat [persoon C] niet gevolgd kan worden in haar stelling dat nog een bedrag van € 3.600,- verrekend moet worden, nu deze verrekening volgens haar al heeft plaatsgevonden.
4.13.
Gelet op het voorgaande wordt [persoon A] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de bewijslevering. In afwachting daarvan wordt iedere – andere dan hieronder genoemde – beslissing aangehouden.
Vordering € 4.000,- Opel Corsa
4.14.
Erflaatster was in het bezit van een Opel Corsa. Volgens [persoon A] is deze door [persoon B] en/of [persoon C] aan hun zoon gegeven en waren ze daartoe niet bevoegd op grond van de volmacht. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de e-mailberichten tussen gedaagden en hun zoon [persoon G] van 7 en 8 februari 2020 (productie 25 van [persoon A] ) [persoon A] heeft bewezen dat gedaagden de Opel Corsa aan hun zoon hebben gegeven en dat [persoon G] deze auto niet heeft gekocht van erflaatster voor € 4.000,-. [persoon G] zegt in de e-mailberichten immers “we weten allebei dat ik nooit een betaling heb gedaan voor de Opel Corsa” en “ik kan me het niet herinneren, ik kan het nergens terug vinden én ik kan me niet voorstellen dat ik in 2011, 4.000 euro had om uit te geven”. Dit is door gedaagden onvoldoende weersproken, zodat vaststaat dat [persoon G] erflaatster niet heeft betaald voor de Opel Corsa. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon C] het standpunt ingenomen dat de auto dan geschonken moet zijn door erflaatster, maar deze stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Het moet er daarom ervoor worden gehouden dat gedaagden in strijd hebben gehandeld met hun volmacht door de auto van erflaatster aan [persoon G] te geven, zodat zij worden veroordeeld om € 4.000,- aan [persoon A] (q.q.) te betalen.
4.15.
In afwachting van de bewijslevering wordt de beslissing om gedaagden te veroordelen om € 4.000,- aan [persoon A] te betalen aangehouden.
Vordering € 1.143,02
4.16.
[persoon A] heeft gesteld dat zij het negatieve saldo op de Rabobankrekening heeft moeten aanzuiveren als gevolg van het handelen van gedaagden en zij heeft daarom dit bedrag van € 1.143,02 van gedaagden teruggevorderd. De rechtbank kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog niet beoordelen of het negatieve saldo op de Rabobankrekening is toe te rekenen aan gedaagden, zodat de beslissing hierop wordt aangehouden.
in (voorwaardelijke) reconventie
4.17.
Gelet op hetgeen in conventie is overwogen wordt de beslissing in (voorwaardelijke) reconventie aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank
alvorens verder te beslissen:
laat [persoon A] toe tot het bewijs van haar stellingen dat:
  • gedaagden voor het overlijden van erflater en erflaatster zonder medeweten en toestemming van erflater en/of erflaatster gelden hebben opgenomen van de bankrekeningen van erflater en erflaatster die alleen henzelf ten goede zijn gekomen en niet ten goede zijn gekomen aan erflater en/of erflaatster en dat gedaagden hiermee in strijd hebben gehandeld met de aan hen gegeven volmacht;
  • gedaagden na het overlijden van erflaatster betalingen hebben verricht met de creditkaart van erflaatster.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 21 juli 2021om [persoon A] in de gelegenheid te stellen schriftelijk mee te delen of, en zo ja, op welke wijze zij van de bewijsmogelijkheid gebruik zal maken;
bepaalt dat wanneer [persoon A] schriftelijk bewijs wenst te leveren, zij dit direct bij haar schriftelijke reactie kan doen;
bepaalt dat [persoon A] , indien zij getuigen wenst te horen, bij haar schriftelijke reactie de namen en woonplaatsen van eventueel te horen getuigen dient op te geven en opgave dient te doen van de verhinderdata van partijen en de getuigen voor de maanden september tot en met december 2021, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
bepaalt dat [persoon A] te zijner tijd zelf zorg dient te dragen voor een behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat een eventueel getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Dordrecht, Steegoversloot 36, ten overstaan van de hierna genoemde rechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.
3120