ECLI:NL:RBROT:2021:5534

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
10/028554-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag na steekincident in Rotterdam

Op 30 januari 2021 vond er een steekincident plaats in Rotterdam waarbij de verdachte, na een confrontatie met de aangever, met een mes in de richting van diens hals en bovenlichaam stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat hij dodelijk letsel zou toebrengen. Hoewel de verdachte aanvankelijk een noodweersituatie aanvoerde, verwierp de rechtbank dit verweer, omdat de verdachte na een eerdere confrontatie opnieuw de aanval zocht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 270 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdachte werd ook verplicht om zich te melden bij de reclassering en deel te nemen aan een gedragsinterventie voor agressiebeheersing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/028554-21
Datum uitspraak: 30 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam.
raadsvrouw mr. Z. Ikiz, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 15 april 2021.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering poging doodslag
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Uit geen van de getuigenverklaringen blijkt hoe het letsel bij de aangever is ontstaan. Geen van de getuigen heeft gezien dat de verdachte het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte werd door de aangever aangevallen, heeft zich verdedigd en daarbij is zijn mes per ongeluk in de arm van de aangever terecht gekomen. De verdachte heeft niet met opzet in de arm gestoken. Van een poging tot doodslag kan geen sprake zijn, omdat uit geen van de handelingen van de verdachte blijkt dat hij opzet had op de dood van de aangever, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever heeft aanvaard.
4.1.2.
Beoordeling
De aangever en de verdachte hebben beiden verklaard dat er tussen hen een confrontatie was bij de Groothandelsmarkt te Rotterdam. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de arm van de aangever wilde tegenhouden en dat toen zijn mes in de arm van de aangever terecht is gekomen. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte in zijn arm is gestoken. Bij hem is een steekwond van ca. 2 cm aangetroffen.
Van de confrontatie tussen de verdachte en de aangever zijn camerabeelden beschikbaar, die ter terechtzitting zijn getoond. Op deze beelden is te zien dat de verdachte en de aangever voorafgaand aan het moment waarop de verdachte de aangever heeft gestoken, verwikkeld zijn in een handgemeen waarbij de verdachte aangever koffie in zijn gezicht heeft gegooid, er over en weer wordt geslagen en beiden uit elkaar worden gehaald door een collega. Zij staan dan op enige afstand van elkaar met collega’s daar tussen. Vervolgens is te zien dat de verdachte met zijn rechterhand een mes uit zijn zak haalt en openklapt, zich losrukt van de collega die hem probeert tegen te houden en op de aangever afloopt met het opengeklapte mes in de rechterhand. De verdachte maakt vervolgens een bovenhandse zwaaiende beweging met het mes in de richting van het bovenlijf van de aangever. Daarna is te zien dat de verdachte door een collega met kracht wordt weggetrokken, dat de aangever zijn bodywarmer en jas uitdoet en toont dat hij in de arm is gestoken. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de verdachte de aangever met een mes in de arm heeft gestoken.
Door in een handgemeen met de aangever, waarbij aangever en de verdachte beiden, bewegend, dicht tegenover elkaar stonden, met een mes in de richting van aangevers hals en bovenlichaam te steken, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever dodelijk letsel zou toebrengen. De verdachte had daarbij immers gemakkelijk vitale organen of lichaamsdelen kunnen raken, zoals het hart, de longen of de hals van de aangever. Ten gevolge van dergelijke verwondingen kan iemand komen te overlijden. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 januari 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
van korte afstand met een mes een stekende beweging in de richting van het
bovenlichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij voornoemde
[naam slachtoffer] in zijn arm is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aangevoerd is dat sprake is van een noodweersituatie, omdat de verdachte met de aangever in een worsteling is geraakt, daarbij meerdere malen door de aangever is geslagen en woordelijk en met een mes werd bedreigd. Op het moment dat de verdachte en de aangever uit elkaar werden gehaald door een collega, bestond de noodweersituatie nog steeds. Tegen deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft de verdachte zich moeten verdedigen.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een noodweersituatie, omdat de verdachte – nadat zijn collega’s tussen beide waren gekomen – de confrontatie zelf opnieuw heeft opgezocht. Er was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
5.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier noch uit de ter zitting getoonde beelden blijkt dat op het moment dat de verdachte de aangever met een mes te lijf ging, sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Op dat moment waren hij en de aangever immers door een collega al uit elkaar gehaald en stonden zij op afstand. Het is de verdachte die vervolgens zijn mes pakt, het mes uitklapt, zich losrukt van zijn collega en op de aangever afloopt. De verdachte heeft hiermee zelf opnieuw de confrontatie met de aangever opgezocht en die juist aangevallen. Van een noodweersituatie was dan ook geen sprake en het beroep daarop wordt verworpen.
Er zijn verder geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot doodslag.

6..Strafbaarheid verdachte

Noodweerexces

Door de verdediging is een beroep gedaan op noodweerexces. Zoals hiervoor besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweerexces slaagt daarom evenmin.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een mes in de richting van de hals/borststreek van het slachtoffer te steken, waardoor die in zijn bovenarm is geraakt. Door dit handelen heeft hij op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel bezorgd. Hij heeft hiermee ook een groot risico op een veel ernstiger afloop genomen. Dat die zich niet heeft voorgedaan is een gelukkig toeval dat niet aan de verdachte is gelegen. Het incident vond bovendien plaats op de werkvloer. Dit heeft ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd bij de collega’s van de verdachte.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 april 2021. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Er lijkt sprake van impulsief gedrag, wat ernstig letsel tot gevolg heeft (gehad). De verdachte heeft een negatief beeld van en toont weinig empathie ten opzichte van de aangever, mogelijk omdat hij zichzelf slachtoffer voelt van de situatie. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat er al langer sprake is van een onderling conflict. De reclassering kan niet uitsluiten dat gevoelens van boosheid of krenking in de ontwikkeling hiervan een rol hebben gespeeld. Bovengenoemd steekincident lijkt echter een op zichzelf staand feit te zijn geweest. Er is geen patroon van agressief gedrag of gebrek aan inlevingsvermogen waarneembaar. De verdachte is ook nooit eerder met justitie in aanraking geweest voor enig strafbaar feit. Hij heeft steunende (familie-)relaties, waarbinnen hij als een behulpzaam, rustig en kalm persoon omschreven wordt. Binnen zijn huidige baan, waar hij een aansturende functie had en waar het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden, werd de verdachte soms als dwingend ervaren. Zijn leidinggevende ziet de verdachte echter niet als een agressief persoon. De reclassering heeft verder geen aanwijzingen voor middelengebruik of een pro criminele houding.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • gedragsinterventie agressiebeheersing;
  • een contactverbod met het slachtoffer;
  • de verdachte dient mee te werken aan het aflossen van zijn schulden, het treffen van een betalingsregeling (ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) en hij geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Naast de hiervoor weergegeven omstandigheden heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank ziet in het blanco strafblad, de conclusie van de reclassering dat het steekincident een op zichzelf staand feit lijkt te zijn geweest van een niet eerder agressief gebleken persoon en het aandeel van het slachtoffer in de aanloop naar het steekincident, redenen om af te wijken van de op zich passende gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank zal een fors deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Het opleggen van een contactverbod met aangever, acht zij niet geïndiceerd, nu beiden werkzaam zijn bij dezelfde werkgever. Het voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf vindt de rechtbank wel een forse taakstraf op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 270 (tweehonderdzeventig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
92 (tweeënnegentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres: Marconistraat 2 te Rotterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal actief deelnemen aan de gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en J.L. Luiten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. den Dekker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 30 januari 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
van korte afstand met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
meerdere, althans een, stekende/zwaaiende beweging(en) in de richting van het
(boven)lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij voornoemde
[naam slachtoffer] in zijn arm is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2021 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door van korte afstand met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, in de arm van voornoemde [naam slachtoffer] te steken.